Artikel 1, tweede lid, van de Wet BPM.
Rb. Gelderland, 25-10-2021, nr. AWB - 18 , 3696
ECLI:NL:RBGEL:2021:5705
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
25-10-2021
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 3696
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2021:5705, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 25‑10‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:3444, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑10‑2021
Inhoudsindicatie
BPM. Voldoening op aangifte. Artikel 16a Wet BPM van toepassing bij import van nieuwe auto's. Eiseres heeft nieuwe auto's uit Duitsland geïmporteerd via een Duitse dealer die de auto's in 2017 eerst op Duits kenteken heeft gezet. Eiseres heeft de auto's in de eerste twee maanden van 2018 ontvangen en bij de RDW gepresenteerd om ze in te schrijven in het Nederlandse kentekenregister. Volgens eiseres kan zij een beroep doen op artikel 16a van de Wet BPM, omdat op het moment van doen van aangifte op de Nederlandse markt vergelijkbare auto's worden aangeboden die wél voor het tarief van 2017 in aanmerking komen. Die vergelijkbare auto's zijn door vergunninghouders die voldoen aan de voorwaarden voor versnelde inschrijving al in 2017 ingeschreven in het Nederlandse kentekenregister terwijl de auto's pas in de eerste twee maanden van 2018 op naam zijn gesteld. De rechtbank stelt voorop dat uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU volgt dat in dit geval getoetst worden aan artikel 110 van het VWEU. Bij toepassing van artikel 110 van het VWEU moet worden getoetst naar het moment van aanbieden op de Nederlandse markt waarbij de (te verwachten) verschuldigde BPM onderdeel uitmaakt van de (onderhandelingen over de) verkoopprijs of daarmee samenhangende verkoopvoorwaarden. In dit geval zijn de auto's van eiseres en die van concurrenten die de auto's met versnelde inschrijving hebben geïmporteerd wat hun objectieve kenmerken betreft gelijk. Het verschil in verschuldigde BPM is uitsluitend terug te voeren op de administratieve hoedanigheid van de importeur. Dit verschil leidt tot een ongelijke behandeling waarvoor verweerder geen rechtvaardiging heeft gegeven en die daarom naar het oordeel van de rechtbank niet verenigbaar is met de volstrekte neutraliteit die artikel 110 van het VWEU voorschrijft. Beroep gegrond.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/3696
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, Centrale administratieve processen/Auto BPM, kantoor Doetinchem, verweerder,
en
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid), te Den Haag.
Procesverloop
Eiseres heeft op aangifte voor 16 auto’s BPM voldaan naar het tarief van 2018.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 mei 2018 het bezwaar tegen de eigen aangiften ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 27 juni 2018, ontvangen door de rechtbank op 28 juni 2018, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Eiseres heeft hiervan een kopie ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2020. Namens eiseres is verschenen de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] .
Na afloop van de zitting heeft de enkelvoudige belastingkamer de zaak verwezen naar de meervoudige belastingkamer. Partijen zijn daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld. Met toestemming van partijen doet de meervoudige belastingkamer uitspraak zonder nadere mondelinge behandeling.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres drijft een autohandel. In februari 2018 heeft eiseres zestien auto’s (de auto’s) ingeschreven en geregistreerd in het Nederlandse kentekenregister. De auto’s hebben een eerste datum van toelating in het buitenland in 2017. Op aangifte is voor de auto’s een totaalbedrag van € 39.209 aan BPM voldaan naar het tarief van 2018.
2. Op 5 maart 2018 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte. Zij heeft verzocht om teruggave van een bedrag van € 4.374 aan BPM wegens toepassing van het tarief van 2017, te vermeerderen met rente. Op 23 mei 2018 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard.
3. In de beroepsfase zijn de inkoopfacturen van de auto’s overgelegd. De facturen hebben alle een zogenoemde Rechnungsdatum in 2017. Bij twee facturen is de Rechnungsdatum met pen gewijzigd in een datum in 2018. Het Nederlandse kenteken is met dezelfde pen op die factuur gezet. Op alle facturen staat de opmerking “Liefer-Leistungsdatum = Rechnungsdatum”. Op alle facturen worden het vervoerstype en het VIN-nummer van dat voertuig vermeld.
Geschil
4. In geschil is of eiseres op grond van artikel 16a van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) het tarief 2017 mag toepassen op de auto's die als nieuw zijn aan te merken.
5. Daarnaast is in geschil of eiseres in geval van een teruggaaf recht heeft op vergoeding van rente over het te veel betaalde bedrag aan BPM.
6. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat in dit geval voor alle auto's in 2017 kentekens zijn afgegeven in een andere lidstaat en dat de tenaamstelling in Nederland heeft plaatsgevonden in de eerste twee maanden van 2018 en dat daarom is voldaan aan de voorwaarden van artikel 16a van de Wet BPM voor toepassing van het lagere tarief van 2017. Eiseres heeft in dit verband erop gewezen dat vergelijkbare nieuwe auto's worden geïmporteerd waarbij de importeur de auto's op grond van versnelde inschrijving preregistreert bij de RDW. Hiermee kan een nieuwe auto al worden geregisteerd zonder tenaamstelling en nog voordat de auto fysiek in Nederland is aangekomen. In die gevallen maakt de importeur wel aanspraak op het voorgaande tarief.
8. Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet aan de in artikel 16a van de Wet BPM gestelde voorwaarde voldoet dat de auto's vóór de tariefsverhoging in het Nederlands kentekenregister waren geregistreerd. Daardoor verschilt het geval van eiseres met de gevallen waarin gebruik is gemaakt van preregistratie. Volgens verweerder moet in dit geval daarom worden vergeleken met referentieauto's die in 2018 zijn geregistreerd en tenaamgesteld en is er dus geen sprake van een ongelijke behandeling.
9. In artikel 110 van het VWEU is bepaald dat de lidstaten op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen heffen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven.
10. De belasting van personenauto's en motorvoertuigen (BPM) is verschuldigd ter zake van de registratie van een auto in het kentekenregister.1.Onder registratie wordt verstaan het inschrijven en tenaamstellen van een auto in het kentekenregister.2.De BPM moet op aangifte worden voldaan en worden betaald voordat de auto op naam is gesteld in het kentekenregister.3.
11. De voor een nieuwe auto verschuldigde BPM wordt op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet BPM berekend aan de hand van de CO2-uitstoot. Artikel 16a, eerste lid, van de Wet BPM bevat een regeling voor gevallen waarin een verhoging van de in artikel 9 van de wet opgenomen tarieven in werking treedt voor een personenauto die voordien al zonder tenaamstelling in het kentekenregister was ingeschreven. Deze regeling houdt in dat de belasting op verzoek wordt berekend op de voet van artikel 9 van de Wet BPM zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de tariefverhoging, mits de tenaamstelling van die personenauto plaatsvindt binnen twee maanden na die inwerkingtreding.
12. Tussen partijen staat vast dat sprake is van auto's die nieuw zijn als bedoeld in de Wet BPM en waarop het tarief van artikel 9 van die wet van toepassing is. Eiseres importeert de nieuwe auto's vanuit Duitsland via een Duitse dealer. De Duitse dealer ontvangt de auto's rechtstreeks vanuit de fabriek en zet ze op Duits kenteken. Vervolgens gaan de auto's (op de vrachtwagen) naar eiseres die de auto's fysiek bij de RDW presenteert om ze te registreren. Importeurs die voldoen aan de voorwaarden voor versnelde inschrijving4.– waaronder dat zij vergunninghouder zijn als bedoeld in artikel 8 van de Wet BPM – kopen de auto's rechtstreeks van de fabrikant en verkrijgen daarbij de gegevens waarmee zij die auto's – nog voordat ze klaar zijn – bij de RDW kunnen preregistreren in het Nederlandse kentekenregister. Deze auto's worden vervolgens rechtstreeks vanaf de fabriek geleverd aan de importeurs zonder dat de auto's langs de RDW hoeven. Voor in 2017 gepreregistreerde auto's geldt daarom dat zij op grond van artikel 16a van de Wet BPM in aanmerking komen voor het tarief 2017 als zij vóór 1 maart 2018 worden tenaamgesteld.
13. Verweerder heeft onder verwijzing naar een uitspraak van het Hof van Justitie EU van 11 december 19905.betoogd dat in dit geval artikel 110 van het VWEU niet van toepassing is, omdat geen sprake is van binnenlandse productie. Volgens verweerder gaat het om geïmporteerde auto's die moeten worden vergeleken met andere geïmporteerde auto's en moet dus worden getoetst aan artikel 34 van het VWEU.
14. De rechtbank volgt dit betoog niet. BPM is een binnenlandse belasting die zonder onderscheid op ingevoerde en nationale auto's wordt geheven ter zake van de registratie voordat van de weg gebruik mag worden gemaakt. Volgens het Hof van Justitie EU wordt een dergelijke registratiebelasting, die niet vanwege de overschrijding van de grens wordt geheven maar om van de openbare weg gebruik te kunnen maken, aangemerkt als een binnenlandse belasting die moet worden getoetst aan artikel 110 van het VWEU.6.De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dat in deze zaak anders zou moeten liggen, bijvoorbeeld omdat de BPM zo hoog is dat aannemelijk is dat die de import van auto's uit andere lidstaten belemmert. Gelet hierop vormt artikel 110 van het VWEU het toetsingskader in deze zaak.
15. Volgens vaste jurisprudentie komt het bij de toepassing van artikel 110 van het VWEU erop aan om vast te stellen dat ter zake van de registratie van een uit een andere lidstaat afkomstig motorvoertuig niet méér BPM wordt geheven dan ter zake van gelijksoortige motorvoertuigen die in Nederland op het tijdstip van de registratie in de handel zijn. Bij de toetsing aan dit artikel kan onderscheid worden gemaakt tussen ongebruikte en gebruikte motorvoertuigen. Binnen de desbetreffende groep moet worden gewaarborgd dat de registratiebelasting op gelijksoortige motorvoertuigen in gelijke mate drukt.7.
