Hof 's-Hertogenbosch, 13-01-2005, nr. xxvr130105
ECLI:NL:GHSHE:2005:AV0380
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-01-2005
- Zaaknummer
xxvr130105
- LJN
AV0380
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Aansprakelijkheid
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2005:AV0380, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑01‑2005; (Hoger beroep kort geding)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:BA7624, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:BA7624
- Wetingang
- Vindplaatsen
VR 2007, 25
JA 2006/41
Uitspraak 13‑01‑2005
Inhoudsindicatie
Tussen partijen is vervolgens discussie ontstaan over de vergoeding van de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand. [appellante] stelt zich op het standpunt dat deze kosten niet onder de schulddeling vallen, en dat deze derhalve volledig door Interpolis dienen te worden vergoed. Interpolis heeft zich daartoe niet bereid getoond.
typ. ML
rolnr. KG C0500662/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 13 december 2005,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [plaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 15 april 2005,
procureur: mr. W.P. de Leeuw,
tegen:
1. de vennootschap onder firma MANEGE BERGEMO,
gevestigd en kantoorhoudende te Heijen, gemeente Gennep,
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
3. [GEÏNTIMEERDE SUB 3],
beiden wonende te [plaats];
geïntimeerden bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector Kanton, locatie Venlo, op 23 maart 2005 onder nummer 136649\CV EXPL 04-3811 gewezen vonnis tussen appellante - [appellante] - als eiseres en geïntimeerden - Bergemo, in enkelvoud - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 15 april 2005 tijdig in appel gekomen, heeft [appellante] bij memorie van grieven, onder overlegging van een productie, drie grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Bergemo in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft Bergemo, onder overlegging van producties, de grieven bestreden.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep.
4. De beoordeling
4.1 De rechtbank heeft in voormeld vonnis onder 2. Vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.2 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.2.1 [appellante] heeft rijdend op een paard van Bergemo onder begeleiding van een instructrice van Bergemo een buitenrit gemaakt. [appellante] is tijdens deze rit, nadat het paard was geschrokken en in galop was gegaan, ten val gekomen. [appellante] heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen.
Bergemo heeft het ongeval aangemeld bij haar verzekeraar Interpolis. Interpolis heeft aansprakelijkheid voor Bergemo als bezitter van het paard erkend. Interpolis heeft [appellante] te kennen gegeven ervan uit te gaan dat er sprake is van 50% 'eigen schuld' aan de zijde van [appellante], zodat zij slechts de helft van de geleden schade vergoedt. [appellante] is onder voorbehoud hiermee akkoord gegaan.
4.2.2 Tussen partijen is vervolgens discussie ontstaan over de vergoeding van de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand. [appellante] stelt zich op het standpunt dat deze kosten niet onder de schulddeling vallen, en dat deze derhalve volledig door Interpolis dienen te worden vergoed. Interpolis heeft zich daartoe niet bereid getoond.
4.2.3 [appellante] heeft Interpolis in rechte betrokken en heeft, na eiswijzing, gevorderd:
a) een verklaring voor recht dat Bergemo gehouden is de door [appellante] geleden en nog te lijden schade in verband met de buitengerechtelijke kosten steeds binnen veertien dagen na declaratiedatum volledig te vergoeden, voor zover deze kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidtoets, bij gebreke waarvan wettelijke rente is verschuldigd voor het volledige factuurbedrag vanaf veertien dagen na facturering,
b) hoofdelijke veroordeling van Bergemo tot vergoeding van de door [appellante] gemaakte buitengerechtelijke kosten ad in totaal E. 1.885,52 met rente.
4.2.4 Bergemo heeft - kort samengevat - ten verwere tegen de vordering aangevoerd:
a) dat de vorderingen van [appellante] in strijd zijn met de goede procesorde, althans [appellante] onvoldoende belang bij de onderhavige vorderingen heeft,
b) dat het in deze tussen partijen geldende eigen schuld percentage van 50% ex art. 6:101 BW ook te gelden heeft voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten,
c) dat overigens het bedrag van die buitengerechtelijke kosten niet juist is berekend,
d) dat [appellante] geen aanspraak jegens Bergemo toekomt op wettelijke rente over die kosten.
4.2.5 De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis het verweer onder a) onbesproken gelaten, en is aanstonds ingegaan op het verweer onder b) inzake de schulddeling.
