Hof 's-Hertogenbosch, 06-02-2007, nr. 20-009600-05
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2921, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
06-02-2007
- Zaaknummer
20-009600-05
- LJN
BA2921
- Vakgebied(en)
Milieurecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA2921, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 06‑02‑2007; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BE9812
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BE9812, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Wetingang
art. 8.1 Wet milieubeheer; art. 18.18 Wet milieubeheer; Wet op de economische delicten
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑02‑2007
Inhoudsindicatie
Eén inrichting in de zin van de Wet milieubeheer: Op het perceel van verdachte waren meerdere opstallen aanwezig. Eén van die opstallen betrof de opslagloods waarin een huurder van verdachte een bedrijfsmatige werkplaats voor herstelwerkzaamheden aan motorvoertuigen voerde. Naar 's hofs oordeel maakte deze opstal deel uit van inrichting waarop de aan verdachte afgegeven milieuvergunning ziet. Mitsdien is sprake van één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.
Parketnummer: 20-009600-05
Uitspraak : 6 februari 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
economische kamer
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 juni 2005 in de strafzaak met parketnummer 01-075354-04 tegen:
[verdachte],
geboren te Oss op [geboortedatum] 1957,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting d.d. 23 januari 2007 in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat het hof opnieuw rechtdoende verdachte terzake het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een geldboete van € 2.000,--, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2004 te Oss, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel de [adres] gelegen inrichting voor het kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen en/of wegen van dieren, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 8,1, onder a van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlage I van voornoemd Besluit heeft veranderd, althans de werking daarvan heeft veranderd, immers heeft hij, verdachte, toen en daar de inrichting uitgebreid met het vervaardigen, onderhouden en/of repareren van motorvoertuigen, en/of het vervaardigen, bewerken en/of verwerken van textiel(grondstoffen) of producten hiervan, althans die inrichting ten aanzien van bovengenoemde veranderingen in werking heeft gehad.
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2004 te Oss, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, terwijl aan [verdachte] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oss bij Besluit van 17 december 1991 een vergunning krachtens de Hinderwet (thans Wet milieubeheer) was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [adres], kadastraal bekend gemeente Oss, [sectienummer], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 8.1. van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, al dan niet opzettelijk, heeft gedragen in strijd met een of meer voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers
- was de vloer van de werkplaats niet vloeistofdicht en van onbrandbaar en oliebestendig materiaal vervaardigd (voorschrift C1) en/of
- was het vaatwerk, te weten een of meer olievat(en), niet opgeslagen in een vloeistofdichte lekbak, welke met de vloer een bak vormt, die een inhoud heeft van tenminste de inhoud van het grootste vat vermeerderd met 10 procent van de gezamenlijke inhoud van de overige aanwezige vaten (voorschrift C8).
In het onder 2 ten laste gelegde is kennelijk abusievelijk vermeld "110 procent in plaats van "10 procent". Het hof verbetert deze omissie en leest de tenlastelegging in dier voege verbeterd.
De verdachte is door deze verbeterde lezing niet geschaad in de verdediging. Voorzover overigens in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Daarnaast zal omwille van de leesbaarheid de formulering van het onder 1 ten laste gelegde in de bewezenverklaring enigszins worden gecorrigeerd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 26 mei 2004 te Oss, opzettelijk zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel de [adres] gelegen inrichting voor het kweken,fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen en/of wegen van dieren, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 8,1, onder a van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlage I van voornoemd Besluit, in werking heeft gehad ten aanzien van de veranderingen, zijnde het toen en daar de inrichting uitbreiden met het onderhouden en/of repareren van motorvoertuigen.
2.
hij op 26 mei 2004 te Oss, tezamen en in vereniging met een ander, terwijl aan [verdachte] door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oss bij Besluit van 17 december 1991 een vergunning krachtens de Hinderwet (thans Wet milieubeheer) was verleend tot het in die gemeente in of op het perceel [adres], kadastraal bekend gemeente Oss, [sectienummer], oprichten en in werking hebben van een inrichting als bedoeld in categorie 8.1. van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, in elk geval een inrichting als bedoeld in de bijlagen I en/of III van voornoemd besluit, zich, opzettelijk, heeft gedragen in strijd met voorschriften verbonden aan voormelde vergunning, immers
- was de vloer van de werkplaats niet vloeistofdicht en
- was het vaatwerk, te weten olievaten, niet opgeslagen in een vloeistofdichte lekbak, welke met de vloer een bak vormt, die een inhoud heeft van tenminste de inhoud van het grootste vat vermeerderd met 10 procent van de gezamenlijke inhoud van de overige aanwezige vaten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
B1.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het in eerste aanleg ingenomen standpunt herhaald, ertoe strekkende dat er sprake is van twee inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte slechts als inrichtinghouder van zijn "agrarisch bedrijf" dient te worden aangemerkt en niet van de tweede inrichting, zijnde een inrichting die ziet op het "vervaardigen, onderhouden en/of repareren van motorvoertuigen". Deze tweede inrichting zou worden gedreven door de heer [betrokkene]. Verdachte heeft dat deel van zijn boerderij verhuurd en daarom geen enkele bemoeienis gehad met het aangetroffen garagebedrijf en hem valt voor wat betreft die inrichting dan ook geen strafrechtelijk verwijt te maken, aldus de verdediging.
