Vgl. bijv. HR 21 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:389 en HR 14 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:223. Vgl. voor een geval waarin wel vaststellingen waren gedaan o.a. HR 22 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1715 (81 RO).
HR, 23-05-2023, nr. 21/05004
ECLI:NL:HR:2023:759
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-05-2023
- Zaaknummer
21/05004
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:759, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑05‑2023; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:342
ECLI:NL:PHR:2023:342, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:759
- Vindplaatsen
JIN 2023/106 met annotatie van mr. C. van Oort
Uitspraak 23‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op auto met verborgen ruimte (zonder strafbare goederen) onder kennis van klager. Bestaat er verband tussen inbeslaggenomen auto en strafbaar feit? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2022:37 over vereiste dat voorwerp in een in art. 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot begaan strafbaar feit. Kennelijk oordeel Rb dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter (later oordelend) inbeslaggenomen auto zal onttrekken aan het verkeer, is ontoereikend gemotiveerd, omdat beschikking niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat auto in verband staat tot begaan strafbaar feit. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05004 B
Datum 23 mei 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 november 2021, nummer RK 21/006974, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de ongegrondverklaring van het klaagschrift met betrekking tot een inbeslaggenomen personenauto met een verborgen ruimte.
2.2
De beschikking van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank constateert dat de personenauto blijkens de kennisgeving van inbeslagname op naam staat van klager en niet is gebleken dat een ander rechthebbende is van de personenauto. Klager kan derhalve worden aangemerkt als rechthebbende van de personenauto.
Ingevolge artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht is de auto, onder andere, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer indien de auto van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Daarvan is sprake nu de auto in de huidige toestand kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van misdrijven, dan wel de opsporing ervan kan belemmeren. De verborgen ruimte is kennelijk aangelegd voor criminele doeleinden met als doel criminele activiteiten te verhullen. De personenauto van klager is dan ook vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden.
(...)
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.”
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 36b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
1°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd;
3°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;
4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;
5°. bij een strafbeschikking.”
- Artikel 36c Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.”
- Artikel 36d Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
2.4.1
Met het “feit” in artikel 36c en 36d Sr wordt een begaan strafbaar feit bedoeld. De rechter die de onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat het inbeslaggenomen voorwerp in een in artikel 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot een begaan strafbaar feit. (Vgl. HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:37.)
2.4.2
Gelet hierop is het kennelijke oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen auto zal onttrekken aan het verkeer ontoereikend gemotiveerd, omdat de beschikking van de rechtbank niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat de auto in verband staat tot een begaan strafbaar feit.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2023.
Conclusie 28‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag, beslag ex art. 94 Sv onder een derde op een auto met verborgen ruimte. Het oordeel van de Rb dat het belang van Sv zich tegen teruggave verzet, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de auto zal onttrekken aan het verkeer is ontoereikend gemotiveerd. De bestreden beschikking houdt niets in waaruit kan worden afgeleid dat de auto in verband staat tot een begaan strafbaar feit. Gelet op de uitkomst van het eerste middel blijft het tweede middel, dat klaagt over het niet responderen op een verweer m.b.t. de proportionaliteit en subsidiariteit, buiten bespreking. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05004 B
Zitting 28 maart 2023
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de klager
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, heeft bij beschikking van 26 november 2021 het klaagschrift van de klager strekkende tot teruggave aan hem van een in beslag genomen personenauto van het merk Hyundai, IX35, voorzien van het kenteken [kenteken] , ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
3.1
Het middel klaagt over de motivering van de ongegrondverklaring van het beklag.
3.2
De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
• de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering
(hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 24 maart 2021 onder klager in het strafvorderlijk onderzoek tegen [betrokkene 1] in beslag is genomen: een personenauto van het merk Hyundai, 1X35,
zwart, en voorzien van het kenteken [kenteken] .
• het klaagschrift, ingediend op 11 mei 2021 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a
Sv;
• het verweerschrift van de officier van justitie;
• de processen-verbaal van de openbare raadkamerbehandelingen van 12 augustus 2021 en 24
september 2021; en
• de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 5 november 2021. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, klager en mr. M.A.M. Pijnenburg als gemachtigd raadsman van klager.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag. Daartoe is aangevoerd dat op 24 maart
2021 de personenauto in beslag is genomen omdat er sprake zou zijn van een verborgen ruimte in de personenauto. De personenauto is uitgeleend aan een kennis van klager. Klager is niet bekend met de verborgen ruimte. Klager is eigenaar van de personenauto en is geen verdachte van enig strafbaar feit dat het beslag zou kunnen rechtvaardigen. Het beslag is onrechtmatig en disproportioneel nu klager door het beslag geen beschikking meer kan hebben over de auto die hij nodig heeft voor zijn dagelijks verkeer. Daarnaast heeft klager zijn auto nodig om zijn kinderen op te halen.