De kantonrechter heeft in dit verband overwogen dat art. 6:101 BW blijkens de plaatsing in afd. 6.1.10 in beginsel van toepassing is op alle wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding en dus ook op art. 6:96 BW, en dat ingevolge de aanhef van art. 6:101 lid 1 BW de verplichting tot schadevergoeding van rechtswege wordt verminderd, zodat zij niet eerst in volle omvang, maar dadelijk in verminderde omvang ontstaat. Hiervan uitgaande, overweegt de kantonrechter, heeft [appellante] geen vordering meer op Bergemo, nu beide partijen zowel aan het overkomen ongeval als aan het dispuut over de schuldvraag voor de helft hebben bijgedragen. De kantonrechter heeft tenslotte vastgesteld dat Bergemo reeds 50% van de volledige buitengerechtelijke kosten heeft voldaan (behoudens een bedrag van E. 64,38, waaromtrent [appellante] niets naders heeft gesteld), zodat de vordering van [appellante] dient te worden afgewezen.
Tegen deze beslissing alsmede de daaraan ten grondslag liggende overwegingen is het appel gericht.
4.3 Daargelaten of in deze van voldoende spoedeisendheid sprake is - op welk punt partijen zich overigens niet hebben uitgelaten -, overweegt het hof als volgt over de aangevoerde grieven.
4.4 Het hof stelt vooreerst vast dat tussen partijen niet in geschil is - met dien verstande dat door [appellante] een voorbehoud is gemaakt als onder nr. 6 van de inleidende dagvaarding vermeld - dat er in casu van 'eigen schuld' van [appellante] in de zin van art. 6:101 BW dient te worden uitgegaan, uitkomende op een vergoedingsplicht voor de geleden schade van ieder 50%. Voorts overweegt het hof dat uit de wetssystematiek volgt dat art. 6:101 lid 1 BW ook van toepassing is op de schadevergoeding ex art. 6:96 BW.
4.5 Het hof onderschrijft voorts de uitleg zoals door de kantonrechter in het beroepen vonnis onder 5., vierde alinea, aan de woorden "wordt de vergoedingsplicht verminderd" in de aanhef van art. 6:101 lid 1 BW gegeven.
Hieruit vloeit voort dat de door [appellante] gevorderde buitengerechtelijke kosten in de schulddeling dienen te worden betrokken, hetgeen betekent dat het schuldpercentage dat ingevolge art. 6:101 lid 1 BW wordt toegepast voor de schade tengevolge van het ongeval, in beginsel ook dient te worden toegepast op de buitengerechtelijke kosten, tenzij de billijkheids- correctie van art. 6: 101 lid 1 slot BW tot een andere verdeling of het vervallen of geheel in stand blijven van de vergoedingsplicht leidt.
Zulks brengt mee dat grief 1, waarmee [appellante], anders dan hiervoor overwogen, aanvoert dat de gemaakte buitengerechtelijke kosten volledig in verband staan met de schade die door Bergemo moet worden voldaan en derhalve ook volledig door Bergemo moeten worden voldaan, geen doel treft.
4.6 Met grief 2 voert [appellante] aan dat de billijkheidscorrectie van art. 6: 101 lid 1 slot BW dient mee te brengen dat een letselschadeslachtoffer als [appellante] zich voor noodzakelijke gespecialiseerde rechtsbijstand tot een advocaat kan wenden, en daarvan niet behoeft af te zien omdat zij zelf een deel van de kosten van die advocaat zal moeten dragen. Om die reden brengt de billijkheid mee dat de kosten voor volledige vergoeding in aanmerking komen.
Het hof overweegt dat hetgeen [appellante] aldus in zijn algemeenheid aanvoert, niet onder de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 slot BW is te vangen, nu die toets immers ziet op de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het concrete geval. De enkele omstandigheid dat Bergemo verzekerd is, is in deze niet relevant. Ook grief 2 treft derhalve geen doel.
4.7 Grief 3 tenslotte behelst de stelling dat de vraag of buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen, voorts nog dient te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of het inroepen van de betreffende rechtsbijstand redelijk is geweest, en de aan die rechtsbijstand verbonden kosten eveneens redelijk zijn. Nu deze kosten redelijk waren, had volledige toewijzing van die kosten moeten volgen, aldus [appellante].
Het hof overweegt dat naast de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 slot BW voor een dergelijke algemeen gestelde aanvullende redelijkheidtoets geen ruimte meer is. Ook deze grief treft derhalve geen doel.
4.8 Nu alle aangevoerde grieven falen, ligt het beroepen vonnis voor bekrachtiging gereed, en komt het hof aan het subsidiaire beroep op het ontbreken van belang van [appellante] bij de onderhavige vordering niet meer toe.
4.9 Het hof zal [appellante], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Bergemo c.s. tot de dag van deze uitspraak worden begroot op E. 244,-- aan verschotten en E. 632,-- voor salaris procureur;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Feith, Hendriks-Jansen en Fikkers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 13 december 2005.