ABRvS, 30-10-2019, nr. 201807565/1/R2
ECLI:NL:RVS:2019:3655
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-10-2019
- Zaaknummer
201807565/1/R2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:3655, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑10‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Module Ruimtelijke ordening 2019/8254 met annotatie van G. van den End
ABkort 2019/547
Uitspraak 30‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 juli 2018 heeft de raad van de gemeente Terneuzen het bestemmingsplan "Buitengebied, Laan van Othene e.o." vastgesteld. Het plan voorziet in de verlenging van de Laan van Othene en de aanleg van een rotonde. Daarmee wordt beoogd om de zuidzijde van de wijk Othene, gelegen aan de oostzijde van Terneuzen, te laten aansluiten op de provinciale weg N290. Daarnaast voorziet het plan in de aanleg van een groenstrook die onderdeel gaat uitmaken van een recreatieve wandel- en fietsroute, het zogenoemde Rondje Kreek. [appellant] is eigenaar van gronden waarop de nieuwe weg en natuur zijn voorzien. Hij vreest dat de verwezenlijking van het plan een aantasting van zijn bedrijfsvoering met zich zal brengen in de vorm van verlies van landbouwareaal.
201807565/1/R2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Spui, gemeente Terneuzen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Terneuzen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, Laan van Othene e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door L.J.G. van Immerseel en P.H.M. van de Kerkhove, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Zeeland, vertegenwoordigd C.H. Steur en A. Dommisse, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de verlenging van de Laan van Othene en de aanleg van een rotonde. Daarmee wordt beoogd om de zuidzijde van de wijk Othene, gelegen aan de oostzijde van Terneuzen, te laten aansluiten op de provinciale weg N290. Daarnaast voorziet het plan in de aanleg van een groenstrook die onderdeel gaat uitmaken van een recreatieve wandel- en fietsroute, het zogenoemde Rondje Kreek.
[appellant] is eigenaar van gronden waarop de nieuwe weg en natuur zijn voorzien. Hij vreest dat de verwezenlijking van het plan een aantasting van zijn bedrijfsvoering met zich zal brengen in de vorm van verlies van landbouwareaal.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beoordeling van de beroepsgronden
3. [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat er behoefte is aan de in het plan voorziene aanleg van een nieuwe weg. Volgens hem was er ten tijde van de vaststelling van het plan geen probleem wat betreft het verkeer. Het is volgens [appellant] onbegrijpelijk dat de behoefte wordt onderbouwd met een verwijzing naar een bestemmingsplan uit 1997.
3.1. De raad heeft uiteengezet dat de wijk Othene een nieuwbouwwijk is die de komende jaren door blijft groeien. In Othene-Zuid zijn nog 450 nieuwe woningen voorzien. De Laan van Othene loopt door deze wijk van het noordwesten naar het zuidoosten en fungeert als hoofdontsluiting voor gemotoriseerd verkeer. Gezien de grootte van de wijk, de nog immer voortdurende groei daarvan en de noodzakelijke bereikbaarheid voor hulpdiensten dient deze van twee zijden te worden ontsloten. Aan de noordzijde takt de Laan van Othene aan op de Vrijheidslaan en de Churchilllaan. Al in 1997 is planologisch voorzien in een tweede ontsluiting door het doortrekken van de Laan van Othene aan de zuidzijde naar de N290, zij het door middel van een enigszins afwijkend tracé. Het aantal verkeersbewegingen op de N290 en de Laan van Othene is sinds 1997 toegenomen. Ter zitting is hierop toegelicht dat de huidige verkeersgeneratie op de N290 ongeveer 10.000 motorvoertuigen per dag bedraagt en op de Laan van Othene ongeveer 6.000. Voor de aansluiting op de N290 is gekozen voor een rotonde omdat dat volgens de raad de veiligste oplossing is om deze wegen op elkaar te laten aansluiten. Verder heeft de raad toegelicht dat de rotonde ook als functie heeft om het buitengebied ten oosten van de wijk Othene te ontsluiten. Gezien de ontwikkelingen in de wijk Othene, de verkeersgeneratie in en rondom het plangebied en de verschillende functies van de voorziene ontsluiting heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan de tweede ontsluiting van de wijk Othene behoefte bestaat. De enkele omstandigheid dat al in 1997 is voorzien dat een andere ontsluiting noodzakelijk is maar dat deze nog immer niet tot stand is gekomen, betekent niet dat de noodzaak daarvan niet meer bestaat.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belang bij het behoud van zijn eigendommen en bij zijn bedrijfsvoering, doordat hij nu een substantieel deel van zijn bedrijfsgronden dreigt kwijt te raken en zijn gronden door de aan te leggen weg worden doorsneden. Volgens hem had gekozen moeten worden voor een ontsluiting via de huidige Schepenlaan en de oostelijk gelegen Drieweg, waarbij met een rotonde wordt aangesloten op de N290. Dit alternatief is minder bezwarend dan een verlenging van de Laan van Othene, omdat de hoeveelheid benodigde grond van alle eigenaren op die manier minimaal is. Daarnaast voert [appellant] aan dat voor de aanleg van de groenstrook een oppervlakte van ongeveer 3.4 ha van zijn gronden dient te worden gebruikt, terwijl op gronden van andere eigenaren slechts een zeer smalle groenstrook is voorzien. Het aanleggen van groen is bovendien beter te rechtvaardigen aan de noordzijde van het plangebied tegen de wijk Othene, dan tegen een drukke verkeersweg.
