Rb. Midden-Nederland, 01-12-2021, nr. 9152127 AC EXPL 21-1034
ECLI:NL:RBMNE:2021:5843
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
01-12-2021
- Zaaknummer
9152127 AC EXPL 21-1034
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2021:5843, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 01‑12‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:2625, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 01‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Rioolontstopper heeft niet voldaan aan zijn informatieplicht op grond van artikel 6:230a BW. De kantonrechter vernietigt de gehele overeenkomst op grond van artikel 3:40 BW. Rioolontstopper moet het betaalde bedrag van € 2.662,00 aan eiser terugbetalen.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9152127 AC EXPL 21-1034 wh/1031
Vonnis van 1 december 2021
inzake
[eiser] ,
wonend in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. B. van Nimwegen,
tegen:
[gedaagde] (h.o.d.n. [handelsnaam] ),
wonend in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. V.C. van der Velde.
1. De procedure
1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard voor de kantonrechter. [gedaagde] heeft op de dagvaarding gereageerd. De kantonrechter heeft besloten dat de zaak op een zitting besproken moet worden. Voorafgaande aan de zitting hebben beide partijen nog een productie aan de rechtbank toegestuurd.
1.2.
De zaak is met partijen besproken op de zitting van 18 oktober 2021. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er op de zitting is besproken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De beoordeling
Waar gaat het om en wat is de beslissing van de kantonrechter?
2.1.
Op 16 december 2020 heeft [gedaagde] het riool van [eiser] ontstopt en hij heeft hiervoor een bedrag van € 2.662,00 bij [eiser] in rekening gebracht. [eiser] heeft dit bedrag betaald en vordert in deze procedure dit bedrag terug, omdat de overeenkomst volgens hem tot stand is gekomen onder invloed van misbruik van omstandigheden en/of bedrog en/of dwaling en dus vernietigbaar is. Volgens [gedaagde] is dit niet het geval.
2.2.
De kantonrechter wijst de vordering tot terugbetaling toe. Hierna wordt toegelicht waarom.
De overeenkomst
2.3.
[eiser] ontdekte op 16 december 2020 een verstopping in de afvalwaterafvoer van zijn woning aan de [adres] in [woonplaats 1] , omdat de daarop aangesloten put bij zijn achterdeur overstroomde met voornamelijk toiletafval. [eiser] heeft op internet gezocht wat hij aan deze verstopping kon doen en hij heeft telefonisch contact opgenomen met [.] .nl. Vervolgens kwam [gedaagde] bij zijn woning om de verstopping te verhelpen. [gedaagde] heeft zijn tarieven met [eiser] besproken. Het starttarief half uur was € 169,00, de voorrijkosten € 35,00 en het meerwerk voor iedere 15 minuten was € 29,90. Daarnaast is er gesproken over spiraal kosten van € 49,90 per meter. [eiser] heeft daarna een handtekening op de tablet van [gedaagde] gezet. [gedaagde] is aan het werk gegaan en heeft de verstopping opgelost. [gedaagde] heeft vervolgens het starttarief half uur van
€ 169,00, de voorrijkosten van € 35,00 en 40 meter spiraalkosten van € 1.996,00 bij [eiser] in rekening gebracht.
2.4.
[eiser] stelt dat hij naar aanleiding van de prijs van € 49,90 per meter hardop heeft voorgerekend dat gelet op de afstand van de put tot aan de straat (die maximaal 10 meter is) dit dus een maximale prijs van € 500,00 zou opleveren. [gedaagde] heeft dit betwist. Daarnaast heeft [eiser] op de zitting aangegeven dat hij [gedaagde] heeft gestopt nadat hij had aangegeven dat hij inmiddels op 40 meter spiraal zat. Dit heeft [gedaagde] niet betwist en [gedaagde] heeft ook te kennen gegeven dat [eiser] tijdens de werkzaamheden aanwezig was en kon waarnemen welke lengte aan spiraal gebruikt werd.
2.5.
