Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 183/2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne
Bijlage II Voorschriften voor diervoederbedrijven in een ander stadium dan de primaire productie van diervoeders, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1
Geldend
Geldend vanaf 12-11-2015
- Redactionele toelichting
De wijziging betreffende punt 2, onder h van de afdeling 'Dioxinemonitoring voor oliën, vetten en daarvan afgeleide producten' wordt toegepast vanaf 23-04-2016.
- Bronpublicatie:
22-10-2015, PbEU 2015, L 278 (uitgifte: 23-10-2015, regelingnummer: 2015/1905)
- Inwerkingtreding
12-11-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-10-2015, PbEU 2015, L 278 (uitgifte: 23-10-2015, regelingnummer: 2015/1905)
- Vakgebied(en)
Dierenrecht / Algemeen
Definities
Voor deze bijlage gelden de volgende definities:
- a.
‘partij’: een identificeerbare hoeveelheid diervoeder waarbij gemeenschappelijke kenmerken zijn vastgesteld, zoals herkomst, soort, type verpakking, verpakker, verzender of etikettering; en in het geval van een productieproces, een eenheid productie van een bedrijf dat bij de productie gebruikmaakt van uniforme parameters of een aantal van dergelijke eenheden, die direct na elkaar worden geproduceerd en samen worden opgeslagen;
- b.
‘van oliën en vetten afgeleide producten’: producten die direct of indirect zijn afgeleid van ruwe of teruggewonnen oliën en vetten door oleochemische of biodieselverwerking of destillatie, chemische of fysische raffinage, met uitzondering van
- —
de geraffineerde olie;
- —
van geraffineerde olie afgeleide producten en
- —
toevoegingsmiddelen;
- c.
‘vetmenging’: de vervaardiging van mengvoeders of, in geval van alle bestanddelen die behoren tot dezelfde vermelding in deel C van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 68/2013 van de Commissie (1) die zijn afgeleid van dezelfde planten- of diersoort, van voedermiddelen door het mengen van ruwe oliën, geraffineerde oliën, dierlijke vetten, bij exploitanten van levensmiddelenbedrijven die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 852/2004 vallen teruggewonnen oliën of daarvan afgeleide producten voor de productie van mengolie of mengvet, met uitzondering van
- —
alleen de opslag van achtereenvolgende partijen en
- —
uitsluitend het mengen van geraffineerde oliën;
- d.
‘geraffineerde olie of geraffineerd vet’: olie die of vet dat het raffineren heeft ondergaan als bedoeld in nr. 53 van het glossarium van procedés in deel B van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 68/2013.
Bedrijfsruimten en uitrusting
1
Ruimten voor de be- en verwerking en de opslag van diervoeders, uitrusting, recipiënten, kisten, voertuigen en de onmiddellijke omgeving daarvan moeten schoon zijn en er moeten doeltreffende programma's voor de bestrijding van schadelijke organismen worden toegepast.
2
De indeling, het ontwerp, de constructie en de afmetingen van de bedrijfsruimten en uitrusting moeten zodanig zijn dat:
- a)
reiniging en/of ontsmetting op adequate wijze kunnen worden uitgevoerd;
- b)
het risico op fouten zo klein mogelijk is en verontreiniging, kruisverontreiniging en in het algemeen aantasting van de veiligheid en kwaliteit van het product zoveel mogelijk worden voorkomen. Machines die met diervoeder in aanraking komen, moeten na alle natte reinigingsprocessen worden gedroogd.
3
Bedrijfsruimten en apparatuur die bestemd zijn om te worden gebruikt voor het mengen en/of produceren moeten adequaat en regelmatig worden gecontroleerd volgens door de fabrikant voor de producten schriftelijk vastgelegde procedures.
- a)
Alle weeg- en meetapparatuur die bij de productie van diervoeders wordt gebruikt, moet op de te bepalen gewichten of volumes afgestemd zijn; de nauwkeurigheid ervan moet regelmatig worden nagegaan.
- b)
Alle mengapparatuur die voor de productie van diervoeders wordt gebruikt, moet afgestemd zijn op de te mengen gewichten of volumes en geschikt zijn om homogene mengsels en verdunningen te verkrijgen. De exploitanten moeten de doeltreffendheid van de mengapparatuur met betrekking tot de homogeniteit aantonen.