4.1. Aan de gronden waarop de ontsluitingsweg is voorzien, is de bestemming "Verkeer" toegekend. Aan de gronden waarop de recreatieve- en fietsroute is voorzien, is de bestemming "Groen" toegekend.
4.2. Zoals hiervoor onder 3.2 is overwogen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de aanleg van een tweede ontsluiting een zwaarwegend belang is gediend. De belangen van [appellant] bij behoud van al zijn gronden en het voorkomen van doorsnijding daarvan heeft de raad daaraan in redelijkheid ondergeschikt kunnen achten. Ook de totstandkoming van het zogenoemde Rondje Kreek - de recreatieve wandel- en fietsroute, bedoeld om een "rondje" rond de Otheense Kreek te maken - heeft de raad zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van [appellant].
Over het door [appellant] aangevoerde alternatief voor het tracé van de ontsluiting overweegt de Afdeling als volgt. De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
Voor de ontsluiting van de wijk Othene heeft de raad de keuze gemaakt om het langzaam verkeer zoveel mogelijk los te koppelen van het gemotoriseerd verkeer. De bestaande wegen, waaronder de Drieweg, blijven gehandhaafd als langzaamverkeersroute en voor bestemmingsverkeer uit de aangrenzende polder. Aan de Drieweg worden vrijliggende fietspaden gerealiseerd, zodat fietsverkeer via de Drieweg veilig de brug richting het centrum van Terneuzen kan oversteken. De bestaande aansluiting van de Drieweg op de N290 komt te vervallen; deze weg wordt door middel van een parallelweg aangesloten op de Laan van Othene. De keuze voor de rotonde komt volgens de raad voort uit de wens om de aansluiting op de N290 zo verkeersveilig mogelijk te laten verlopen. Deze rotonde is voorzien op de plaats waar het meeste uitzicht is gegarandeerd. Een uitwisselpunt bij de Drieweg is volgens de raad niet logisch en door de bij het plan gemaakte keuze voor de ligging van de rotonde biedt het plan de mogelijkheid om sluipverkeer te bemoeilijken. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat de voorziene ontsluiting veiliger is dan een ontsluiting via de Drieweg in verband met vrachtverkeer.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de afweging van de verschillende ontsluitingsmogelijkheden een onvoldoende gemotiveerde keuze heeft gemaakt of de af te wegen belangen onvoldoende onder ogen heeft gezien.
Over het door [appellant] aangevoerde alternatief voor de groenstrook, overweegt de Afdeling dat de groenstrook deel uitmaakt van het zogenoemde Rondje Kreek. Daarmee wordt, zo blijkt uit de plantoelichting, zowel aan de oost- als westzijde van de kreek een openbaar park aangelegd met een gesloten wandel- en fietsroute. Op deze route takken op verschillende plaatsen fiets- en voetpaden van de omliggende wijken aan. Daarnaast is van belang dat de raad heeft toegelicht dat uit overleg met natuurbeschermingsorganisaties duidelijk is geworden dat met name de oever langs het zuidoostelijk deel van de Otheense Kreek een rustgebied is voor watervogels. Met dit plan is door middel van een brede strook aan de zuidzijde voorzien in een gebied voor deze watervogels. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat de brug en de directe omgeving daarvan aan de zuidzijde van het plangebied van belang is voor de daar aanwezige dieren, waaronder vleermuizen. Aan de noordzijde van de groenstrook is er sprake van een stedelijke omgeving, aldus de raad.