[eiser] stelt dat overeenkomst tussen partijen onder invloed van misbruik van omstandigheden en/of bedrog en/of dwaling tot stand is gekomen. Als hij van te voren zou hebben geweten dat de werkzaamheden € 2.662,00 zouden kosten omdat er 40 meter aan spiraal zou worden gebruikt zou [eiser] de overeenkomst niet zijn aangegaan. [gedaagde] voert aan dat hij [eiser] voldoende heeft geïnformeerd over alle kosten van de werkzaamheden.
De informatieplicht
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht bij het aangaan van de overeenkomst. Zoals de kantonrechter op de mondelinge behandeling al aan partijen heeft voorgehouden moet zij ambtshalve onderzoek verrichten naar de informatie die is verschaft bij het aangaan van de overeenkomst en of er niet in strijdt is gehandeld met de bepalingen uit de consumenten richtlijnen. Op de zitting heeft de kantonrechter ook expliciet verwezen naar de wetgeving omtrent oneerlijke handelspraktijken (artikel 6:193a BW en verder). De Hoge Raad heeft in zijn prejudiciële beslissing van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677) bevestigd dat de kantonrechter dit onderzoek ambtshalve moet doen. Op grond van artikel 6:230m lid 1 BW moet een handelaar bij een overeenkomst die buiten de verkoopruimte is gesloten, zoals in deze zaak het geval, is op duidelijke en begrijpelijke wijze de in artikel 6:230m BW lid 1 opgesomde informatie aan de consument verstrekken. Deze informatie moet voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst zijn gegeven. Het doel van artikel 6:230m lid 1 BW is om de consument de mogelijkheid te geven een weloverwogen besluit te nemen. Dit is ook bepaald in de artikelen omtrent oneerlijke handelspraktijken van artikel 6:193a BW en verder.
2.7.
Op grond van artikel 6:230m lid 1 BW sub e moet de handelaar duidelijk zijn over de totale prijs van de dienst of hoe deze wordt berekend. De kantonrechter is van oordeel dat het enkel vermelden dat de prijs van het gebruik van de spiraal € 49,90 per meter is, zonder daarbij te vermelden of te waarschuwen om hoeveel meter het (mogelijk) gaat, niet duidelijk is en zelfs misleidend is. Het alleen noemen van deze prijs per meter is onvoldoende, zeker nu het voor een loodgieter ongebruikelijk is om de kosten van het gebruik van (duurzaam) gereedschap apart in rekening te brengen en dit op deze manier kennelijk ook tot een ongebruikelijk hoge prijs kan leiden. [gedaagde] had daarbij moeten vermelden hoeveel meter het op zijn minst en maximaal zou kunnen betreffen, zodat voor [eiser] ook een totale maximale prijs duidelijk was. Zonder een indicatie van het aantal meters is de consument immers onvoldoende geïnformeerd om een weloverwogen besluit te kunnen nemen over de te verlenen dienst. Er is niets gesteld door [gedaagde] op grond waarvan [eiser] bedacht had kunnen of moeten zijn op een dergelijk aantal meters en een dergelijke omvang van de prijs. Bepaald niet ondenkbaar is dat indien [eiser] had geweten dat het om 40 (of meer) meter spiraal zou gaan hij een ander besluit had genomen met betrekking tot de opdracht. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 6:230m lid 1BW.
Sanctie: vernietiging van de overeenkomst
2.8.
Omdat [gedaagde] niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan wordt hieraan een sanctie verbonden. Gelet op de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 12 november 2021 gaat het in deze zaak om een essentiële informatieplicht die is geschonden, zoals bedoel in overweging 3.1.11 van de prejudiciële beslissing. Hier wordt dus extra gewicht aan verbonden. Op grond van de parlementaire geschiedenis van de omzetting van de Richtlijn consumentenrechten en overweging 3.1.15 van de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad zal de kantonrechter vanwege het schenden van deze essentiële informatieplicht de overeenkomst tussen partijen vernietigen op grond van artikel 3:40 lid 2 BW. De kantonrechter houdt met betrekking tot deze vernietiging rekening met de volgende omstandigheden:
- [eiser] heeft op 21 december 2020, dus vijf dagen na uitvoering van de overeenkomst, zijn geld teruggevorderd en in de brief van zijn gemachtigde van 25 januari 2021 is de overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden buitengerechtelijk vernietigd.