4
De bedrijfsruimten moeten voldoende door daglicht en/of kunstlicht worden verlicht.
5
Afvoervoorzieningen moeten geschikt zijn voor het beoogde doel; zij moeten zodanig ontworpen en geconstrueerd zijn dat elk risico van verontreiniging van de diervoeders wordt voorkomen.
6
Het voor de productie van diervoeders gebruikte water moet van voldoende kwaliteit voor dieren zijn; de waterleidingen moeten van inert materiaal zijn.
7
Rioolwater, afvalwater en regenwater worden op een zodanige wijze verwijderd dat de uitrusting en de veiligheid en kwaliteit van het diervoeder niet worden aangetast. Bederf en stof moeten onder controle gehouden worden om het binnendringen van schadelijke organismen te voorkomen.
8
Ramen en andere openingen moeten waar nodig zodanig zijn vervaardigd dat zij ondoorlaatbaar zijn voor schadelijke organismen. Deuren moeten goed sluiten en in gesloten toestand ondoorlaatbaar voor schadelijke organismen zijn.
9
Plafonds en voorzieningen aan het plafond moeten waar nodig zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en afgewerkt dat zich geen vuil kan ophopen en dat condens, ongewenste schimmelvorming en het loskomen van deeltjes waardoor de veiligheid en kwaliteit van de diervoeders kan worden aangetast, worden beperkt.
10
Inrichtingen die een of meer van de volgende activiteiten verrichten om producten voor gebruik in diervoeders in de handel te brengen, moeten worden erkend overeenkomstig artikel 10, lid 3:
- a)
verwerking van ruwe plantaardige olie, met uitzondering van die welke onder de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 852/2004 valt;
- b)
oleochemische productie van vetzuren;
- c)
productie van biodiesel;
- d)
vetmenging.
Personeel
Diervoederbedrijven moeten over voldoende personeel beschikken met de vaardigheden en kwalificaties die vereist zijn voor de vervaardiging van de betrokken producten. Er moet een organigram worden opgesteld met een beschrijving van de kwalificaties (bv. diploma's, beroepservaring) en verantwoordelijkheden van het leidinggevend personeel, dat ter beschikking moet worden gesteld van de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de controle. Het volledige personeel moet duidelijk schriftelijk worden ingelicht over zijn taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, met name bij wijzigingen, om de gewenste productkwaliteit te verkrijgen.
Productie
1
De productieafdeling moet worden geleid door een persoon die de nodige kwalificaties bezit.
2
Exploitanten van diervoederbedrijven moeten zich ervan vergewissen dat de productiewerkzaamheden uitgevoerd worden volgens schriftelijk vastgelegde instructies en procedures om de kritieke punten van het productieproces te bepalen, te valideren en te beheersen.
3
Er moeten technische en organisatorische maatregelen worden genomen om kruisverontreiniging en fouten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Er moeten voldoende passende middelen beschikbaar zijn om de controles tijdens het productieproces te verrichten.
4
Op de aanwezigheid van voor de gezondheid van mens of dier verboden voeders, ongewenste stoffen en andere verontreinigingen moet worden toegezien en er moeten adequate beheersingsstrategieën voorhanden zijn om het risico zo gering mogelijk te maken.
5
Afval en materiaal dat niet geschikt is als diervoeder, moet afgezonderd en geïdentificeerd worden. Indien in dergelijk materiaal gevaarlijke concentraties van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, verontreinigingen of andere gevaren aanwezig zijn, moet het op adequate wijze worden verwijderd en mag het niet als diervoeder worden gebruikt.
6
Exploitanten van diervoederbedrijven nemen passende maatregelen om te waarborgen dat de geproduceerde producten effectief kunnen worden getraceerd.
7
Vetmenginrichtingen die voor diervoeders bestemde producten in de handel brengen, moeten alle voor diervoeders bestemde producten fysiek gescheiden houden van voor andere doeleinden bestemde producten, tenzij deze producten voldoen aan:
- —
de voorschriften van deze verordening of van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 852/2004, en
- —
bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (2).
