Hof 's-Hertogenbosch, 18-12-2013, nr. 20-002132-13
ECLI:NL:GHSHE:2013:6100, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
18-12-2013
- Zaaknummer
20-002132-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:6100, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 18‑12‑2013; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2009:BK1143, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 18‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft zijn 22-jarige vriendin in januari 2009 in een hotel in Tilburg door het hoofd geschoten. Na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad spreekt het hof verdachte vrij van moord, omdat voorbedachte raad niet bewezen is, en komt het hof tot een bewezenverklaring van doodslag. Voor die doodslag en voor de feiten die al eerder bewezen waren verklaard, waaronder drie pogingen tot moord en een poging tot doodslag, veroordeelt het hof verdachte tot de maximale gevangenisstraf van 26 jaren en 8 maanden.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002132-13
Uitspraak : 18 december 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 26 oktober 2009 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-610566-08, 02-810522-09 en 02-800696-09, tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
thans verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Procesverloop
Eerste aanleg
De rechtbank heeft bij vonnis van 26 oktober 2009 (ECLI:NL:RBBRE:2009:BK1143) de verdachte ter zake van - kort gezegd - een gekwalificeerde diefstal, een poging tot moord, drie pogingen tot doodslag, een voltooide moord en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Voorts heeft de rechtbank beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij en het beslag.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Hoger beroep
Met vernietiging van voormeld vonnis heeft dit hof - in andere samenstelling - bij arrest van 4 mei 2012 onder parketnummer 20-003724-09 (ECLI:NL:GHSHE:2012:BW4902) de verdachte ter zake van - kort gezegd - een gekwalificeerde diefstal, drie pogingen tot moord, een poging tot doodslag, een voltooide moord en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts werd beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij en het beslag.
De bij arrest van 4 mei 2012 bewezen verklaarde feiten werden als volgt gekwalificeerd:
- parketnummer 02-610566-08:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
- parketnummer 02-800696-09:1. poging tot moord;
2.
poging tot moord;
3.
poging tot moord;
4.
poging tot doodslag;
- parketnummer 02-810522-09:1. moord;
2a. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2b. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De verdachte heeft tegen genoemd arrest beroep in cassatie ingesteld.
Cassatie
De Hoge Raad heeft bij arrest van 25 juni 2013 (ECLI:NL:HR:2013:72) het arrest van dit hof vernietigd, maar uitsluitend, zo luidt het dictum van het arrest van de Hoge Raad, wat betreft “de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 02/810522-09 tenlastegelegde en de strafoplegging”. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het beroep in cassatie werd door de Hoge Raad voor het overige verworpen.
Omvang hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad
In aanmerking genomen dat geen cassatiemiddel was gericht tegen het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 2a en 2b bewezen verklaarde - het middel dat leidde tot de vernietiging van het arrest van 4 mei 2012 had uitsluitend betrekking op de in de zaak met dat parketnummer onder 1 bewezen verklaarde moord (rov. 2.1-2.4) - en dat de Hoge Raad geen grond aanwezig heeft geoordeeld waarop het arrest van het hof ambtshalve zou moeten worden vernietigd (rov. 4), verstaat het hof het dictum van het arrest van de Hoge Raad aldus, dat het arrest van het hof van 4 mei 2012 uitsluitend is vernietigd wat betreft de beslissingen ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging.
De beslissingen in het arrest van 4 mei 2012 ter zake van de overige feiten, daaronder begrepen het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 2a en 2b bewezen verklaarde, zijn derhalve onherroepelijk geworden, met uitzondering van de strafoplegging.
