Het deskundigenadvies in de civiele procedure
Einde inhoudsopgave
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/7.5.2.3:7.5.2.3 Beschouwing van een deskundigenadvies in samenhang met ander bewijsmateriaal
Het deskundigenadvies in de civiele procedure (R&P nr. 165) 2008/7.5.2.3
7.5.2.3 Beschouwing van een deskundigenadvies in samenhang met ander bewijsmateriaal
Documentgegevens:
G. de Groot, datum 20-10-2008
- Datum
20-10-2008
- Auteur
G. de Groot
- JCDI
JCDI:ADS442533:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
IIR 5 april 1918, NJ 1918, p. 561.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Bij de bewijswaardering van een deskundigenadvies gaat het erom of de rechter overtuigd raakt van de zienswijze van de deskundige, niet alleen op zichzelf beschouwd, maar ook bezien in verband met ander voorhanden bewijsmateriaal. Een voorbeeld hiervan is te vinden in een arrest van de Hoge Raad uit 1918.1 Het arrest werd gewezen in een civiele zaak, waarin de echtheid van een handtekening in geschil was. De rechtbank had drie deskundigen benoemd, van wie er twee, samen met nog twee anderen, ook als deskundige waren opgetreden in een strafzaak over de echtheid van dezelfde handtekening. In het deskundigenbericht van de drie deskundigen sprak een meerderheid van de deskundigen zich uit voor de echtheid van de handtekening en een minderheid ertegen. De rechtbank overwoog dat vijf deskundigen de echtheid van de handtekening hadden onderzocht, dat drie van de vijf deskundigen van oordeel waren dat de handtekening echt was en twee deskundigen meenden dat de handtekening vals was. De deskundigen hadden verschillende methoden toegepast en de rechtbank achtte zich niet in staat om te beoordelen welke de juiste was. De meerderheid gaf toe dat er verschillen tussen de handtekening en het vergelijkingsmateriaal waren en de minderheid erkende stilzwijgend dat er veel overeenkomsten bestonden tussen de handtekening en het vergelijkingsmateriaal. De conclusie van de rechtbank was dat de echtheid van de handtekening door het deskundigenbericht niet was bewezen. In het cassatiemiddel werd aangevoerd dat de rechtbank geen betekenis had mogen toekennen aan de opinie van de twee deskundigen die uitsluitend in de strafzaak waren geraadpleegd en wier rapporten in de civiele zaak waren overgelegd. De Hoge Raad overwoog dat de rechtbank door het (verdeelde) deskundigenbericht van de drie deskundigen kennelijk niet overtuigd was geraakt van de echtheid van de handtekening, mede omdat de deskundigenrapporten uit de strafzaak reden tot twijfel gaven. Verder overwoog de Hoge Raad dat de rechter niet gehouden is een deskundigenbericht te volgen als zijn overtuiging daartegen strijdt en dat de wet geen beperkingen stelt aan de gronden waarop de overtuiging van de rechter moet steunen. De conclusie van de Hoge Raad was dat het de rechtbank vrij stond bij de beoordeling van het geschil zowel het deskundigenbericht als de mening van niet door haar benoemde deskundigen in aanmerking te nemen.