Hof Leeuwarden, 10-03-2004, nr. WAHV04/00074
ECLI:NL:GHLEE:2004:AO5432
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
10-03-2004
- Zaaknummer
WAHV04/00074
- LJN
AO5432
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Bijzonder strafrecht / Verkeersstrafrecht
Bestuursprocesrecht (V)
Europees belastingrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2004:AO5432, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 10‑03‑2004; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2006:AU7141
Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AU7141
- Wetingang
- Vindplaatsen
VR 2004, 62
JB 2004/196 met annotatie van mr. E.C.H.J. van der Linden
Uitspraak 10‑03‑2004
Inhoudsindicatie
hoogte griffierecht in hoger beroep in Mulderzaken in zijn algemeenheid dermate hoog dat er kan worden gesproken van een prohibitief tarief, hetgeen strijdig is met het recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie. Dat de rechtbanken in hoger beroep in plaats van €Euro 205,- (per 1 februari 2004 Euro 236,-) Euro 87,- (per 1 februari 2004 Euro 100,-) in rekening brengen, acht het hof een juiste handelwijze. In casu wordt de betrokkene in de gelegenheid gesteld om een in debet gesteld grifierecht en een lager bedrag aan zekerheidstelling te betalen.
WAHV 04/00074
10 maart 2004
CJIB 51579075
Gerechtshof te Leeuwarden
Beschikking
op het hoger beroep tegen de beschikking
van de kantonrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch
van 22 december 2003
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].
1. De beschikking van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het verzet van de betrokkene tegen de tenuitvoerlegging van een door de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden op 23 januari 2003 uitgevaardigde kennisgeving van verhaal ongegrond verklaard. De beschikking van de kantonrechter is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft de betrokkene verzocht om het griffierecht terug te brengen tot nihil.
Bij brief van 14 januari 2004 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene medegedeeld, dat het hoger beroep slechts ontvankelijk is na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van alle kosten. Tevens is de betrokkene mededeling gedaan van de verplichting om griffierecht te betalen tot een bedrag van €Euro 205,-.
Kennelijk heeft de betrokkene deze brief geretourneerd aan de rechtbank, alwaar deze op 26 januari 2004 is ingekomen. Bij de brief is een uitkeringsspecificatie gevoegd.
Op 28 januari 2004 heeft de griffier van de rechtbank het beroepschrift, alsmede de op de zaak betrekking hebbende stukken, aan de griffier van het hof gezonden. Hierbij is medegedeeld, dat het griffierecht niet is voldaan.
3. Beoordeling
De feiten:
3.1. Op 23 januari 2003 heeft de officier van justitie te Leeuwarden een kennisgeving van verhaal als bedoeld in art. 27 WAHV doen uitgaan. Hierin is vermeld, dat de betrokkene in totaal een bedrag verschuldigd is van €Euro 180,51, dat aan de bank een kennisgeving van verhaal is gezonden en dat de bank verplicht is om dit bedrag aan de officier van justitie te betalen.
3.2. Uit het commentaar van het CJIB leidt het hof af, dat voormelde kennisgeving op 29 januari 2003 aan de betrokkene is betekend.
3.3. De betrokkene heeft bij ongedateerde brief, op 3 februari 2003 afgegeven aan de balie van de rechtbank, verzet gedaan tegen voormelde kennisgeving. Bij die brief is een uitkeringsspecificatie gevoegd, waaruit blijkt, dat de betrokkene een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet ontvangt.
3.4. Bij brief van 4 september 2003 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene mededeling gedaan van de verplichting om een griffierecht van Euro€ 21,75 te voldoen. De betrokkene heeft dit bedrag voldaan.
3.5. Bij de bestreden beschikking is het verzet ongegrond verklaard.
3.6. Uit telefonische informatie van de griffier van het hof is gebleken, dat het CJIB het door de betrokkene verschuldigde bedrag van €Euro 180,51 niet heeft ontvangen.
Wettelijk kader:
3.7. Ingevolge art. 27, zesde lid, tweede volzin, WAHV is art. 26a WAHV van overeenkomstige toepassing.
3.8. Art. 26a, tweede lid, WAHV bepaalt dat degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, in zijn beroep slechts ontvankelijk is na voorafgaande zekerheidstelling van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten.
3.9. Ingevolge art. 26a, derde lid, WAHV is degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd in hoger beroep eveneens een griffierecht verschuldigd.