Het thans - na terugwijzing - door het hof te verrichten onderzoek beperkt zich daarom tot het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging, de beslissing ten aanzien van het beslag daaronder begrepen, voor de bij arrest van 4 mei 2012 onherroepelijk bewezen verklaarde feiten en, indien het hof daaraan toekomt ook voor het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 ten laste gelegde feit.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad, gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 11 september 2013 en 4 december 2013, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd en van hetgeen in het kader van het spreekrecht door mevrouw [nabestaande] naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof:
- -
het beroepen vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal vernietigen;
- -
het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 primair ten laste gelegde (moord) bewezen zal verklaren;
- -
de verdachte ter zake van dat feit en het bij het arrest van het hof van 4 mei 2012 in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 2a en 2b bewezen verklaarde, het in de zaak met parketnummer 02-610566-08 bewezen verklaarde en het in de zaak met parketnummer 02-800696-09 onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde, zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren met aftrek van voorarrest;
- -
de vordering van de benadeelde partij [nabestaande] geheel zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 primair ten laste gelegde moord. De subsidiair ten laste gelegde doodslag kan volgens de raadsman wel worden bewezen verklaard. De raadsman heeft voorts verweer gevoerd met betrekking tot de strafoplegging en medegedeeld dat de vordering van de benadeelde partij niet wordt betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof - anders dan de rechtbank - niet komt tot een bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 primair ten laste gelegde moord.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 ten laste gelegd dat:
primair: hij op of omstreeks 14 januari 2009 te Tilburg opzettelijk en met voorbedachten rade [K] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in het hoofd van die [K] geschoten, waardoor die [K] is overleden;
subsidiair: hij op of omstreeks 14 januari 2009 te Tilburg opzettelijk [K] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het hoofd van die [K] geschoten, waardoor die [K] is overleden.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De advocaat-generaal heeft op gronden als verwoord in het schriftelijke requisitoir betoogd dat de verdachte heeft gehandeld met de voor moord vereiste voorbedachte raad.
De raadsman heeft op gronden als verwoord in de pleitnota bestreden dat er sprake is geweest van voorbedachte raad.
Het overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ - in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht met de bewoordingen ‘na kalm beraad en rustig overleg’ - moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
Op grond van onder meer de verklaring van de verdachte zelf staat vast dat hij op 14 januari 2009 in een kamer van het Mercure hotel in Tilburg het slachtoffer [K] om het leven heeft gebracht door haar met een vuurwapen door het hoofd te schieten.
Geen tevoren opgezet plan
Er is geen bewijs voorhanden dat de verdachte het wapen heeft meegenomen naar de hotelkamer met het vooropgezette plan om [K] daarmee van het leven te beroven. Van een dergelijk vooropgezet plan is ook de advocaat-generaal niet uitgegaan.
Het hof betrekt in deze overweging de volgende feiten en omstandigheden:
- -
Blijkens onder andere de getuigenverklaringen van [A], [B] en [C] hadden de verdachte en [K] een langdurige heftige en gepassioneerde relatie;
- -
Verdachte heeft op 13 januari 2009 rond 12.00 uur ingecheckt in het hotel;
- -
Verdachte heeft verklaard dat hij die middag het wapen op verzoek van [K] uit de auto heeft gehaald, omdat zij volgens zijn verklaring “wilde spelen met de red dot” (een richtvizier op het wapen); uit camerabeelden van het hotel volgt dat verdachte [verdachte] om 15.38 uur de hoofdingang van het hotel betreedt met een plastic zak in zijn hand; hierover heeft verdachte op 23 februari 2009 bij de politie verklaard bij het zien van de beelden dat hij de zak herkent als de zak met het wapen, omdat dit wapen in een roze handdoek gewikkeld was; verdachte bewoog zich toen rustig;
- -
Verdachte is later nog een keer met een plastic tasje zichtbaar op camerabeelden (16.41 uur), welk tasje volgens verdachte blikjes bier bevatte; op de hotelkamer zijn lege blikjes bier aangetroffen;
- -
Barmedewerker [D] verklaart hoe verdachte rond 17.00 uur in de bar is komen zitten, en ongeveer 10 minuten later telefonisch contact had met iemand die hij aansprak met “schatje”, en die hij vertelde dat het hotel met de auto bereikbaar was. Even later is hij naar buiten gegaan en kwam hij terug met een vrouw, zijnde [K];
- -
[D] heeft verder verklaard dat verdachte en [K] tussen 17.00 uur en 17.30 uur samen een vrolijk en grappig gesprek in de bar van hotel Mercure voerden;
- -
Restaurant-manager [E] verklaart hoe verdachte en [K] vervolgens in het restaurant van hotel Mercure hebben gedineerd, en dat zij daarbij over kwamen als een verliefd stel; het stel had ook nog gesproken met de kok van het restaurant, en deze complimenten gemaakt voor de kwaliteit van het eten;
- -
Verdachte en [K] zijn rond 22.15 uur naar boven gegaan, waarna het geruime tijd rustig is gebleven op hun kamer nummer 506;
- -
Iets na middernacht ontstaat er ruzie, die wordt waargenomen door de hotelgast [F] in belendende kamer 505;
- -
Manager [E] die met een collega ter plaatse gaat, verklaart hoe hij ziet dat verdachte “redelijk opgefokt” de kamer uitkwam, en te kennen gaf dat er sprake was van een echtelijke ruzie, dat hij buiten schoenen op ging halen (blijkens de verklaring van verdachte waren deze tijdens de ruzie uit het raam gegooid) en dat de vrouw spoedig hierna naar huis zou gaan. [E] neemt waar dat verdachte terugkeert met een laars met een halfhoge hak, waarna de man nogmaals te kennen geeft dat de vrouw binnen vijf minuten naar huis zal gaan, waarna hij terugkeert naar de kamer.