8
De etikettering van de producten moet duidelijk aangeven of zij bestemd zijn voor diervoeders of andere doeleinden. Als van een bepaalde partij van een product wordt verklaard dat deze niet bestemd is voor gebruik in diervoeders, mag deze verklaring achteraf door een exploitant in een later stadium van de keten niet worden gewijzigd.
9
Bij de etikettering van voedermiddelen overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad (3), moeten, indien beschikbaar, de benamingen zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 68/2013 worden gebruikt.
Kwaliteitsbeheersing
1
Waar relevant moet een persoon die de nodige kwalificaties bezit, met de kwaliteitsbeheersing worden belast.
2
Diervoederbedrijven moeten in het kader van een kwaliteitsbeheersingssysteem kunnen beschikken over een laboratorium met voldoende personeel en materieel.
3
Er moet een kwaliteitsbeheersingsplan op schrift gesteld en uitgevoerd worden dat met name de controle van de kritieke punten in het productieproces omvat, alsmede de procedures voor en de frequentie van de monsternemingen, de analysemethoden en de frequentie van de analyses en de naleving van de specificaties — en de bestemming, in geval van niet-naleving van de specificaties, — en dat geldt voor de verwerkte materialen tot en met de eindproducten.
4
De producenten moeten bijhouden welke grondstoffen in het eindproduct zijn gebruikt, om de traceerbaarheid te waarborgen. Deze gegevens moeten toegankelijk zijn voor de bevoegde autoriteiten gedurende een periode die is afgestemd op het gebruik waarvoor de producten in de handel worden gebracht. Bovendien moeten, met het oog op de traceerbaarheid, volgens een vooraf door de fabrikant vastgestelde procedure, van de ingrediënten en van iedere partij producten die geproduceerd en in de handel worden gebracht, of van ieder afzonderlijk productiegedeelte (in geval van continuproductie), voldoende monsters genomen en bewaard worden (bij productie uitsluitend bestemd voor de eigen behoeften van de producent: regelmatig). Deze monsters moeten zodanig verzegeld en van etiketten voorzien worden dat zij gemakkelijk geïdentificeerd kunnen worden. Zij moeten zodanig worden bewaard dat verandering van de samenstelling of aantasting van het monster uitgesloten is. Zij moeten ter beschikking van de bevoegde autoriteiten worden gehouden gedurende een periode die is afgestemd op het gebruik waarvoor de diervoeders in de handel worden gebracht. In het geval van diervoeder voor dieren die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, moet de producent van het diervoeder alleen monsters van het eindproduct bewaren.
Dioxinemonitoring voor oliën, vetten en daarvan afgeleide producten
1
Exploitanten van diervoederbedrijven die voor gebruik in diervoeders bestemde vetten, oliën of daarvan afgeleide producten, waaronder mengvoeders, in de handel brengen, moeten die producten in erkende laboratoria laten analyseren voor de som van dioxinen en dioxineachtige pcb's overeenkomstig Verordening (EG) nr. 152/2009 van de Commissie (4).
2
Ter aanvulling van het HACCP-systeem van de exploitant van het diervoederbedrijf moeten de in punt 1 bedoelde analysen met ten minste de volgende frequenties worden uitgevoerd (indien niet nader gespecificeerd mag een te analyseren partij producten niet meer dan 1 000 t bedragen:
- a)
Exploitanten van diervoederbedrijven die ruwe plantaardige vetten en oliën verwerken:
- i)
100 % van de partijen producten die zijn afgeleid van oliën en vetten van plantaardige oorsprong, met uitzondering van:
- —
glycerine,
- —
lecithine,
- —
gommen,
- —
de onder ii) bedoelde producten;
- ii)
zure oliën uit chemische raffinage, zepen, gebruikte filtreerstoffen, gebruikte bleekaarde en inkomende partijen ruwe kokosolie worden geanalyseerd en gedocumenteerd als onderdeel van het HACCP-systeem.
- b)
Exploitanten van diervoederbedrijven die dierlijke vetten produceren, met inbegrip van verwerkers van dierlijke vetten:
- i)
één representatieve analyse per 5 000 ton met een minimum van één representatieve analyse per jaar van dierlijk vet en daarvan afgeleide producten, behorend tot categorie 3-materiaal, als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5), of afkomstig van een inrichting die is erkend overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad (6).