B2.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat:
- op verdachtes perceel aan de [adres] te Oss een inrichting is gelegen voor het kweken,fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen en/of wegen van dieren;
- verdachte voor die inrichting een (milieu-)vergunning heeft met daarbij behorende voorschriften;
- verdachte in de aanbouw van zijn opslagloods, gelegen op het achterterrein van zijn perceel, aan de heer [betrokkene] heeft verhuurd voor naar zijn zeggen het stallen van motorvoertuigen;
- de getuige [betrokkene] op 26 mei 2004 heeft verklaard deze ruimte al drie jaren - zonder contract - van verdachte te huren;
- de huurder, [betrokkene], de (aanbouw van de) loods van verdachte feitelijk heeft gebruikt voor het onderhouden en/of repareren van de motorvoertuigen;
- verdachte terzake van de werkzaamheden in de (aanbouw van de) opslagloods geen melding heeft gemaakt bij het bevoegd gezag;
- verdachte geen (milieu-)vergunning bezit voor het in werking hebben van deze verandering van de inrichting;
- verdachte blijkens een melding ex artikel 8.19 van de Wet milieubeheer d.d. 26 mei 2003 wél melding aan het bevoegd gezag heeft gemaakt van een andere verandering van de inrichting, te weten de opslag en verwerking van kleding in dezelfde opslagloods, waarin in de aanbouw de reparatie en het onderhoud van auto's plaatsvond, aan de achterzijde van het perceel.
- milieuambtenaren tijdens een controle op 26 mei 2004 te Oss hebben geconstateerd dat er in voornoemde (aanbouw van de) opslagloods op het perceel van verdachte een bedrijfsmatige werkplaats voor herstelwerkzaamheden aan motorvoertuigen was gerealiseerd;
- de afstand tussen het woonhuis van verdachte en de opslagloods volgens verdachte ongeveer 200 meter bedraagt;
- verdachte woont en werkt op zijn bedrijf;
- verdachte na de milieucontrole van 26 mei 2004 per brief van 22 juni 2004 aan de heer [betrokkene] heeft laten weten dat deze niet langer gebruik kan maken van de verhuurde ruimte, met het verzoek deze ruimte te ontruimen.
Het hof stelt voorts vast dat de vergunning die krachtens de Wet milieubeheer is afgegeven aan verdachte ziet op het perceel [adres], kadastraal bekend gemeente Oss, [sectienummer]. In deze vergunning wordt bovenbedoelde loods niet uitgezonderd.
Op het perceel van verdachte waren meerdere opstallen aanwezig. Eén van die opstallen betrof de opslagloods waarin de heer [betrokkene] een bedrijfsmatige werkplaats voor herstelwerkzaamheden aan motorvoertuigen voerde. Naar 's hofs oordeel maakte deze opstal deel uit van inrichting waarop de aan verdachte afgegeven milieuvergunning ziet. Mitsdien is sprake van één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.
Aan 's hofs oordeel doet niet af dat er tussen verdachte en de heer [betrokkene] een afspraak was gemaakt terzake de huur van een stalling van motorvoertuigen (op verdachtes inrichting).
Het hof verwerpt mitsdien in zoverre dit verweer.
C1.
Voorts is door de raadsman aangevoerd dat verdachte wist dat er auto's werden gestald in de werkplaats, doch dat verdachte géén wetenschap had van het feit dat deze voertuigen aldaar werden gerepareerd.
C2.
Te dien aanzien overweegt het hof als volgt.
Gelet op de vaststelling van de feiten zoals hierboven weergegeven kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte wist dat de huurder van de loods deze ruimte gebruikte voor het onderhouden en/of repareren van de motorvoertuigen. Verdachte heeft blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep waargenomen dat er auto's van en naar zijn erf reden in de richting van de door hem verhuurde opslagloods.
Als verdachte al niet feitelijk heeft geconstateerd dat de huurder, die zoals verdachte wist in Oss een garagebedrijf had, zich bezighield met garagewerkzaamheden dan heeft hij minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit het geval zou zijn. Verdachte had als eigenaar van het perceel en als drijver van de inrichting een onderzoeksplicht om te bezien of de aan de milieuvergunning verbonden voorschriften op zijn perceel worden nageleefd. Dit klemt temeer wanneer je als drijver van een inrichting toelaat dat anderen activiteiten ontplooien binnen die inrichting. Verdachte heeft bewust die controle niet uitgevoerd, hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd door zijn stelling dat het allemaal "zijn pakkie-an niet was". Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten, en strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten, en strafbaar gesteld bij artikel 6 van de Wet op de economische delicten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voorzover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 8.1 en 18.18 van de Wet milieubeheer, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder
1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
2
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18.18 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt, dat een gedeelte van de geldboete, groot EUR 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A. de Lange, voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier,
en op 6 februari 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.