Gelet op hetgeen de raad heeft aangevoerd omtrent de samenhang tussen de ligging van de groenstrook en het realiseren van het zogenoemde Rondje Kreek, en de inrichting van het zuidelijke deel ten behoeve van watervogels en andere dieren is de in het plan gemaakte keuze niet onredelijk te achten.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de weg is voorzien dwars door agrarisch cultuurlandschap en dat de aanleg daarvan de waarden van dat gebied aantast. Volgens [appellant] heeft de raad deze gevolgen miskend. In dat verband voert [appellant] aan dat in het rapport "Quickscan beschermde natuurwaarden project verlenging Laan van Othene en rondje Kreek" van 15 maart 2018, opgesteld door Adviesbureau Wieland (hierna: de Quickscan) staat dat nader onderzoek naar beschermde diersoorten noodzakelijk is. Volgens [appellant] had dit nader onderzoek bij de vaststelling van het plan moeten zijn uitgevoerd. Voorts voert [appellant] aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar mogelijke aantasting van Natura 2000-gebieden.
5.1. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.
5.2. Voor zover [appellant] met het betoog over het nader onderzoeken van de gevolgen voor de natuur aanvoert dat niet op voorhand duidelijk is of het in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) neergelegde soortenbeschermingsregime aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat, overweegt de Afdeling het volgende.
De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:75, volgt dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de bepalingen over soortenbescherming in de Wnb, omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zich evenmin op die normen kunnen beroepen in het kader van hun betoog dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is.
De bepalingen in de Wnb over de bescherming van soorten strekken tot bescherming van plant- en diersoorten. Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3666, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb in zoverre beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
Gezien de afstand van meer dan 900 m tussen de woning van [appellant] en het plangebied, alsmede de ligging van de woning aan de overkant van de oever, is het niet aannemelijk dat het plan in zoverre de kwaliteit van de directe leefomgeving van [appellant] zal aantasten. Voor zover [appellant] wijst op de ligging van zijn bedrijfsgronden in het plangebied, is het belang van [appellant] daarbij een bedrijfsbelang, gelegen in het kunnen voortzetten van zijn bedrijfsactiviteiten. Naar het oordeel van de Afdeling is het bedrijfsbelang van [appellant] niet verweven met het belang bij bescherming van plant- en diersoorten. Voor zover [appellant] ter zitting in dit verband heeft betoogd dat hij dreigt te worden geraakt in het belang bij een goede werkomgeving in de natuur als agrariër, alsmede de omstandigheid dat hem subsidie is verleend om zijn activiteiten op een natuurvriendelijke manier uit te oefenen, overweegt de Afdeling dat hetgeen hij in dit verband naar voren heeft gebracht voor de Afdeling onvoldoende is om te kunnen concluderen dat deze belangen zo verweven zijn met het belang bij bescherming van plant- en diersoorten, dat niet kan worden geoordeeld dat de ingeroepen normen uit de Wnb over de bescherming van soorten kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belang.
Dit betekent dat de ingeroepen normen uit de Wnb over de bescherming van soorten daarom kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant]. Het betoog van [appellant] dat het plan niet uitvoerbaar is vanwege de normen uit de Wnb over de bescherming van soorten, kan ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van het betoog.
5.3. Voor zover [appellant] met het betoog over het nader onderzoeken van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden aanvoert dat het plan in strijd met de in de Wnb neergelegde normen over gebiedsbescherming is vastgesteld, overweegt de Afdeling als volgt.
De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ten behoeve van het algemene belang van bescherming van natuur en landschap. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Hiervan is bij [appellant] geen sprake nu hij op enkele kilometers van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied woont, zijn bedrijfsgronden op meer dan 1 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied liggen en zijn bedrijf ook niet op enige manier verweven is met een Natura 2000-gebied. De ingeroepen normen uit de Wnb over de bescherming van Natura 2000-gebieden strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van het belang van [appellant].
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de gevolgen voor Natura 2000-gebieden, kan op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van het betoog over de gevolgen voor Natura 2000-gebieden.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.
w.g. Van Ravels w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019
45-911.