De officier van justitie heeft zich op het schriftelijk standpunt gesteld dat [betrokkene 1] op 24 maart 2021 staande is gehouden in verband met een voertuigcontrole. Verbalisanten wisten dat het voertuig over een verborgen ruimte beschikte. Derhalve is het voertuig in beslag genomen. Het is onwenselijk dat een personenauto in deze staat wordt teruggebracht in het maatschappelijk verkeer. Het klaagschrift dient ongegrond te worden verklaard.
De raadkamerbehandeling is op 12 augustus 2021 en 24 september 2021 aangehouden teneinde de advocaat in gelegenheid te stellen om een offerte op te laten maken voor de kosten van herstel van de verborgen ruimte in de auto. De advocaat heeft een offerte laten opstellen voor het in originele staat brengen van de bagageruimte.
De officier van justitie handhaaft het eerder ingenomen standpunt. De verkregen offerte voor het
verwijderen van de verborgen ruimte maakt het eerder ingenomen standpunt niet anders.
De raadsman heeft, in raadkamer, ter aanvulling aangevoerd dat het klaagschrift voorwaardelijk
gegrond kan worden verklaard onder de voorwaarden dat klager de auto in originele staat laat
herstellen en de daaraan verbonden kosten draagt.
2. De beoordeling
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan.de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen
waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank constateert dat de personenauto blijkens de kennisgeving van inbeslagname op naam staat van klager en niet is gebleken dat een ander rechthebbende is van de personenauto. Klager kan derhalve worden aangemerkt als rechthebbende van de personenauto.
Ingevolge artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht is de auto, onder andere, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer indien de auto van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Daarvan is sprake nu de auto in de huidige toestand kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van misdrijven, dan wel de opsporing ervan kan belemmeren. De verborgen ruimte is kennelijk aangelegd voor criminele doeleinden met als doel criminele activiteiten te verhullen. De personenauto van klager is dan ook vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden.
Voorts komt het aanwezig hebben van een personenauto met een verborgen ruimte voor rekening en risico van klager. Het feit dat klager zegt niks van de verborgen ruimte af te weten, doet daar niet aan af. Temeer nu klager een onderzoeksplicht heeft zich er van te vrijwaren dat een dergelijke ruimte niet in een (zijn) auto aanwezig is. Indien klager de personenauto in deze staat heeft gekocht of uitgeleend, dient hij zich voor de kosten van de geleden schade te richten tot de verkoper van de auto dan wel tot degene aan wie hij de auto heeft uitgeleend.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid van een voorwaardelijke beslissing over strafvorderlijk inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.
3. De beslissing
De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.”
3.3
In de toelichting op het middel wordt ingegaan op de overweging van de rechtbank die aanvangt met de woorden “De verborgen ruimte is kennelijk aangelegd” en die eindigt met de woorden “dan wel degene aan wie hij de auto heeft uitgeleend”. Geklaagd wordt dat deze (gehele) overweging niet goed te begrijpen is. Volgens de steller van het middel had de rechtbank nader moeten motiveren waarom de klager niet heeft voldaan aan de door de rechtbank vereiste onderzoeksplicht. Daarbij wordt opgemerkt dat de klager niet degene is onder wie de auto in beslag is genomen, terwijl tijdens de raadkamerbehandeling van 12 augustus 2021 is gesteld dat de auto bij een garage is gekocht en bij een eerdere staande houding geen melding is gemaakt van een verborgen ruimte.
3.4
In de bestreden beschikking ligt besloten dat de rechtbank het beklag ongegrond heeft verklaard omdat het belang van strafvordering zich tegen teruggave verzet, nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de auto zal bevelen (al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4, Sr in verbinding met art. 552f Sv). Volgens de rechtbank is de desbetreffende auto met verborgen ruimte vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van criminele doeleinden. Hoewel de toelichting op het middel zich toespitst op het laatste gedeelte van de gewraakte overweging, wordt wel opgekomen tegen het geheel. Daarvoor geldt dat sprake is van een ontoereikende motivering, omdat de beschikking van de rechtbank niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat de auto in verband staat tot een begaan strafbaar feit.1.
3.5
Het middel slaagt.
3.6
Gelet op de uitkomst van het eerste middel, meen ik dat het tweede middel, dat klaagt dat de rechtbank heeft verzuimd te responderen op het verweer dat voortduring van het beslag in strijd is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, buiten bespreking kan blijven.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑03‑2023