- c)
Exploitanten van diervoederbedrijven die visolie produceren:
- i)
100 % van de partijen visolie als zij wordt geproduceerd uit:
- —
producten die zijn afgeleid van visolie, met uitzondering van geraffineerde visolie;
- —
vis zonder monitoringgeschiedenis, van ongespecificeerde oorsprong of afkomstig uit de Oostzee;
- —
bijproducten van vis uit niet door de EU erkende inrichtingen die vis voor menselijke consumptie produceren;
- —
blauwe wijting of menhaden;
- ii)
100 % van de uitgaande partijen producten die zijn afgeleid van visolie, met uitzondering van geraffineerde visolie;
- iii)
één representatieve analyse per 2 000 ton van niet onder i) bedoelde visolie;
- iv)
visolie die is gereinigd met een officieel goedgekeurde behandeling als bedoeld in bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 767/2009 en in Verordening (EU) nr. 2015/786 van de Commissie (7) wordt aan de hand van de HACCP-beginselen geanalyseerd en gedocumenteerd.
- d)
Oleochemische industrie die diervoeders in de handel brengt:
- i)
100 % van de inkomende partijen dierlijke vetten die niet onder b) of h) vallen, visolie die niet onder c) of h) valt, oliën en vetten die zijn teruggewonnen bij exploitanten van levensmiddelenbedrijven die binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 852/2004 vallen, en gemengde vetten en oliën;
- ii)
100 % van de partijen producten die zijn afgeleid van als diervoeders in de handel gebrachte oliën en vetten, met uitzondering van:
- —
glycerine;
- —
bij splitsen verkregen zuivere gedestilleerde vetzuren,
- —
de onder iii) bedoelde producten;
- iii)
door splitsen verkregen ruwe vetzuren veresterd met glycerol, vetzuren, mono- en diglyceriden van vetzuren, vetzuurzouten en inkomende partijen ruwe kokosolie moeten aan de hand van de HACCP-beginselen worden geanalyseerd en gedocumenteerd.
- e)
Biodieselindustrie die diervoeders in de handel brengt:
- i)
100 % van de inkomende partijen dierlijke vetten die niet onder b) of h) vallen, visolie die niet onder c) of h) valt, oliën en vetten die zijn teruggewonnen bij exploitanten van levensmiddelenbedrijven die binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 852/2004 vallen, en gemengde vetten en oliën;
- ii)
100 % van de partijen producten die zijn afgeleid van als diervoeders in de handel gebrachte oliën en vetten, met uitzondering van:
- —
glycerine,
- —
lecithine,
- —
gommen,
- —
de onder ii) bedoelde producten;
- iii)
zure oliën uit chemische raffinage, zepen en ruwe kokosolie moeten aan de hand van de HACCP-beginselen worden geanalyseerd en gedocumenteerd.
- f)
Vetmenginrichtingen:
- i)
100 % van de inkomende partijen ruwe kokosolie, dierlijke vetten die niet onder b) of h) vallen, visolie die niet onder c) of h) valt, oliën en vetten die zijn teruggewonnen bij exploitanten van levensmiddelenbedrijven die binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 852/2004 vallen, gemengde vetten en oliën en van oliën en vetten afgeleide producten, met uitzondering van:
- —
glycerine,
- —
lecithine,
- —
gommen,
- —
de onder ii) bedoelde producten;
- ii)
zure oliën uit chemische raffinage, door splitsen verkregen ruwe vetzuren, door splitsen verkregen zuivere gedestilleerde vetzuren en zepen moeten aan de hand van de HACCP-beginselen worden geanalyseerd en gedocumenteerd.
of
- iii)
100 % van de partijen voor diervoeders bestemde gemengde vetten en oliën. De exploitant van het diervoederbedrijf moet aan de bevoegde autoriteit verklaren welk alternatief hij kiest.