- -
[F] verklaart hoe vlak daarna de ruzie weer oplaait.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat er weliswaar sprake was van een heftige relatie, die ook kon ontaarden in flinke ruzies, maar dat er geen aanleiding was voor en geen sprake was van een vooropgezet plan van de verdachte om [K] van het leven te beroven.
Geen voorbedachte raad in de hotelkamer
Ten aanzien van de vraag of het handelen van de verdachte in de hotelkamer voorafgaand aan het schieten kan leiden tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad, overweegt het hof als volgt.
Met de advocaat-generaal en de raadsman gaat het hof uit van een feitelijke gang van zaken in de hotelkamer, zoals die door de verdachte is beschreven. Er is geen reden om in dit verband aan diens verklaring te twijfelen. Bovendien wordt zijn verklaring op onderdelen ondersteund door objectief vastgestelde feiten.
De verdachte heeft verklaard dat er in de hotelkamer ruzie tussen [K] en hem ontstond. Op dat moment lag het vuurwapen al enige tijd op het bureau in de hotelkamer; het was daar neergelegd nadat [K] met het richtvizier van het wapen had zitten spelen. Op enig moment tijdens die ruzie bevond [K] zich met een bloedneus in de badkamer. Zij schold de verdachte toen uit. De verdachte heeft toen het wapen van het bureau gepakt, heeft het doorgeladen en is daarmee naar de deuropening van de badkamer gelopen. Staand in de deuropening van de badkamer, of mogelijk één stap in de badkamer, zag hij [K] op haar knieën voor het bad zitten en heeft hij haar met één schot in het hoofd geschoten. Door de patholoog is vastgesteld dat dit schot een zogenaamd doorschot was en dat de kogel links in het voorhoofd is ingetreden en rechts in het achterhoofd is uitgetreden. [K] is overleden ten gevolge van dit doorschot.
Over het doorladen van het wapen heeft de verdachte bij de politie op 23 februari 2009 verklaard: “Ja, dat heb ik doorgehaald. Tuurlijk heb ik dat doorgehaald. Anders doet hij het toch niet? Dat was gewoon in één handeling. (…) Ja, doorladen… Boem.”
Ter terechtzitting van het hof op 28 september 2011 heeft de verdachte hierover verklaard: “Op het moment dat ik naar de badkamer liep, heb ik het wapen doorgeladen. Dat was nog in de kamer, ergens tussen het bureau en de badkamer in. Ik liep door naar de badkamer.” (p. 13 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 en 30 september 2011).
Ter terechtzitting van het hof op 4 december 2013 verklaarde hij dat het doorladen van het pistool “geen hogere wiskunde is” en dat hij ervaring had met het doorladen van vuurwapens, waaronder het pistool waarmee hij [K] heeft doodgeschoten.
Bij een schouw in de hotelkamer is op 31 mei 2010 geconstateerd dat de afstand van de rand van het bureau tot aan de dichtstbijzijnde deurpost van de badkamer 3,30 meter bedraagt. De jongste raadsheer van de toenmalige samenstelling van het hof heeft de afstand tussen de uiterste rand van het bureau en de badkamer tijdens de schouw overbrugd met het nemen van vijf voetstappen (p. 2-3 van het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof, gehouden in het Mercure hotel te Tilburg, op 31 mei 2010).
De advocaat-generaal is bij zijn betoog dat voorbedachte raad bewezen kan worden verklaard, uitgegaan van “een tijdsspanne van wellicht een seconde of vijf, maar misschien nog wel minder” tussen het opvatten van het voornemen tot levensberoving en de uitvoering daarvan (p. 4 van het schriftelijke requisitoir). Bij repliek heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat hij, in zoverre in navolging van het pleidooi van de raadsman, uitgaat van een “vloeiende handeling” van de verdachte bij het pakken van het wapen, het lopen naar de badkamer en het doorladen van het wapen en vervolgens het schieten.