3.10. Ingevolge art. 2, derde lid, onder e, Wet tarieven in burgerlijke zaken bedraagt het vast recht (in de bewoordingen van de WAHV: griffierecht) in hoger beroep Euro€ 205,- (bij Wet van 4 december 2003, Stb 500, met ingang van 1 februari 2004 vastgesteld op €Euro 236,-).
3.11. Art. 18, eerste lid, Wet tarieven in burgerlijke zaken luidt als volgt: Indien geen toevoeging overeenkomstig de Wet op de rechtsbijstand is verleend, stelt de griffier het vast recht verschuldigd door de betrokkene wiens inkomen blijkens de door deze over te leggen verklaring of de bescheiden als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van die wet niet meer bedraagt dan in artikel 35, derde lid onderdelen a tot en met f, onderscheidenlijk g tot en met l, van die wet is bedoeld, voor het drievierde deel, onderscheidenlijk voor de helft in debet.
Beoordeling:
3.12. Het hof stelt vast, dat het in hoger beroep volgens de wet verschuldigde griffierecht in dit geval hoger is dan het nog door de betrokkene verschuldigde bedrag. Deze omstandigheid doet zich voor in een hoog percentage van de verzetzaken in de WAHV-procedure, terwijl in de meerderheid van de overblijvende gevallen dit recht de hoogte van het door de betrokkene verschuldigde bedrag benadert.
In dit verband is van belang dat in de regeling van verhaal van - onder meer - geldboetes in de artikelen 575 en 576 Sv door de veroordeelde bij het doen van verzet geen rechten verschuldigd zijn en bij het instellen van cassatie tegen de beslissing van de raadkamer van het gerecht alleen consignatie van het nog verschuldigde bedrag en al de kosten dient plaats te vinden, vergelijkbaar met de zekerheidstelling als bedoeld in art. 26a, tweede lid, WAHV. Het hof wijst in dit verband er tevens op, dat de Memorie van Toelichting op de WAHV (Wet van 3 juli 1989, Stb. 300) over de keuze zekerheidstelling of griffierecht het navolgende inhoudt: "In een enkel commentaar is voorgesteld voor het onderhavige systeem van administratieve afdoening de betaling van griffierecht bij beroep op de rechter in te voeren. Vergelijking van zodanig systeem met het door ons voorgestelde systeem leert, dat bij een veroordeling door de kantonrechter in de toekomst slechts het (eventueel nog verlaagde) bedrag van de administratieve sanctie verschuldigd is. In een systeem waarbij griffierecht verschuldigd zou zijn , zou eveneens het in beroep vastgestelde boetebedrag verschuldigd zijn, maar tevens is de betrokkene het reeds betaalde griffierecht <<kwijt>>. Het financiële nadeel voor de betrokkene is bij zodanig systeem dan ook duidelijk groter. Om die reden hebben wij een voorkeur voor het door de commissie voorgestelde systeem van zekerheidstelling, als passend bij de soort zaken waarop dit wetsontwerp betrekking heeft, te weten lichte overtredingen van verkeersvoorschriften. De invoering van een griffierecht zou op zichzelf genomen wel passen bij het door ons gekozen stelsel van administratiefrechtelijke handhaving. Onze keuze voor de zekerheidstelling is echter mede ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen. Hieronder zal nader worden aangegeven dat de administratieve sancties als straffen in de zin van het Europese Verdrag moeten worden beschouwd. In casu is dan ook sprake van een specifieke vorm van sanctierecht, waarmee onzes inziens de invoering van een griffierecht zich minder goed verdraagt." (Kamerstukken II, 1987-1988, 20329, nr.3 blz. 15,16).
3.13. Het hof stelt vast, dat de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten biedt voor de beslissing om, in weerwil van de laatste volzin van het onder 3.12. weergegeven citaat, ten aanzien van de verzetprocedure af te wijken van de vergelijkbare regeling van de artikelen 575 en 576 Sv en te dien aanzien wel een griffierecht in te voeren.
3.14. Wat hier overigens van zij, het staat het hof niet vrij de regeling van het griffierecht buiten toepassing te laten. Immers, volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gaat het bij het uit art. 6 EVRM voortvloeiende recht op toegang tot de rechter niet om een absoluut recht, doch komt aan de verdragsstaten een zekere beleidsruimte toe tot het stellen van regels die voor dit recht zekere beperkingen inhouden, mits daardoor het recht op toegang tot de rechter niet in zijn kern wordt getroffen, de gestelde beperkingen een rechtmatig doel dienen en aan de evenredigheidseis is voldaan.