- g)
Producenten van mengvoeders wat betreft voedselproducerende dieren, met uitzondering van die welke onder punt f) vallen:
- i)
100 % van de inkomende partijen ruwe kokosolie, dierlijke vetten die niet onder b) of h) vallen, visolie die niet onder c) of h) valt, oliën en vetten die zijn teruggewonnen bij exploitanten van levensmiddelenbedrijven die binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 852/2004 vallen, gemengde vetten en oliën en van oliën en vetten afgeleide producten, met uitzondering van:
- —
glycerine,
- —
lecithine,
- —
gommen,
- —
de onder ii) bedoelde producten;
- ii)
zure oliën uit chemische raffinage, door splitsen verkregen ruwe vetzuren, door splitsen verkregen zuivere gedestilleerde vetzuren; filtreerstoffen, bleekaarde en zepen moeten aan de hand van de HACCP-beginselen worden geanalyseerd en gedocumenteerd;
- iii)
1 % van de partijen voor geproduceerde mengvoeders die de onder i) en ii) bedoelde producten bevatten.
- h)
Importeurs die de volgende diervoeders in de handel brengen:
- i)
100 % van de ingevoerde partijen ruwe kokosolie, dierlijke vetten, visoliën, bij exploitanten van levensmiddelenbedrijven teruggewonnen oliën en vetten, gemengde vetten en oliën, uit plantaardige olie gewonnen tocoferolen en daaruit vervaardigd tocoferylacetaat en van oliën en vetten afgeleide producten, met uitzondering van: bepalingen:[lees: van:]
- —
glycerine,
- —
lecithine,
- —
gommen,
- —
de onder ii) bedoelde producten;
- ii)
zure oliën uit chemische raffinage, door splitsen verkregen ruwe vetzuren, door splitsen verkregen zuivere gedestilleerde vetzuren en zepen moeten aan de hand van de HACCP-beginselen worden geanalyseerd en gedocumenteerd.
3
Als kan worden aangetoond dat een homogene zending groter is dan de maximale partijgrootte overeenkomstig punt 2 en dat zij op representatieve wijze is bemonsterd, zullen de resultaten van de analyse van het op passende wijze genomen en verzegelde monster als aanvaardbaar worden beschouwd.
4
Wanneer een exploitant van een diervoederbedrijf over bewijsstukken beschikt waaruit blijkt dat een partij van een product of alle bestanddelen van een partij van een product als bedoeld in punt 2 die in zijn inrichting binnenkomt, reeds in een eerder stadium van de productie, verwerking of distributie is/zijn geanalyseerd, moet de exploitant van het diervoederbedrijf worden ontslagen van de verplichting om deze partij te analyseren.
5
Elke partij producten die overeenkomstig punt 2 wordt geanalyseerd, moet vergezeld gaan van een bewijsstuk waaruit blijkt dat deze producten of alle bestanddelen daarvan zijn geanalyseerd of voor analyse naar een erkend laboratorium als bedoeld in punt 1 zijn gestuurd, met uitzondering van de partijen producten als bedoeld in punt 2, onder a), ii), onder b), i), onder c), iii), onder c), iv), onder d), iii), onder e), iii), onder f), ii), onder g), ii), en onder h), ii).
Het bewijs van analyse moet een ondubbelzinnige link leggen tussen de levering en de geteste partij of partijen. Deze link moet worden beschreven in het gedocumenteerde traceerbaarheidssysteem bij de leverancier. Met name wanneer de levering wordt verkregen uit meer dan één partij of bestanddeel, moet het te leveren bewijsstuk betrekking hebben op elk van de bestanddelen van de levering. Wanneer de tests worden uitgevoerd op het uitgaande product, dient het analytische verslag als bewijs dat het product is geanalyseerd.
Bij aflevering moeten de producten als bedoeld in punt 2, onder b), i), of onder c), iii), vergezeld gaan van een bewijsstuk waaruit blijkt dat deze producten voldoen aan de voorschriften van punt 2, onder b), i) of onder c), iii). Indien nodig moet het bewijs van de analyse van de geleverde partij of partijen aan de geadresseerde worden verzonden wanneer de exploitant de analyse van de erkende laboratoria ontvangt.
6
Als alle in punt 2, onder g), i), bedoelde inkomende partijen producten die voor een productieproces worden gebruikt, overeenkomstig de voorschriften van deze verordening zijn geanalyseerd en als kan worden gegarandeerd dat het productieproces, de hantering en de opslag de dioxineverontreiniging niet vergroten, moet de exploitant van het diervoederbedrijf worden ontslagen van de verplichting om het uitgaande product te analyseren en moet hij het in plaats daarvan aan de hand van de HACCP-beginselen analyseren.