Het hof gaat eveneens uit van een korte tijdspanne tussen het besluit tot levensberoving en de uitvoering van dat besluit.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten leidt het hof immers af dat:
( i) het besluit tot levensberoving niet eerder is genomen dan direct voorafgaand aan het moment waarop de verdachte het pistool van het bureau heeft gepakt;
(ii) de afstand van de rand van het bureau tot aan de badkamer met vijf stappen kan worden overbrugd;
(iii) het doorladen van het wapen, waarmee gelet op verdachtes ervaring met het wapen weinig tijd was gemoeid, plaatsvond tijdens het lopen van het bureau naar de badkamer;
(iv) de verdachte vrijwel direct nadat hij in of bij de deuropening van de badkamer stond op [K] heeft geschoten.
Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman is het hof van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden bewezen dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, een en ander zoals vereist voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad.
Daarbij neemt het hof in het bijzonder de korte tijdspanne tussen het besluit tot levensberoving en de uitvoering daarvan in aanmerking, terwijl de geëscaleerde ruzie tussen de verdachte en [K] duidt op een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Nu niet bewezen is dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zal hij van de primair ten laste gelegde moord worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 januari 2009 te Tilburg opzettelijk [K] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen een kogel in het hoofd van die [K] geschoten, waardoor die [K] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 subsidiair is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht en wordt gekwalificeerd als:
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Standpunten van de procespartijen
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat de verdachte ter zake van een gekwalificeerde diefstal, drie pogingen tot moord, een poging tot doodslag, een moord en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig jaren met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte bij arrest van het hof van 4 mei 2012 ten onrechte is veroordeeld voor de in de zaak met parketnummer 02-800696-09 (zaak “Marseille”) bewezen verklaarde drie pogingen tot moord en poging tot doodslag, hetgeen gevolgen dient te hebben voor de thans op te leggen straf.
Indien het hof bij de strafoplegging wel zou uitgaan van alle bij arrest van 4 mei 2012 bewezen verklaarde feiten, dus ook van de zaak “Marseille”, maar met dien verstande dat doodslag in plaats moord op [K] bewezen wordt verklaard, acht de verdediging een gevangenisstraf tussen de vijftien en achttien jaren passend en geboden.
Door het hof bij de strafoplegging te betrekken strafbare feiten
Anders dan de rechtbank en anders dan waarvan advocaat-generaal in zijn vordering is uitgegaan, is het hof gekomen tot een bewezenverklaring van doodslag, en niet moord, op [K].
Gelet op dat oordeel en de terugwijzingsopdracht van de Hoge Raad, komt het hof tot strafoplegging ter zake van een gekwalificeerde diefstal, drie pogingen tot moord, een poging tot doodslag, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie en doodslag.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, is het hof gebonden aan de onherroepelijke bewezenverklaringen in de zaak “Marseille”, zodat het het hof niet vrij staat om, uitgaande van het standpunt van de verdachte dat hij in die zaak ten onrechte is veroordeeld, die feiten niet bij de strafoplegging te betrekken.
Oordeel van het hof
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bij arrest van 4 mei 2012 onherroepelijk is bewezen verklaard en hetgeen bij het onderhavige arrest is bewezen verklaard. Voorts is gelet op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De maximumstraf voor moord bedraagt op grond van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht levenslange gevangenisstraf.
In de zaak “Marseille” is sprake van poging tot moord. In geval van een poging tot moord is de maximumstraf op grond van artikel 45, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht 20 jaren gevangenisstraf.
De maximumstraf voor doodslag bedraagt op grond van artikel 287 Wetboek van Strafrecht 15 jaren.
Bij samenloop van meerdere feiten wordt op grond van artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht één straf opgelegd voor alle feiten tezamen, die niet méér bedraagt dan een derde boven het hoogste maximum. Dit betekent dat de maximale straf die in dit geval op grond van de wet kan worden opgelegd 20 jaren plus één derde van 20 jaren bedraagt, dit is 26 jaren en 8 maanden.
Uit dit wettelijk strafmaximum volgt reeds dat het hof de rechtbank niet kan volgen in haar oplegging van een levenslange gevangenisstraf, noch de advocaat-generaal in zijn vordering tot oplegging van een gevangenisstraf van dertig jaren.
Uit de ernst van de door de verdachte begane feiten, in het bijzonder de levensdelicten, en de persoon van de verdachte volgt wel dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur aangewezen is.