3.15. Naar het oordeel van het hof is het volgens de wet verschuldigde griffierecht in hoger beroep thans echter in zijn algemeenheid dermate hoog dat kan worden gesproken van een prohibitief tarief, hetgeen strijdig is met het recht op toegang tot een onafhankelijke rechter. Dat in een concreet geval het griffierecht in debet kan worden gesteld, doet hieraan niet af, met name niet, omdat de verplichting tot het betalen van griffierecht bestaat naast de verplichting tot zekerheidstelling als bedoeld in art. 26a, tweede lid, WAHV.
3.16. Ter uitvoering van het bepaalde in art. 26a, derde lid, WAHV wordt door de griffier van vrijwel alle rechtbanken - in aansluiting bij art. 2, tweede lid, onder f, Wet tarieven in burgerlijke zaken - een griffierecht van Euro€ 87,- (bij Wet van 4 december 2003, Stb 500, met ingang van 1 februari 2004 vastgesteld op €Euro 100,-) in plaats van Euro€ 205,- in rekening gebracht. Het hof acht dit in het licht van het voorafgaande een juiste handelwijze.
3.17. In aanmerking genomen, dat de betrokkene in het beroepschrift heeft verzocht om het griffierecht terug te brengen tot nihil, kan het retourneren van de brief van de griffier van de rechtbank d.d. 14 januari 2004 met daarbij een uitkerings-specificatie gevoegd, bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat de betrokkene niet in staat is om het verschuldigde griffierecht te voldoen. Blijkens de door de betrokkene overgelegde uitkeringsspecificatie d.d. 11 november 2003 ontving de betrokkene in de maand oktober 2003 een bedrag van €Euro 215,36.
3.18. Uitgaande van een bedrag van €Euro 87,- en gelet op het bepaalde in art. 18, eerste lid, Wet tarieven in burgerlijke zaken dient het griffierecht derhalve voor 3/4 in debet te worden gesteld (= Euro€ 21,75). De betrokkene zal in de gelegenheid worden gesteld om dit bedrag te voldoen.
3.19. Nu het CJIB tot op heden geen betaling heeft ontvangen ter hoogte van het verschuldigde bedrag, dient de betrokkene in hoger beroep zekerheid te stellen tot een bedrag van €Euro 180,51. Overigens is dit bedrag ten onrechte niet in de brief van de griffier van de rechtbank van 14 januari 2004 vermeld.
3.20. In totaal dient de betrokkene derhalve een bedrag te voldoen van €Euro 202,26 alvorens hij in het hoger beroep kan worden ontvangen.
3.21. In de beschikking van 23 januari 2002 in de zaak met registratienummer WAHV 00/00275 gepubliceerd in VR 2002/116, heeft het hof overwogen dat een zekerheidstelling ingevolge de WAHV in het algemeen niet in de weg zal staan aan de toegang tot de rechter en dat het bij de huidige stand van zaken ervoor moet worden gehouden dat van een zodanige belemmering geen sprake is in geval van de betrokkene een zekerheidstelling van ƒ150,- (thans Euro€ 70,-) is verlangd. Op het voorgaande dient een uitzondering te worden gemaakt, indien de hoogte van het gevraagde bedrag aan zekerheid gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling in het onderhavige geval zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie.
3.22. Naar het oordeel van het hof is in dit geval voldoende aannemelijk gemaakt dat het gevraagde bedrag aan zekerheidstelling een zodanige belemmering oplevert, dat toepassing van het stelsel van zekerheidstelling zou neerkomen op een ontoelaatbare beperking van het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht op toegang tot een onafhankelijke rechterlijke instantie. Het hof vindt in de omstandigheden van het geval aanleiding om het totaal van het verschuldigde griffierecht en de te stellen zekerheid vast te stellen op een bedrag van Euro€ 70,-. Gelet op het onder 3.18. overwogene stelt het hof het bedrag van de te stellen zekerheid vast op €Euro 48,25.
3.23. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen in voege als na te melden.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bepaalt dat de griffier van de rechtbank te 's-Hertogenbosch de betrokkene in de gelegenheid stelt om binnen twee weken na de dag van verzending van zijn mededeling zekerheid bij het CJIB te stellen tot een bedrag van €Euro 48,25 en griffierecht te betalen bij de rechtbank tot een bedrag van Euro€ 21,75.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Dijkstra, Poelman en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.