7
Wanneer een exploitant van een diervoederbedrijf aan een laboratorium de opdracht geeft om een analyse, als bedoeld in punt 1, uit te voeren, geeft hij aan het laboratorium de instructie om de resultaten van die analyse aan de bevoegde autoriteit mee te delen ingeval de dioxinegrenswaarden, als vastgesteld in de punten 1 en 2 van afdeling V van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG, worden overschreden.
Wanneer een exploitant van een diervoederbedrijf een opdracht geeft aan een laboratorium dat is gevestigd in een andere lidstaat dan die van de exploitant van het diervoederbedrijf die de opdracht tot uitvoering van de analyse geeft, moet hij aan het laboratorium de instructie geven om verslag uit te brengen bij zijn bevoegde autoriteit, die de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exploitant van het diervoederbedrijf is gevestigd, moet informeren.
Wanneer de exploitanten van diervoederbedrijven een opdracht geven aan een laboratorium dat in een derde land is gevestigd, moeten zij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin zij zijn gevestigd daarvan in kennis stellen. Er moet bewijsmateriaal worden verstrekt waaruit blijkt dat het laboratorium de analyse uitvoert overeenkomstig Verordening (EG) nr. 152/2009.
8
De dioxinetestvoorschriften moeten opnieuw worden bekeken op uiterlijk 16 maart 2014.
Opslag en vervoer
1
Verwerkte diervoeders worden gescheiden gehouden van onverwerkte voedermiddelen en toevoegingsmiddelen om kruisverontreiniging van het verwerkte diervoeder te vermijden; het gebruikte verpakkingsmateriaal moet deugdelijk zijn.
2
Diervoeders worden in geschikte recipiënten opgeslagen en vervoerd. Zij worden opgeslagen in ruimten die ontworpen en ingericht zijn en onderhouden worden met het oog op goede opslagomstandigheden en die uitsluitend toegankelijk zijn voor personen die daarvoor toestemming van de exploitant van het diervoederbedrijf hebben.
3
Diervoeders worden op een zodanige wijze opgeslagen en vervoerd dat zij gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd en dat verwarring of kruisverontreiniging wordt vermeden en bederf wordt voorkomen.
4
De voor vervoer, opslag, intern transport, hantering en weging gebruikte recipiënten en apparatuur moeten schoon zijn. Er moeten reinigingsprogramma's worden ingevoerd; de sporen van reinigings- en ontsmettingsmiddelen moeten zo klein mogelijk gehouden worden.
5
Bederf moet zo veel mogelijk worden voorkomen en onder controle gehouden worden om het binnendringen van schadelijke organismen te voorkomen.
6
Waar nodig moet de temperatuur zo laag mogelijk gehouden worden om condens en bederf te voorkomen.
7
Recipiënten die dienen voor de opslag of het vervoer van mengvetten, oliën van plantaardige oorsprong of daarvan afgeleide producten, die zijn bestemd voor gebruik in diervoeders, mogen niet worden gebruikt voor het vervoer of de opslag van andere dan deze producten, tenzij de producten voldoen aan de voorschriften van
- —
deze verordening of artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 852/2004, en
- —
bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG.
Zij moeten gescheiden worden gehouden van elke andere lading, wanneer er een risico van verontreiniging bestaat.
Wanneer dit gescheiden gebruik niet mogelijk is, moeten de recipiënten op doeltreffende wijze worden gereinigd om elk spoor van het product te verwijderen, als die recipiënten eerder werden gebruikt voor producten die niet voldoen aan de voorschriften van
- —
deze verordening of artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 852/2004, en
- —
bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG.
Dierlijke vetten van categorie 3, als vastgesteld in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1069/2009, die zijn bestemd voor gebruik in diervoeders, moeten overeenkomstig die verordening worden opgeslagen en vervoerd.
Bijhouden van gegevens
1
Alle exploitanten van diervoederbedrijven, ook als zij uitsluitend een activiteit als wederverkoper uitoefenen zonder ooit het product in hun bedrijfsruimten ter beschikking te hebben, houden een register bij met relevante gegevens betreffende inkoop, productie en verkoop, aan de hand waarvan het diervoeder van de ontvangst tot aflevering inclusief uitvoer tot de eindbestemming doeltreffend kan worden getraceerd.