Ten aanzien van de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft in juni 2008 een bedrag van circa EUR 54.000,-- gestolen van zijn werkgever. Vervolgens is de verdachte diezelfde maand met een groot deel van het gestolen geld naar Marseille gegaan. Na daar in de nacht van 28 op 29 juni 2008 in een fastfoodrestaurant bestolen te zijn, is hij weggegaan om met een aangepast automatisch pistool terug te keren. De verdachte heeft met zijn automatische wapen op een afstand van enkele meters geprobeerd op een persoon te schieten. Toen hij de trekker overhaalde en het wapen weigerde, is die persoon weggerend, waarna de verdachte alsnog tweemaal in de richting van het wegrennende slachtoffer heeft geschoten. Vervolgens heeft de verdachte ook meermalen gericht op een tweede persoon geschoten. Ook heeft de verdachte meerdere keren geschoten op een personenauto waarin zich een bestuurder bevond, resulterend in twee inslagen in het voorportier aan de passagierszijde. Een vierde persoon werd door een kogel van de verdachte getroffen. Aldus heeft de verdachte zich in de straten van Marseille schuldig gemaakt aan drie pogingen tot moord en een poging tot doodslag. De verdachte heeft in totaal ten minste vijftien schoten gelost. Hierbij zijn als door een wonder geen dodelijke slachtoffers gevallen.
Ruim een half jaar later heeft de verdachte wel een dodelijk slachtoffer gemaakt. Op 14 januari 2009 heeft de verdachte zijn 22-jarige vriendin, [K], in het Mercure hotel in Tilburg tijdens een ruzie van het leven beroofd door haar door het hoofd te schieten. Het door de moeder van het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht maakt duidelijk welke enorme impact het verlies van haar dochter op haar leven en dat van haar gezinsleden heeft gehad en nog steeds heeft: de verdachte heeft de familie van het slachtoffer en haar naaste omgeving immens en onherstelbaar leed toegebracht. De gewelddadige dood van [K] heeft daarnaast ook de medewerkers van het hotel die haar lichaam hebben aangetroffen en meer in het algemeen de rechtsorde ernstig geschokt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte overweegt het hof als volgt.
Drs. F.C.P. Zuidhof, justitieel forensisch GZ-psycholoog, heeft de verdachte gedragskundig onderzocht. In een (aanvullende) rapportage van 25 september 2009 heeft Zuidhof over het risico dat de verdachte gewelddadig zal recidiveren het volgende gerapporteerd (p. 9-10):
“Mocht het hem ten laste gelegde in de zaak Marseille bewezen geacht worden, (...) is er (...) een patroon te ontdekken, betreffende ernstig gewelddadig gedrag en agressief optreden, welk klaarblijkelijk binnen zijn antisociale en pro-criminele leefstijl passend is. Het gegeven ook dat onderzochte gemakkelijk over een vuurwapen beschikte, hij zelf handelde in vuurwapens, hij daarmee oefende b.v. om een bankoverval voor te bereiden en niet in het minst het doodschieten van [K] [vormt] een sterk verhogende risicofactor aangaande geweld met een hoog ernstgehalte. In dit perspectief geeft ook de HCR-20 (gestructureerd risicotaxatie-instrument bij het beoordelen van het risico op gewelddadig gedrag) een uitgesproken hoge index m.b.t. het risico op toekomstig gewelddadig gedrag.”
De verdachte is ook geobserveerd en gedragskundig onderzocht in het Pieter Baan Centrum. Dat heeft geresulteerd in een zogenaamde dubbelrapportage van I. Schilperoord, psycholoog, en J.M.J.F. Offermans, psychiater, d.d. 21 december 2010.
Zij hebben geconcludeerd dat er bij de verdachte geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat hij daarom volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor de ten laste gelegde feiten.
Schilperoord heeft gerapporteerd dat er bij de verdachte wel sprake is van duidelijk antisociale trekken in de persoonlijkheid, waarbij gebrekkige gewetensfuncties, moeite zich aan de wet te houden, roekeloosheid en een zekere onverschilligheid voor de veiligheid van anderen genoemd worden (p. 58). Offermans heeft duidelijk lacunaire gewetensfuncties bij de verdachte geconstateerd (p. 68).
Het hof ziet geen aanleiding om thans anders over het recidivegevaar te oordelen dan door Zuidhof in 2009 is gerapporteerd. Daarbij neemt het hof in de eerste plaats in aanmerking het gemak waarmee de verdachte zich - blijkens de bewezen verklaarde feiten in de zaak “Marseille” en de doodslag op [K] - bedient van vuurwapens.
