O.a. Hoge Raad 25 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6597 en Hoge Raad 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:86.
Hof 's-Hertogenbosch, 05-04-2023, nr. 21/01161
ECLI:NL:GHSHE:2023:1102
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
05-04-2023
- Zaaknummer
21/01161
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2023:1102, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 05‑04‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1593
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Voorlopige aanslag zuiveringsheffing. De uitspraak op bezwaar is voldoende gemotiveerd. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat een aanvulling op het oorspronkelijke bezwaarschrift is verzonden. De heffingsambtenaar hoefde belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen om het bezwaar nader te motiveren. Er is sprake van een summier gemotiveerde aanslag en de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ontvankelijk geacht. De heffingsambtenaar heeft voldoende inzicht verschaft in de ramingen van de baten en lasten van de zuiveringsheffing.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01161
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 4 augustus 2021, nummer SHE 20/2729, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Waterschap de Dommel,
hierna: de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft een voorlopige aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2020 opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [adres] in [plaats] (hierna: de onroerende zaak).
2.2.
De heffingsambtenaar heeft met betrekking tot de onroerende zaak een voorlopige aanslag zuiveringsheffing opgelegd van € 2.478 (hierna: de aanslag).
2.3.
De aanslag is vastgesteld naar 50 vervuilingseenheden en een tarief van € 49,56 per vervuilingseenheid.
2.4.
Belanghebbende heeft op 5 mei 2020 bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft op 10 augustus 2020 de heffingsambtenaar in gebreke gesteld.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 24 augustus 2020 gehandhaafd.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- 1.
Heeft de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd?
- 2.
Heeft de heffingsambtenaar belanghebbende ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld een verzuim te herstellen?
- 3.
Is de opbrengstlimiet overschreden?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag 1
4.1.
Belanghebbende stelt dat hij op 12 mei 2020 een aanvulling op het bezwaarschrift heeft gestuurd en dat de heffingsambtenaar deze aanvulling niet bij de uitspraak op bezwaar heeft betrokken, zodat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd.
4.2.
Naar het oordeel van het hof heeft belanghebbende - tegenover de betwisting van de heffingsambtenaar - niet aannemelijk gemaakt dat op 12 mei 2020 een aanvulling op het bezwaarschrift is gestuurd. Er is nog geen begin van bewijs dat deze aanvulling is verzonden. Een nadere motivering met die datum bevindt zich niet bij de stukken en bovendien heeft belanghebbende in zijn ingebrekestelling van 10 augustus 2020 slechts verwezen naar het bezwaarschrift van 5 mei 2020. Een aanvulling van een latere datum wordt daarin niet genoemd. Het eerst op de zitting in hoger beroep gedane aanbod om een afschrift van een stuk van 12 mei 2020 te verstrekken, heeft het hof afgewezen, omdat dit te laat is gedaan. Belanghebbende heeft in de beroepsfase voor het eerst verwezen naar het stuk van 12 mei 2020. Daarbij is dit stuk niet overgelegd. Ook nadat de heffingsambtenaar in reactie daarop in het verweerschrift in beroep schrijft dat het stuk van 12 mei 2020 nimmer door hem is ontvangen en dus ook niet bekend is, heeft belanghebbende het stuk niet overgelegd. Dat de gemachtigde van belanghebbende naar eigen zeggen pas kort voor de zitting in hoger beroep heeft geconstateerd dat het stuk van 12 mei 2020 niet tot de gedingstukken behoorde, dient voor rekening en risico van belanghebbende te komen. Dit vormt geen afdoende verklaring waarom het stuk niet eerder is overgelegd. Bovendien geeft het eventuele bestaan van dit stuk geen duidelijkheid over de verzending daarvan. Op de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende ook erkend dat hij in een eerder stadium ten onrechte heeft gesproken over verzending per aangetekende post. Hij stelt nu dat het stuk per gewone post is verzonden. Deze blote stelling is onvoldoende om de verzending aannemelijk te achten, gelet op de geloofwaardige ontkenning van ontvangst van dit stuk door de heffingsambtenaar.
4.3.
Nu de heffingsambtenaar geen nadere motivering heeft ontvangen is geen sprake van een onvoldoende motivering van de uitspraak op bezwaar.
Vraag 2
4.4.
Belanghebbende stelt dat het bezwaarschrift van 5 mei 2020 summier is gemotiveerd en dat de heffingsambtenaar hem in de gelegenheid had moeten stellen het bezwaarschrift nader te motiveren. Ook heeft hij in het bezwaarschrift aangegeven dat hij zijn bezwaar nog nader wil motiveren.
4.5.
De heffingsambtenaar stelt dat het bezwaarschrift voldoende is gemotiveerd, omdat het een summier gemotiveerde aanslag is en dan kan worden volstaan met een bezwaarschrift waarin staat dat men het niet eens is met de aanslag.
4.6.
Naar het oordeel van het hof heeft de heffingsambtenaar niet in strijd met artikel 6:5, lid 1, aanhef en onder d, Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 6:6 Awb gehandeld door belanghebbende niet de gelegenheid te geven het bezwaar aan te vullen.
Het doel van deze artikelen is om te voorkomen dat een bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard, zonder dat belanghebbende de gelegenheid heeft gehad een pro forma bezwaar te motiveren. In dit geval heeft de heffingsambtenaar het bezwaarschrift echter ontvankelijk geacht. Deze beslissing acht het hof niet onbegrijpelijk, omdat de heffingsambtenaar er terecht vanuit is gegaan dat in dit geval sprake is van een summiere aanslag en dat dan met een summier bezwaarschrift kan worden volstaan.1.
De heffingsambtenaar heeft voorts op de zitting onweersproken verklaard dat de gemachtigde van belanghebbende ervan op de hoogte is dat hij twee verschillende ontvangstbevestigingen hanteert. Eén voor een bezwaarschrift dat voldoende is gemotiveerd en één voor een bezwaarschrift dat nog niet is gemotiveerd. In de laatste wordt een termijn gegeven om het bezwaarschrift te motiveren. In dit geval is een ontvangstbevestiging gestuurd, waarin wordt aangegeven dat de heffingsambtenaar binnen twaalf weken zal beslissen op het bezwaarschrift en wordt geen termijn gegeven om een motivering in te dienen.
De heffingsambtenaar hoeft, indien hij het bezwaarschrift ontvankelijk acht omdat het voldoende is gemotiveerd, een belanghebbende niet in de gelegenheid te stellen een bezwaarschrift nader aan te vullen. Hieraan doet niet af dat in het bezwaarschrift nog een nadere motivering wordt aangekondigd. Het ligt op de weg van een belanghebbende om te zorgen dat een eventuele nadere motivering wordt ingediend voordat de beslistermijn verstrijkt. Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen heeft belanghebbende geen nadere motivering ingediend. In de ingebrekestelling van 10 augustus 2020 wordt evenmin verwezen naar de volgens belanghebbende ingediende nadere motivering.
4.7.
Aan de op de zitting ingenomen stelling van gemachtigde dat hij had moeten worden uitgenodigd op een hoorzitting, zodat hij daar het bezwaar had kunnen toelichten gaat het hof voorbij, reeds omdat gemachtigde heeft erkend dat hij niet om een hoorzitting heeft verzocht.
Vraag 3
4.8.
Belanghebbende stelt dat de rechtbank niet is ingegaan op haar beroepsgrond dat de post overhead ten onrechte als last ter zake is aangemerkt.
4.9.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“4.2. Eiseres heeft aangevoerd dat de post `overhead' ten onrechte als last ter zake van
zuiveringsbeheer is aangemerkt. De rechtbank overweegt dat uit de Beleidsbegroting 2020
(en met name pagina 64) het bestaan van een dergelijke post niet blijkt. Eiseres is ook niet
op de zitting verschenen om toe te lichten welke post of posten in de begroting zij hiermee
in twijfel heeft willen trekken. Ten aanzien van de overige (wel in de begroting opgenomen)
posten heeft eiseres niet in twijfel getrokken dat die als lasten ter zake kunnen worden
aangemerkt of dat een bate (volledig) in de raming is betrokken. Reeds daarom komt de
rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overige uitgangspunten die in de onder 4.1.
genoemde rechtspraak zijn opgenomen. De beroepsgrond slaagt niet.”
4.10.
Naar het oordeel van het hof is de rechtbank daarmee voldoende op deze beroepsgrond van belanghebbende ingegaan. De term overhead komt in de Beleidsbegroting niet voor. Dat de heffingsambtenaar heeft verondersteld dat belanghebbende met deze term de indirecte kosten bedoelde en daarom in zijn nader stuk bij de rechtbank is ingegaan op deze kosten doet daaraan niet af. Dit klemt te meer nu belanghebbende deze toelichting van de heffingsambtenaar niet heeft betwist, en op geen enkele manier tijdig in de procedure bij de rechtbank - en overigens ook niet in de motivering van het hoger beroepschrift - heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van deze kosten redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake.
4.11.
Naar aanleiding van het verhandelde op de zitting in hoger beroep voegt het hof hier nog het volgende aan toe. Op de zitting bij het hof heeft de gemachtigde gesteld dat hij ten tijde van het indienen van het beroepschrift bij de rechtbank nog niet de beschikking had over alle stukken en daarom niet de correcte term heeft gebruikt. Het hof begrijpt niet dat belanghebbende zonder te beschikken over de stukken wel de stelling heeft ingenomen dat een post ten onrechte als last ter zake is aangemerkt en dat daarom de opbrengstlimiet wordt overschreden. Het is niet de bedoeling van de bewijslastverdeling in zaken met betrekking tot de opbrengstlimiet dat zonder kennis te hebben genomen van de op de zaak betrekking hebbende begroting een stelling wordt ingenomen over een bepaalde kostenpost, omdat in eerdere zaken een dergelijke post kennelijk een keer niet voldoende was onderbouwd. Van een professionele gemachtigde mag worden verwacht dat hij, voordat een stelling wordt ingenomen, kennis neemt van de relevante stukken, in dit geval de begroting. Dat de gemachtigde van belanghebbende daarover niet kon beschikken kan het hof niet volgen. Zoals het hof eerder heeft overwogen mag van een professionele gemachtigde worden verwacht dat hij de begroting op de website van het bestuursorgaan weet te vinden.2.
Overigens is het hof van oordeel dat de heffingsambtenaar met de begroting en de daarop gegeven toelichting in de rechtbankfase voldoende inzicht heeft verschaft in ramingen van de baten en lasten van de zuiveringsheffing. Hetgeen belanghebbende op de zitting bij het hof heeft aangevoerd kan niet worden aangemerkt als het gemotiveerd in twijfel trekken van een last ter zake.
Tussenconclusie
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
5. Beslissing
Het hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, raadsheer, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de griffier ondertekend aangezien de raadsheer is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier, De raadsheer,
E.J.M. Bohnen L.B.M. Klein Tank
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑04‑2023
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 17 juni 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1850.