2
Exploitanten van diervoederbedrijven houden, behalve als zij uitsluitend een activiteit van wederverkoper uitoefenen zonder ooit het product in hun bedrijfsruimten ter beschikking te houden, een register bij met de volgende documentatie:
- a)
Documentatie inzake het productieproces en de controles
Diervoederbedrijven dienen te beschikken over een documentatiesysteem voor de omschrijving en ondervanging van de kritieke punten van het productieproces en voor de opstelling en uitvoering van een kwaliteitsbeheersingsplan. Zij dienen de resultaten van de controles te bewaren. Al deze documenten moeten bewaard worden om de productiehistorie van iedere in het verkeer gebrachte partij producten te kunnen traceren en in geval van klachten de verantwoordelijkheden te kunnen vaststellen.
- b)
Documentatie inzake de traceerbaarheid, met name:
- i)
toevoegingsmiddelen:
- —
aard en hoeveelheid van de geproduceerde toevoegingsmiddelen, productiedatum en, indien van toepassing, nummer van de partij of van het productiegedeelte in geval van continuproductie;
- —
naam en adres van de inrichting die de toevoegingsmiddelen krijgt aangeleverd, aard en hoeveelheid van de gebruikte toevoegingsmiddelen en, indien van toepassing, nummer van de partij of van het productiegedeelte in geval van continuproductie;
- ii)
in Richtlijn 82/471/EEG bedoelde producten:
- —
aard van de producten en geproduceerde hoeveelheid, productiedatum en, indien van toepassing, nummer van de partij of van het productiegedeelte in geval van continuproductie;
- —
naam en adres van de inrichtingen of gebruikers (inrichtingen of veehouders) aan wie deze producten zijn geleverd, met vermelding van aard en hoeveelheid van de geleverde producten en, indien van toepassing, nummer van de partij of van het productiegedeelte in geval van continuproductie.
- iii)
voormengsels:
- —
naam en adres van de fabrikanten of leveranciers van toevoegingsmiddelen, aard en hoeveelheid van de gebruikte toevoegingsmiddelen en, indien van toepassing, nummer van de partij of van het productiegedeelte in geval van continuproductie;
- —
productiedatum van het voormengsel en, indien van toepassing, partijnummer;
- —
naam en adres van de inrichting waaraan het voormengsel is geleverd, de leveringsdatum alsmede aard en hoeveelheid van het geleverde voormengsel en, indien van toepassing, partijnummer;
- iv)
mengvoeders/voedermiddelen:
- —
naam en adres van de fabrikanten of leveranciers van toevoegingsmiddelen of voormengsels, aard en hoeveelheid van het gebruikte voormengsel en, indien van toepassing, partijnummer;
- —
naam en adres van de leveranciers van de voedermiddelen en aanvullende voedermiddelen en leveringsdatum;
- —
type, hoeveelheid en samenstelling van het mengvoeder;
- —
aard en hoeveelheid van de geproduceerde voedermiddelen of mengvoeders, met vermelding van de productiedatum, en naam en adres van de afnemer (bv. veehouder, andere exploitanten van diervoederbedrijven).
Klachten en terugroepen van producten
1
Exploitanten van diervoederbedrijven zetten een systeem op voor de registratie en behandeling van klachten.
2
Zij moeten, indien dat nodig blijkt, een systeem invoeren voor het snel terugroepen van producten die zich in het afzetcircuit bevinden. Zij dienen via schriftelijke procedures de bestemming van de teruggeroepen producten te omschrijven en voordat deze eventueel opnieuw in het verkeer worden gebracht, moeten zij opnieuw via een kwaliteitsbeheersingsprocedure beoordeeld worden.
Voetnoten
Verordening (EU) nr. 68/2013 van de Commissie van 16 januari 2013 betreffende de catalogus van voedermiddelen (PB L 29 van 30.1.2013, blz. 1)
PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.
Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders (PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1)
PB L 54 van 26.2.2009, blz. 1.
Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55).
Verordening (EU) 2015/786 van de Commissie van 19 mei 2015 tot vaststelling van criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés die worden toegepast op producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, als bedoeld in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 125 van 21.5.2015, blz. 10).