- De kantonrechter heeft op de zitting met partijen gesproken over ambtshalve toetsing en de artikelen met betrekking tot oneerlijke handelspraktijken en hen in de gelegenheid gesteld hun standpunten in dat verband toe te lichten.
- Op grond van artikel 6:193j lid 3 BW is de overeenkomst ook vernietigbaar.
De kantonrechter zal gelet op het bovenstaande dan ook meteen overgaan tot vernietiging van de overeenkomst.
2.9.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord subsidiair verzocht om de overeenkomst te wijzigen in die zin dat [eiser] een bedrag van € 2.000,00 aan hem verschuldigd is, omdat dat hij de verstopping wel heeft verholpen. Voor zover [gedaagde] hiermee heeft bedoeld dat de overeenkomst slechts partieel moet worden vernietigd, gaat dit verweer niet op. Gelet op de schending van de essentiële informatieplicht over de prijs is de kantonrechter van oordeel dat zij gehouden is tot vernietiging van de gehele overeenkomst, omdat dit gelet op de omstandigheden in dit geval een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie is, zoals bedoeld in de Richtlijn consumentenrechten. Voor een eventuele gedeeltelijke vernietiging is gelet op de schending van de essentiële informatieplicht geen plaats.
2.10.
Gelet op de ambtshalve vernietiging van de overeenkomst hoeven de stellingen met betrekking tot eventuele wilsgebreken niet verder te worden besproken.
Onverschuldigd betaald
2.11.
De vernietiging van de overeenkomst heeft terugwerkende kracht. Achteraf bezien is de vernietigde rechtshandeling dus nietig geweest vanaf het moment waarop zij werd verricht (artikel 3:53 BW). Dit betekent dat [eiser] het bedrag van € 2.662,00 onverschuldigd heeft betaald. Het gevorderde bedrag van € 2.662,00 wordt dan ook toegewezen.
De wettelijke rente
2.12.
[eiser] heeft wettelijke rente gevorderd over het terug te betalen bedrag vanaf 5 januari 2021. De grondslag van de terugbetaling is, zoals hiervoor is overwogen, gelegen in onverschuldigde betaling. De verbintenis uit onverschuldigde betaling ontstaat op het moment waarop de onverschuldigde betaling is gedaan, maar voor aanspraak op wettelijke rente is wel verzuim vereist. Hoewel [gedaagde] in zijn brief van 21 december 2020 al wel een bedrag van € 2.000,00 terug vordert is de overeenkomst pas in de brief van 25 januari 2021 door zijn gemachtigde vernietigd. In die brief heeft de gemachtigde een termijn van 15 dagen gegeven om te betalen. Na de termijn van 15 dagen is [gedaagde] dan ook in verzuim geraakt. De wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen vanaf 9 februari 2021.
De buitengerechtelijke kosten
2.13.
[eiser] vordert verder nog een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft voldoende aangetoond dat zijn gemachtigde buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Het gevorderde bedrag van € 399,30 aan buitengerechtelijke incassokosten wordt dan ook toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser] deze kosten al daadwerkelijk aan zijn gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden.
De proceskosten
2.14.
[eiser] krijgt gelijk en [gedaagde] zal dan ook in de proceskosten aan de zijde van [eiser] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,00
- griffierecht € 85,00
- salaris gemachtigde € 436,00 (2 punten x tarief € 218,00)
Totaal € 627,00.
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
vernietigt de op 16 december 2020 tussen partijen gesloten overeenkomst;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.061,30 met de wettelijke rente over € 2.662,00 vanaf 9 februari 2021 tot de voldoening;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 627,00, waarin begrepen € 436,00 aan salaris gemachtigde;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021.