Deze zaak hangt samen met de zaak tegen [klager] (10/03843 B), in welke zaak ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 24-01-2012, nr. S 10/03844 B
ECLI:NL:HR:2012:BT2184
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
24-01-2012
- Zaaknummer
S 10/03844 B
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BT2184
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BT2184, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑01‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BT2184
ECLI:NL:PHR:2012:BT2184, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BT2184
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0038
Uitspraak 24‑01‑2012
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag, art. 94 Sv. Gelet op hetgeen namens klaagster in raadkamer naar voren is gebracht is het oordeel van de Rb dat de strafrechter, later oordelend, de aan klaagster toebehorende onroerende zaken verbeurd zal verklaren zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk
24 januari 2012
Strafkamer
nr. S 10/03844 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 13 augustus 2010, nummer RK 10/631, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[Klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank de ongegrondverklaring van het beklag ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2. De Rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechter is van oordeel dat het belang van strafvordering zich voorshands verzet tegen opheffing van het beslag ten aanzien van de onroerende zaken, te weten het woonhuis met bedrijfspand, de ondergrond en tuin, de berging en verdere aanhorigheden, gelegen aan de [a-straat 1] en [a-straat 1a] te 's-Hertogenbosch (kadastraal bekend onder sectie [A], nummers [001] en [002]). Gelet op de voorhanden zijnde stukken, welke zijn opgemaakt in het kader van het strafrechtelijk onderzoek gericht tegen [betrokkene 1], is het naar het oordeel van de rechter niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de in beslag genomen onroerende zaken verbeurd zal verklaren. De door de raadsvrouwe in openbare raadkamer van 30 juli 2010 overgelegde stukken rechtvaardigen geen andere conclusie."
2.3. Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 30 juli 2010 houdt onder meer het volgende in:
"De raadsvrouwe voert aan, verkort en zakelijk weergegeven:
De in beslag genomen panden behoren aan [klaagster]. In de leveringsakten staat dat de panden behoren aan [klaagster]. Ik begrijp niet waarom de panden in de strafzaak tegen [betrokkene 1] onder [klaagster] in beslag worden genomen. Ten behoeve van zijn dochter heeft [klager] een bedrag van € 10.000,- en een bedrag van € 40.000,- aan eigen vermogen overgemaakt ter betaling c.q. aflossing van deze panden. Er is een afschrift van de notaris waarin wordt vermeld dat een bedrag van in totaal € 50.000,- is betaald c.q. afgelost voor de panden. Uit de overige stukken blijkt ook voldoende dat de panden behoren aan [klaagster]. Het beslag dat op de panden rust, moet worden beëindigd. Uit de verklaringen van derden is niet onomstotelijk gebleken dat de panden aan een ander dan [klaagster] behoren. Het is puur giswerk als wordt gesteld dat de panden in werkelijkheid behoren aan [betrokkene 1] en dat cliënt dit zou verhullen. [Betrokkene 1] heeft zelf verklaard dat hij slechts huurder is en dat er afspraken zijn gemaakt tussen [klaagster] en [betrokkene 1] over het betalen van verzekeringen en belastingen. Het is wellicht ongebruikelijk om dergelijke afspraken te maken bij het verhuren van een woning, maar het is niet onrechtmatig. Als partijen hiermee akkoord gaan, is dat zo. Later is er een taxatierapport opgemaakt om te kijken of [betrokkene 1] middels een hypothecaire lening de woning kon aanschaffen. Daarna bleek dat [betrokkene 1] de woning niet kon kopen en is het niet doorgegaan. De panden aan de [a-straat 1 en 1a] te 's-Hertogenbosch kunnen niet verbeurd worden verklaard in de strafzaak tegen [betrokkene 1] nu deze niet aan hem maar aan [klaagster] behoren. Om die reden dient het beslag op de panden te worden beëindigd en de panden te worden vrijgegeven.
De officier van justitie voert aan verkort en zakelijk weergegeven:
Er rust een strafrechtelijk beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering op de panden aan de [a-straat 1 en 1a] te 's-Hertogenbosch. De panden maken onderdeel uit van een omvangrijk strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) naar een derde. Het gaat er om of er een geringe mate van waarschijnlijkheid is dat deze panden betrekking hebben op wat door [betrokkene 1] is witgewassen. Er zijn voldoende vermoedens dat de panden onderwerp van witwassen zijn. De rechter-commissaris heeft een machtiging afgegeven voor het SFO. Het is zeer wel mogelijk dat de panden verbeurd worden verklaard in de strafzaak tegen [betrokkene 1] als blijkt dat deze panden onderwerp van witwassen zijn. Het lijkt alsof er een papieren werkelijkheid is gecreëerd om het echte eigendom te verhullen.
De raadsvrouwe voert aan, verkort en zakelijk weergegeven:
Waaruit blijkt dat de panden onderwerp van witwassen zijn? Waaruit blijken de vermoedens waar de officier van justitie over spreekt? De officier van justitie spreekt slechts van vermoedens, maar kan deze niet onderbouwen. Ik heb al de vermoedens van de officier van justitie met stukken weerlegd. Ik heb naar voren gebracht wie de werkelijke eigenaar van de panden aan de [a-straat 1 en 1a] te 's-Hertogenbosch is. Er is geen papieren werkelijkheid gecreëerd. De panden komen niet voor verbeurdverklaring in aanmerking, nu deze toebehoren aan cliënt en niet aan [betrokkene 1] of een ander tegen wie het SFO is gericht. Ik persisteer bij het beklag."
