Einde inhoudsopgave
Procedure en werkwijze van het Instituut Mijnbouwschade Groningen 2022
Artikel 2.13 Voorwaarden daadwerkelijk herstel
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2024
- Bronpublicatie:
12-09-2024, Stcrt. 2024, 304374 (uitgifte: 25-09-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-10-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-09-2024, Stcrt. 2024, 304374 (uitgifte: 25-09-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Mijnbouw
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
1.
Een aanvrager kan in aanmerking komen voor daadwerkelijk herstel, indien op het moment van de aanvraag aan de onderdelen a tot en met i is voldaan en op het moment van het nemen van een beslissing op die aanvraag aan de onderdelen a tot en met m is voldaan:
- a.
er is ten minste één schade die niet identiek is aan een eerder beoordeelde schade aan een gebouw dat in aanmerking komt voor daadwerkelijk herstel;
- b.
de aanvraag heeft betrekking op een volledig object, zijnde een onroerende zaak bestaande uit ten minste één gebouw of een gedeelte daarvan met een eigen kadastrale aanduiding met ten minste één adres;
- c.
de aanvrager is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die de eigendom heeft van het object onderscheidenlijk de houder is van een beklemrecht, een recht van opstal of een recht van erfpacht, indien de eigendom van het object daarmee is belast;
- d.
de aanvraag is ingediend door alle eigenaren onderscheidenlijk alle houders van de onder c bedoelde rechten;
- e.
aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onderdeel d, is voldaan;
- f.
indien de aanvrager een natuurlijk persoon is, er nog geen drie keer van een vaste vergoeding of daadwerkelijk herstel gebruik is gemaakt, of, indien de aanvraag wordt ingediend namens meerdere personen gezamenlijk, geen van de aanvragers drie keer van een vaste vergoeding of daadwerkelijk herstel gebruik heeft gemaakt, waarbij geldt dat bij de bepaling van dit maximum niet meetelt een aanvullende vaste vergoeding van € 5.000 voor een object waarvoor al de eenmalige vaste vergoeding van € 5.000 is toegekend;
- g.
indien de aanvrager een rechtspersoon is, er nog geen drie keer van daadwerkelijk herstel gebruik is gemaakt, of, indien de rechtspersoon tevens een onderneming is, de rechtspersonen en natuurlijke personen die onderdeel uitmaken van de onderneming, geen drie keer van daadwerkelijk herstel of een vaste vergoeding gebruik hebben gemaakt, waarbij geldt dat bij de bepaling van dit maximum niet meetelt een aanvullende vaste vergoeding van € 5.000 voor een object waarvoor al de eenmalige vaste vergoeding van € 5.000 is toegekend;
- h.
er geen sprake van fraude of misbruik is geweest en er bestaat bij het Instituut ook geen gegronde vrees hiervoor;
- i.
op het object rust geen finaliteit, tenzij in een vaststellingsovereenkomst een spijtoptantenbepaling is opgenomen en de aanvrager aan de voorwaarden van die bepaling voldoet;
- j.
indien de aanvrager een rechtspersoon is, ondertekent hij de door het Instituut versterkte standaardverklaring dat voldaan is aan het bepaalde onder g;
- k.
indien aan de aanvrager na het indienen van de aanvraag de keuze voor een individuele maatwerkbeoordeling als bedoeld in hoofdstuk 2a, een vaste vergoeding als bedoeld in hoofdstuk 2b of daadwerkelijk herstel is voorgelegd en de aanvrager heeft niet voor de individuele maatwerkbeoordeling of de vaste vergoeding gekozen, tenzij in een vaststellingsovereenkomst een spijtoptantenbepaling is opgenomen en de aanvrager aan de voorwaarden van die bepaling voldoet;
- l.
de aanvrager heeft alle schade laten opnemen, indien het Instituut om een nulmeting heeft verzocht; en
- m.
de aanvrager de door het Instituut aangeboden vaststellingsovereenkomst sluit met de Staat der Nederlanden.
2.
Daadwerkelijk herstel is niet mogelijk, indien:
- a.
een gebouw geen intacte bouwschil of ernstig achterstallig onderhoud heeft;
- b.
het een tijdelijk gebouw betreft;
- c.
het gebouw wordt afgebroken;
- d.
geen van de gebouwen een woonfunctie heeft en de oppervlakte van het gebouw of de gebouwen groter is dan een door het Instituut te bepalen oppervlakte;
- e.
geen enkel gebouw een verblijfsfunctie heeft; of
- f.
het een mestsilo of mestsleuf betreft;
tenzij naar het oordeel van het Instituut voor een categorie van deze onderdelen of in een concrete situatie het redelijk is daadwerkelijk herstel toch mogelijk te maken.
3.
Daadwerkelijk herstel is eveneens niet mogelijk, indien een gebouw geen woonfunctie heeft en het in de gegeven situatie naar het oordeel van het Instituut niet passend is daadwerkelijk herstel mogelijk te maken.
4.
Indien niet voldaan is aan het eerste of tweede lid, of het derde lid van toepassing is, weigert het Instituut de aanvraag.
5.
Het Instituut kan een besluit tot daadwerkelijk herstel geheel of gedeeltelijk intrekken, indien er sprake is van fraude, misbruik of het maximum in het eerste lid, onderdelen f of g, is overschreden. Bij intrekking blijft de finaliteit, bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, gelden, tenzij het Instituut anders beslist.