Zorgwekkend in dit verband acht het hof dat de verdachte in de periode rond de levensberoving van [K] twee vuurwapens en een grote hoeveelheid munitie voorhanden had. Evenzeer zorgwekkend is het feit dat de verdachte heeft verklaard dat hij zich had voorgenomen om samen met [K] een bankoverval te plegen. Ter terechtzitting van 4 december 2013 heeft de verdachte desgevraagd verklaard dat hij wapens, wanneer hij die zou gebruiken bij de door hem geplande gewapende overval, ziet als een vorm van “gereedschap”. Hij gaf bovendien te kennen er geen rekening mee te hebben gehouden dat hij ooit iemand zou neerschieten “uit emotie”; hij hield er wel rekening mee dat hij iemand zou neerschieten bij inzet van het wapen als “gereedschap”.
Deze kennelijk bij de verdachte bestaande instelling, waarbij hij wapens ziet als een instrument om ten koste van anderen zijn doel te bereiken, past naar het oordeel van het hof bij de door de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum beschreven gebrekkige c.q. lacunaire gewetensfuncties van de verdachte.
Het hof volgt de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum in hun gedeelde conclusie dat het ten laste gelegde de verdachte volledig kan worden toegerekend. Ook overigens is het hof niet gebleken van strafverlagende omstandigheden.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van de door de raadsman bepleite duur onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Gelet op enerzijds het aantal bewezen verklaarde feiten, de bijzondere ernst daarvan, het gegeven dat deze feiten bij verschillende gelegenheden zijn gepleegd zodat niet kan worden gesproken van een incident, het gemak waarmee de verdachte zich van vuurwapens bedient en daarmee samenhangend het hoge risico op het opnieuw plegen van levensdelicten en anderzijds de afwezigheid van strafverlagende omstandigheden, is het hof van oordeel dat, uit een oogpunt van zowel vergelding als beveiliging van de samenleving, de maximaal op te leggen gevangenisstraf passend en geboden is.
Het hof zal de verdachte daarom veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zesentwintig jaren en acht maanden met aftrek van voorarrest.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [nabestaande], de moeder van [K], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 10.200,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen en duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
De vordering strekt tot vergoeding van de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 108, tweede lid, van het zesde boek van het Burgerlijk Wetboek. Die kosten komen voor vergoeding in aanmerking en kunnen door de benadeelde partij worden gevorderd in het strafproces op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering, die niet is betwist, is geheel toewijsbaar. Met betrekking tot de wettelijke rente zal het hof de vordering toewijzen als volgt: de wettelijke rente over EUR 8.980,75 vanaf 3 februari 2009 (datum factuur uitvaartondernemer) en de wettelijke rente over EUR 1.220,-- vanaf 9 maart 2009 (datum factuur urnplaat en huur urnplaats).
Het hof zal aan de verdachte, die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de kosten van lijkbezorging, de schadevergoedingsmaatregel opleggen. In dit verband overweegt het hof dat die maatregel kan worden opgelegd ten behoeve van de in artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde personen, onder wie degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen (HR 19 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2793).
Beslag
Het hof zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) gelasten van de na te melden in beslag genomen voorwerpen, nu ten aanzien van deze voorwerpen niet duidelijk is wie als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 287, 289 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis, maar uitsluitend wat betreft het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 ten laste gelegde en de strafoplegging, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 subsidiair is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het bij het arrest van het hof van 4 mei 2012 (parketnummer 20-003724-09) in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 2a en 2b bewezen verklaarde, het in de zaak met parketnummer 02-610566-08 bewezen verklaarde en het in de zaak met parketnummer 02-800696-09 onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde, alsmede het thans in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 (zesentwintig) jaren en 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [nabestaande] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-810522-09 onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.200,75 (tienduizend tweehonderd euro en vijfenzeventig cent) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over € 8.980,75 vanaf
3 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, en met de wettelijke rente over
€ 1.220,00 vanaf 9 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [nabestaande] een bedrag te betalen van € 10.200,75 (tienduizend tweehonderd euro en vijfenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 (zesentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt ten aanzien van de hiervoor genoemde betalingsverplichting aan de Staat dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over € 8.980,75 vanaf 3 februari 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, en met de wettelijke rente over € 1.220,00 vanaf
9 maart 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden van de volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen en geldbedragen: een tas (kleur geel, opdruk Formido), een geldbedrag van EUR 922,00 (in personenauto LG-TG-47, 2 euro muntstukken), een geldbedrag van EUR 8,00 (2 euromuntstukken) en een zak (verpakkingsmateriaal, aangetroffen in de Formidotas, inhoudende muntstukken).
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 18 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.