2.4. Het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering zich voorshands verzet tegen opheffing van het beslag ten aanzien van de onroerende zaken omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring van de aan de klaagster toebehorende onroerende zaken zal besluiten, is tegen de achtergrond van hetgeen namens de klaagster in raadkamer daaromtrent naar voren is gebracht zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2012.
Conclusie 13‑09‑2011
Mr. Knigge
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klaagster]
1.
De Rechtbank te 's‑Hertogenbosch heeft bij beschikking van 13 augustus 2010 het beklag van klaagster ex art. 552a Sv ongegrond verklaard.
2.
Tegen deze uitspraak is namens klaagster cassatieberoep ingesteld.1.
3.
Namens klaagster heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1.
Het middel komt op tegen de ongegrondverklaring door de Rechtbank van het klaagschrift strekkende tot teruggave aan klaagster van de inbeslaggenomen onroerende zaken, te weten het woonhuis met bedrijfspand, de ondergrond en tuin, de berging en verdere aangehorigheden gelegen aan de [a-straat 1] en [a-straat 1a] te 's‑Hertogenbosch, en bevat de klacht dat het oordeel van de Rechtbank onbegrijpelijk is.
4.2.
Voornoemde onroerende zaken zijn op 26 maart 2010 ten laste van [betrokkene 1] inbeslaggenomen teneinde de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
4.3.
De Rechtbank heeft haar beschikking als volgt gemotiveerd:
‘De inleiding
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 26 maart 2010 door een gerechtsdeurwaarder onder klaagster gelegde beslag op de aan klaagster toebehorende onroerende zaken.
De rechter heeft kennisgenomen van de betrekkelijke stukken met bovenstaand RK-nummer en van hetgeen door klaagster, dier raadsvrouwe en de officier van justitie in openbare raadkamer van 28 mei 2010, 11 juni 2010 en 30 juli 2010 naar voren is gebracht.
Door c.q. namens klaagster is gepersisteerd bij het klaagschrift.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de inwilliging van het klaagschrift.
De beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen twee jaren na de inbeslagneming.
De rechter is van oordeel dat het belang van strafvordering zich voorshands verzet tegen opheffing van het beslag ten aanzien van de onroerende zaken, te weten het woonhuis met bedrijfspand, de ondergrond en tuin, de berging en verdere aanhorigheden, gelegen aan de [a-straat 1] en [a-straat 1a] te 's‑Hertogenbosch (kadastraal bekend onder sectie [A], nummers [001] en [002]). Gelet op de voorhanden zijnde stukken, welke zijn opgemaakt in het kader van het strafrechtelijk onderzoek gericht tegen [betrokkene 1], is het naar het oordeel van de rechter niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de in beslag genomen onroerende zaken verbeurd zal verklaren. De door de raadsvrouwe in openbare raadkamer van 30 juli 2010 overgelegde stukken rechtvaardigen geen andere conclusie. Gelet hierop zal de rechter als volgt beslissen.
De beslissing
Verklaart het beklag ongegrond ten aanzien van de onroerende zaken, te weten het woonhuis met bedrijfspand, de ondergrond en tuin, de berging en verdere aangehorigheden, gelegen aan de [a-straat 1] en [a-straat 1a] te 's‑Hertogenbosch (kadastraal bekend onder sectie [A], nummers [001] en [002]).’
4.4.
De Rechtbank baseert zijn oordeel dat het belang van strafvordering zich voorshands verzet tegen opheffing van het beslag ten aanzien van de onroerende zaken op de omstandigheid dat, gelet op de stukken die zijn opgemaakt in het kader van het strafrechtelijk onderzoek gericht tegen [betrokkene 1], het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de in beslag genomen onroerende zaken verbeurd zal verklaren.
4.5.
Met deze motivering geeft de Rechtbank in mijn ogen geen enkel inzicht in haar gedachtegang. Verzoekster heeft zowel in haar klaagschrift als in raadkamer onder verwijzing naar stukken aangevoerd dat de in beslag genomen panden aan haar toebehoren, dat [betrokkene 1] slechts huurder is en dat om die reden de panden niet kunnen worden verbeurd verklaard in de strafzaak tegen [betrokkene 1]. Als de Rechtbank heeft geoordeeld dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal oordelen dat, zoals de OvJ in raadkamer stelde, de panden — die blijkens het door de deurwaarder opgemaakte proces-verbaal op naam van klaagster staan — in feite in eigendom toebehoren aan van der Kallen, is niet duidelijk waarop zij dat oordeel heeft gebaseerd. 2. Als de Rechtbank het oog heeft gehad op mogelijke toepassing van art. 33a, tweede lid, Sr, dan is haar oordeel ook niet begrijpelijk nu klaagster zelf geen verdachte van witwassen is en zij dus te goede trouw lijkt te zijn wat de misdadige financiering van haar panden betreft.
4.6.
Het bestreden oordeel is onvoldoende gemotiveerd. Het middel slaagt dus.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2011
In het kader van art. 94a Sv kent de Hoge Raad in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in het register. Vgl. HR 19 februari 2008, LJN BA7675, NJ 2008, 339 en HR 19 februari 2008, LJN BA7671, NJ 2008, 340 m.nt. Borgers. Ik vermoed dat dit in het kader van art. 94 Sv niet veel anders zal zijn.