16. Uit die jurisprudentie leidt de rechtbank voorts af dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van gelijksoortige motorvoertuigen gekeken moet worden naar de op de Nederlandse markt aangeboden motorvoertuigen die op hetzelfde moment te koop worden aangeboden.8.Afhankelijk van de markt, is het naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk dat het motorvoertuig op dat moment al fysiek aanwezig is in Nederland. Wel is van belang of op het moment van aanbieden op de Nederlandse markt de (te verwachten) verschuldigde BPM onderdeel uitmaakt van de (onderhandelingen over de) verkoopprijs of daarmee samenhangende verkoopvoorwaarden.
17. De rechtbank acht aannemelijk op basis van hetgeen partijen ter zitting hebben verklaard dat de auto's die eiseres via de Duitse dealer importeert en die in 2017 van een Duits kenteken zijn voorzien zich wat hun objectieve kenmerken betreffen niet onderscheiden van auto's die op hetzelfde moment zijn afgeleverd door de fabriek aan Nederlandse vergunninghouders en die in 2017 zijn gepreregistreerd in het Nederlands kentekenregister. De rechtbank acht bovendien aannemelijk dat de gepreregistreerde auto's op de Nederlandse markt werden aangeboden op het moment dat eiseres haar auto's op die markt aanbood. Het verschil in verschuldigde BPM voor de registratie van de auto's van eiseres in de periode vóór 1 maart 2018 en de BPM die de vergunninghouders bij tenaamstelling in dezelfde periode zijn verschuldigd is uitsluitend terug te voeren op de administratieve hoedanigheid van de vergunninghouder en niet op een objectief kenmerk van de auto. Door dat verschil worden de auto's die de vergunninghouder importeert (indirect) beschermd ten opzichte van de gelijksoortige auto's die worden geïmporteerd door een handelaar die niet aan de desbetreffende voorwaarden voor versnelde inschrijving kan of wil voldoen. Dit verschil leidt tot een ongelijke behandeling waarvoor verweerder geen rechtvaardiging heeft gegeven en die daarom naar het oordeel van de rechtbank niet verenigbaar is met de volstrekte neutraliteit die artikel 110 van het VWEU voorschrijft.
18. De conclusie moet zijn dat het beroep gegrond is en dat eiseres recht heeft op teruggaven ter zake van de voldoeningen op aangifte. Tussen partijen zijn de bedragen van de teruggaaf niet in geschil. De rechtbank zal die bedragen vaststellen.
19. Voor zover eiseres om een rentevergoeding over de teruggaven heeft gevraagd, kan zij zich wenden tot de Ontvanger op grond van artikel 28c van de Invorderingswet 1990.
Vergoeding immateriële schade9.
20. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016.10.
21. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres ontvangen op 5 maart 2018. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) 20 maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met (afgerond) 20 maanden overschreden. Naar boven afgerond is dit 4 keer een half jaar. Dit betekent een schadevergoeding van € 2.000 (4 keer een half jaar ad € 500). De uitspraak op bezwaar van verweerder dateert van 24 mei 2018. Dit is niet langer dan de termijn van zes maanden die geldt voor de behandeling van het bezwaar. Verweerder hoeft daarom geen schadevergoeding te betalen. De schadevergoeding komt geheel ten laste van de Staat, omdat de overschrijding van de redelijke termijn alleen in de beroepsfase is ontstaan. De rechtbank zal de Staat veroordelen om het bedrag van € 2.000 aan eiseres te betalen.
Proceskosten
22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.598 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).
23. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- stelt de volgende teruggaven vast:
Auto | Teruggaaf in € |
1. | 266 |
2. | 266 |
3. | 104 |
4. | 266 |
5. | 266 |
6. | 266 |
7. | 266 |
8. | 266 |
9. | 266 |
10. | 266 |
11. | 266 |
12. | 266 |
13. | 266 |
14. | 406 |
15. | 406 |
16. | 266 |
totaal | 4.374 |
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de Staat (Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade van € 2.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.598;
- gelast verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 338 aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. A.P. Vaatstra en mr. W.W. Monteiro, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | rechter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑10‑2021
Artikel 6, eerste en tweede lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wet BPM.
Vgl. artikelen 6 en 13 van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad over de voorwaarden voor de bevoegdheid versnelde inschrijving.
Zaak C-47/88, Commissie/Denemarken, ECLI:EU:C:1990:449.
Hof van Justitie EU 17 juni 2003, zaak C-383/01, De Danske Bilimportører, ECLI:EU:C:2003:352, en Hof van Justitie EU 17 december 2015, C‑402/14, Viamar, ECLI:EU:C:2015:830.
Hoge Raad 16 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1528.
Hof van Justitie 19 december 2013, zaak C-437/12, X, ECLI:EU:C:2013:857.
Op grond van de beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid van 8 juli 2014 (nr. 436935, Staatscourant 2014, 20210) en de Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 27 oktober 2017 (Staatscourant 2017, 62751) is het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding.