De wijzigingen in het eerste lid op 1 januari 2020 zijn niet relevant voor de onderhavige zaak.
HR, 26-01-2021, nr. 19/05373
ECLI:NL:HR:2021:110
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-01-2021
- Zaaknummer
19/05373
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:110, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑01‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1243
ECLI:NL:PHR:2020:1243, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑11‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:110
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑08‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2021-0012 met annotatie van J.H.J. Verbaan
Uitspraak 26‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Belaging (art. 285b Sr) en bedreiging (art. 285 Sr) van directeur TBS-kliniek en poging tot uitlokking moord (meermalen gepleegd) door aan medegedetineerde namen en adressen van verschillende familieleden te geven en hem te verzoeken die personen om het leven te brengen (art. 289 Sr). TBS met dwangverpleging opgelegd aan verdachte die niet in staat wordt geacht zijn belangen behoorlijk te behartigen. Optreden van aangewezen raadsman. Heeft ex art. 509a jo. 509c Sv aangewezen raadsman daadwerkelijk als raadsman opgetreden, nu deze zonder toga op publieke tribune heeft plaatsgenomen, niet woord tot verdediging heeft gevoerd en zittingszaal vóór requisitoir heeft verlaten? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI2315 m.b.t. gevallen waarin geen afstand van rechtsbijstand kan worden gedaan. P-v van tz. in h.b. vermeldt dat advocaat aanwezig was als de o.g.v. art. 509a Sv jo. art. 509c Sv aangewezen raadsman van verdachte. Uit dat p-v blijkt echter ook dat deze advocaat niet daadwerkelijk als raadsman t.b.v. verdachte is opgetreden, omdat hij zonder zijn toga te dragen heeft plaatsgenomen op publieke tribune van zittingszaal, hij niet t.b.v. verdachte woord tot verdediging heeft gevoerd en hij voorafgaand aan requisitoir van AG bij hof de zittingszaal heeft verlaten. In aanmerking genomen dat beslissing a.b.i. art. 509a Sv berust op de grond dat verdachte niet in staat is zijn belangen in strafzaak behoorlijk te behartigen en dat daarvoor optreden van aangewezen raadsman is vereist, had hof onder deze omstandigheden de zaak niet op tz. mogen behandelen en vervolgens onderzoek ttz. mogen sluiten en arrest wijzen. Hof heeft dat miskend. HR merkt op dat als beslissing a.b.i. art. 509a.1 Sv wordt genomen, vanaf dat moment o.g.v. art.509d.1 Sv o.m. art. 495b Sv overeenkomstige toepassing vindt. Dat betekent dat (anders dan i.c. is gebeurd) behandeling achter gesloten deuren plaatsvindt, tenzij voorzitter op 1 van de in art. 495b.2 Sv genoemde gronden een openbare behandeling gelast. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05373
Datum 26 januari 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 november 2019, nummer 22/000364-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.T. Poort, advocaat te Beverwijk, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof de zaak heeft behandeld op de terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2019 terwijl op dat moment de belangen van de verdachte niet daadwerkelijk werden behartigd door de daartoe aangewezen raadsman.
2.2.1
Het hof heeft de verdachte wegens 1. belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en 2. poging om een ander door het verschaffen van inlichtingen uit te lokken om een moord te begaan, meermalen gepleegd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden en hem ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. Het procesverloop in hoger beroep is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6.
2.2.2
Het hof heeft bij beslissing van 15 augustus 2019 verklaard dat wordt vermoed dat de geestvermogens van de verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen. Deze beslissing houdt onder meer het volgende in:
“Het hof:
Verklaart dat, gelet op het bepaalde in artikel 509a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, wordt vermoed dat de geestvermogens van de verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn, en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen en verzoekt de voorzitter van het gerechtshof het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand een last tot aanwijzing van mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, als raadsman aan de verdachte te geven;
Bepaalt dat de verdachte niet opnieuw zijn raadsman terzijde kan schuiven of afstand kan doen van zijn recht op rechtsbijstand. De raadsman is bevoegd én gehouden op te treden, ook al geeft verdachte te kennen dat hij geen rechtsbijstand wenst of dat hij zich niet kan verenigen met de wijze waarop de raadsman aan die bijstand invulling geeft;
Gelast de advocaat-generaal de inhoud van deze beslissing onverwijld aan de verdachte te betekenen en een afschrift van deze beslissing aan mr. J.B. Boone te doen komen.”
2.2.3
Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2019 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De voorzitter stelt de identiteit van de ter terechtzitting aanwezige verdachte vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
(...)
Als raadsman van de verdachte is - op grond van de beslissing ex artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering - ter terechtzitting aanwezig mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede.
(...)
De voorzitter maakt melding van een aan het gerechtshof gerichte brief van de verdachte van 8 september 2019, in welke brief de verdachte aangeeft dat de samenwerking met mr. J.B. Boone is beëindigd.
De voorzitter deelt mede dat het hof op 15 augustus 2019 een beslissing ex artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering op naam van mr. J.B. Boone heeft afgegeven, zodat laatstgenoemde - in het geval dat de verdachte zich niet langer wenst te laten bijstaan door mr. Boone en hij zijn eigen verdediging wenst te voeren - als procesbewaker dient op te treden.
De voorzitter merkt op dat mr. Boone zijn toga niet draagt en hij op de publieke tribune van de zittingszaal heeft plaatsgenomen.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
(...)
Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter deelt de advocaat-generaal mede dat mr. J.B. Boone niet in de zittingszaal aanwezig is.
Het hof onderbreekt daarop het onderzoek. Na hervatting van het onderzoek stelt de voorzitter vast dat mr. Boone inmiddels weer in de zittingszaal aanwezig is.
(...)
De verdachte legt op vragen van de voorzitter met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde een verklaring af, inhoudende:
(...)
De verdachte legt op vragen van de voorzitter en de jongste raadsheer met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde een verklaring af, inhoudende:
(...)
Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter deelt mr. Boone mede dat hij de zittingszaal om 14:30 uur dient te verlaten.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad. Na hervatting van het onderzoek verklaart de verdachte:
Ik wil niets meer naar voren brengen. Ik zou in herhaling vallen.
(...)
Na hervatting van het onderzoek om 13:45 uur deelt de voorzitter mede dat - mocht mr. J.B. Boone de zitting vroegtijdig verlaten - zulks in het proces-verbaal zal worden opgenomen.
Met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden legt de verdachte een verklaring af, inhoudende:
(...)
Ik wil weg. Ik heb geen behoefte om het requisitoir van de advocaat-generaal aan te horen. Ik ben er helemaal klaar mee.
De voorzitter vraagt de verdachte of hij op dit moment - gelet op de ontstane situatie - gebruik wil maken van zijn recht het laatst te spreken. De verdachte verklaart:
Mijn laatste woord is het gedicht van Ida Gerhardt waar ik zojuist naar verwezen heb. Ik ben er zo klaar mee.
(...)
De verdachte verlaat de zittingszaal onder begeleiding van de parketpolitie.
Mr. Boone verlaat eveneens de zittingszaal.
De advocaat-generaal voert hierna het woord overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde schriftelijke requisitoir en draagt de vordering voor.
(...)
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat uitspraak zal worden gedaan ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 november 2019 te 13.30 uur.”
2.3
Bij de beoordeling van de klacht zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- artikel 509a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidde ten tijde van de uitspraak van het hof:
“In elken stand der zaak betreffende een verdachte die den leeftijd van achttien jaren bereikt heeft, zal de rechtbank of het gerechtshof, indien vermoed wordt dat de geestvermogens van de verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn, en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijne belangen behoorlijk te behartigen, zulks bij beslissing verklaren.”
- met ingang van 1 januari 2020 luidt artikel 509a lid 1 Sv:
“In elken stand der zaak betreffende een verdachte die den leeftijd van achttien jaren bereikt heeft, zal de rechtbank of het gerechtshof, indien vermoed wordt dat de verdachte een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft, en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijne belangen behoorlijk te behartigen, zulks bij beslissing verklaren.”
- artikel 509c Sv:
“Ten spoedigste na de beslissing bedoeld in artikel 509a, geeft de voorzitter van het gerecht het bestuur van de raad voor rechtsbijstand last tot aanwijzing van een raadsman aan de verdachte.”
“1. Van het oogenblik af der beslissing, bij het eerste lid van artikel 509a bedoeld, en, behoudens herroeping, totdat de zaak door een in kracht van gewijsde gegaan arrest of vonnis is beëindigd, vinden de artikelen 14a, 490, derde lid, 493, 495a tot en met 497 en 503 overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bepalingen aangaande ouders of voogd slechts overeenkomstig worden toegepast, indien de verdachte een curator heeft, en in dit geval in dier voege dat zij uitsluitend dezen betreffen.
3. De bevoegdheden, bij dit wetboek aan den verdachte toegekend, komen na de beslissing, bij het eerste lid van artikel 509a bedoeld, steeds mede toe aan den raadsman.”
2.4.1
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld. Artikel 6 lid 3, onder c, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden kent de verdachte het recht toe om zichzelf te verdedigen dan wel zich te laten bijstaan door een advocaat. Die verdragswaarborg komt ook tot uitdrukking in het Wetboek van Strafvordering. Op grond van artikel 28 Sv is de verdachte bevoegd zich te doen bijstaan door een gekozen of aangewezen raadsman. In een aantal gevallen schrijft het Wetboek van Strafvordering voor dat aanwijzing van een raadsman plaatsvindt indien de verdachte geen raadsman heeft, onder meer als de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt of heeft bevonden (artikel 40 Sv).
2.4.2
Het is de vrije keuze van de verdachte of hij zichzelf op de terechtzitting wil verdedigen dan wel zich wil laten verdedigen door een raadsman. Dat geldt ook als een raadsman is aangewezen. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat een (aangewezen) raadsman daadwerkelijk optreedt in het geval dat de verdachte ervoor kiest zichzelf te verdedigen en hij dus afstand doet van het recht op rechtsbijstand.
2.4.3
Voor enkele gevallen heeft de wetgever dat stelsel doorbroken. Dat geldt onder meer ten aanzien van de berechting van een verdachte bij wie een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap wordt vermoed, waardoor hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen (artikel 509a Sv in samenhang met artikel 509d lid 3 Sv). In die gevallen is geen plaats voor afstand van het recht op rechtsbijstand. De op grond van artikel 509c Sv aangewezen raadsman is dan bevoegd en gehouden op te treden, ook al geeft de verdachte te kennen dat hij geen rechtsbijstand wenst of zich niet kan verenigen met de wijze waarop de raadsman aan die bijstand invulling geeft. (Vgl. HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2315.)
2.5
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2019 vermeldt dat J.B. Boone aanwezig was als de op grond van artikel 509a Sv in samenhang met artikel 509c Sv aangewezen raadsman van de verdachte. Uit dat proces-verbaal blijkt echter ook dat deze advocaat niet daadwerkelijk als raadsman ten behoeve van de verdachte is opgetreden, omdat hij zonder zijn toga te dragen heeft plaatsgenomen op de publieke tribune van de zittingszaal, hij niet ten behoeve van de verdachte het woord tot verdediging heeft gevoerd en hij voorafgaand aan het requisitoir van de advocaat-generaal bij het hof de zittingszaal heeft verlaten. In aanmerking genomen dat de beslissing als bedoeld in artikel 509a Sv berust op de grond dat de verdachte niet in staat is zijn belangen in de strafzaak behoorlijk te behartigen en dat daarvoor het optreden van een aangewezen raadsman is vereist, had het hof onder deze omstandigheden de zaak niet op de terechtzitting mogen behandelen en vervolgens het onderzoek ter terechtzitting mogen sluiten en arrest wijzen. Het hof heeft dat miskend.
2.6
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
2.7
Opmerking verdient nog het volgende. Als een beslissing als bedoeld in artikel 509a lid 1 Sv wordt genomen, vindt vanaf dat moment op grond van artikel 509d lid 1 Sv onder meer artikel 495b Sv overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat – anders dan in deze zaak is gebeurd – de behandeling achter gesloten deuren plaatsvindt, tenzij de voorzitter op één van de in artikel 495b lid 2 Sv genoemde gronden een openbare behandeling gelast.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2021.
Conclusie 24‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Belaging en bedreiging directeur Tbs-kliniek (art. 285 en 285b Sr) en poging tot uitlokking van moord van o.a. familieleden (art. 46a jo. 289 Sr). Afstand van rechtsbijstand. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2009:BI2315 m.b.t. gevallen waarin afstand van rechtsbijstand kan worden gedaan.HR: Het p-v van de tz. in h.b. van 6-11-2019 vermeldt dat A aanwezig was als de o.g.v. art. 509a Sv jo. art. 509c Sv aangewezen raadsman van verdachte. Uit dat p-v blijkt echter ook dat deze advocaat niet daadwerkelijk als raadsman t.b.v. verdachte is opgetreden, omdat hij zonder zijn toga te dragen heeft plaatsgenomen op de publieke tribune van de zittingszaal, hij niet t.b.v. verdachte het woord tot verdediging heeft gevoerd en hij voorafgaand aan het requisitoir van de AG bij het hof de zittingszaal heeft verlaten. In aanmerking genomen dat de beslissing a.b.i. art. 509a Sv berust op de grond dat verdachte niet in staat is zijn belangen in de strafzaak behoorlijk te behartigen en dat daarvoor het optreden van een aangewezen raadsman is vereist, had het hof onder deze omstandigheden de zaak niet op de tz. mogen behandelen en vervolgens het o.t.tz. mogen sluiten en arrest wijzen. Het hof heeft dat miskend. Daarbij verdient opmerking dat als een beslissing a.b.i. art. 509a.1 Sv wordt genomen, vanaf dat moment o.g.v. art.509d.1 Sv o.m. art. 495b Sv overeenkomstige toepassing vindt. Dat betekent dat – anders dan i.c. is gebeurd – de behandeling achter gesloten deuren plaatsvindt, tenzij de voorzitter op 1 van de in art. 495b.2 Sv genoemde gronden een openbare behandeling gelast. Volgt vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/05373
Zitting 24 november 2020
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.
1. De verdachte is bij arrest van 20 november 2019 door het hof Den Haag wegens 1. “belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht” en 2. “poging om een ander door het verschaffen van inlichtingen uit te lokken om een moord te begaan, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Voort is gelast dat hij ter beschikking wordt gesteld en is bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.T. Poort, advocaat te Beverwijk, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het arrest van het hof nietig is. Als grond daarvoor wordt aangevoerd dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig is omdat verdachte zowel “het (…) laatste woord als een effectieve verdediging is onthouden.”
4. Voor een goed begrip citeer ik nu onder randnummer 5 eerst twee voor de beoordeling van het middel relevante wettelijke bepalingen en vervolgens geef ik onder randnummer 6 een kort overzicht van de procesgang in de onderhavige zaak, althans voor zover de geciteerde bepalingen aan de orde zijn.
5. Art. 509a, eerste lid, Sv luidde van 1998 tot 1 januari 20201.:
“In elken stand der zaak betreffende een verdachte die den leeftijd van achttien jaren bereikt heeft, zal de rechtbank of het gerechtshof, indien vermoed wordt dat de geestvermogens van de verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn, en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijne belangen behoorlijk te behartigen, zulks bij beslissing verklaren.”
Art. 509d Sv luidde tot 1 januari 2020:
“1. Van het oogenblik af der beslissing, bij het eerste lid van artikel 509a bedoeld, en, behoudens herroeping, totdat de zaak door een in kracht van gewijsde gegaan arrest of vonnis is beëindigd, vinden de artikelen 14a, 490, derde lid, 493, 495a tot en met 497, 504 en 505 overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de bepalingen aangaande ouders of voogd slechts overeenkomstig worden toegepast, indien de verdachte een curator heeft, en in dit geval in dier voege dat zij uitsluitend dezen betreffen
2. Bij niet-verschijning in persoon, als bedoeld bij het tweede lid van artikel 495a, kan de rechtbank of het gerechtshof, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van den raadsman, indien de rechtbank of het gerechtshof van oordeel is, dat de persoonlijke verschijning van den verdachte noch noodzakelijk noch gewenscht is en de raadsman is verschenen en zich daartegen niet verzet, de bepaling van dat lid buiten toepassing laten. In zoodanig geval wordt verstek verleend en het onderzoek der zaak voortgezet; de raadsman blijft met de verdediging belast.
3. De bevoegdheden, bij dit wetboek aan den verdachte toegekend, komen na de beslissing, bij het eerste lid van artikel 509a bedoeld, steeds mede toe aan den raadsman.”
6. Ik schets nu de procesgang, voor zover in het licht van voornoemde bepalingen relevant. De verdachte staat in hoger beroep terecht. Op de zitting in hoger beroep van 19 september 2018 stond mr. Van der Hut verdachte bij en vervolgens op de zitting van 23 januari 2019 mr. Sprenger. Daarna heeft er een pro forma zitting plaatsgevonden waar mr. Feiner de verdachte bijstond. De drie genoemde advocaten hebben ieder voor zich de verdediging neergelegd, mr. Feiner in april 2019. Zij waren telkens toegevoegd.
Op 10 mei 2019 heeft het hof een beslissing als bedoeld in art. 509a e.v. Sv genomen. Er was toen nog geen raadsman voorgesteld. Op de pro forma zitting van 4 juni 2019 is verdachte die afstand heeft gedaan van zijn recht aanwezig te zijn niet verschenen en is als raadsman van de verdachte ter terechtzitting aanwezig mr. P.G.J.M. Boonen, advocaat te Sittard.
Vlak erna, op 13 juni 2019, is een nieuwe beslissing als bedoeld in art. 509a e.v. Sv afgegeven, kennelijk met de bedoeling deze raadsman, mr. Boonen, aan te (laten) wijzen. In juli 2019 heeft mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, zich gemeld. De verdachte had deze raadsman op het oog, en niet mr. Boonen. Bij mail van 6 augustus 2019 heeft het hof laten weten dat de beslissing als bedoeld in art. 509a e.v. Sv zo dient te worden gelezen dat deze mr. Boone, en niet mr. Boonen wordt bedoeld.
Op 14 augustus 2019 heeft een volgende zitting plaatsgevonden. Mr. Boone heeft om aanhouding van de zaak gevraagd teneinde in staat te worden gesteld om samen met cliënt het dossier door te nemen en te bezien of verzoeken om nader onderzoek nodig zijn. Het aanhoudingsverzoek is gehonoreerd en er is bepaald dat verzoeken om nader onderzoek uiterlijk 15 september 2019 moeten zijn ingediend. In het proces-verbaal is opgenomen dat mr. Boone “als procesbewaker” dient op te treden “in het geval dat de verdachte zich niet langer wenst te laten bijstaan door mr. Boone en hij zijn eigen verdediging wenst te voeren”. De beslissing als bedoeld in art. 509a e.v. Sv is een dag na de zitting, 15 augustus 2019, ‘opnieuw’ genomen en nu met het verzoek mr. Boone toe te voegen. De inhoud van de beslissing is al volgt: Nu wordt vermoed dat de geestvermogens van de verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn, en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen, verzoekt het hof het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand een last tot aanwijzing van mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, te geven. Voorts is nog bepaald “dat de verdachte niet opnieuw zijn raadsman terzijde kan schuiven of afstand kan doen van zijn recht op rechtsbijstand. De raadsman is bevoegd en gehouden op te treden, ook al geeft verdachte te kennen dat hij geen rechtsbijstand wenst of dat hij zich niet kan verenigen met de wijze waarop de raadsman aan die bijstand invulling geeft.”
7. Op de eerstvolgende zitting, die van 6 november 2019, zijn zowel verdachte als mr. Boone aanwezig. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt in, voor zover hier van belang:
“De voorzitter maakt melding van een aan het gerechtshof gerichte brief van de verdachte van 8 september 2019, in welke brief de verdachte aangeeft dat de samenwerking met mr. J.B. Boone is beëindigd.
De voorzitter deelt mede dat het hof op 15 augustus 2019 een beslissing ex artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering op naam van mr. J.B. Boone heeft afgegeven, zodat laatstgenoemde - in het geval dat de verdachte zich niet langer wenst te laten bijstaan door mr. Boone en hij zijn eigen verdediging wenst te voeren - als procesbewaker dient op te treden.
De voorzitter merkt op dat mr. Boone zijn toga niet draagt en hij op de publieke tribune van de zittingszaal heeft plaatsgenomen.
(…)
Daartoe in de gelegenheid gesteld door de voorzitter deelt mr. Boone mede dat hij de zittingszaal om 14:30 uur dient te verlaten.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad. Na hervatting van het onderzoek verklaart de verdachte:
Ik wil niets meer naar voren brengen. Ik zou in herhaling vallen.
De voorzitter onderbreekt daarop het onderzoek voor een pauze.
Na hervatting van het onderzoek om 13:45 uur deelt de voorzitter mede dat - mocht mr. J.B. Boone de zitting vroegtijdig verlaten - zulks in het proces-verbaal zal worden opgenomen.
Met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden legt de verdachte een verklaring af, inhoudende:
(…)
Ik wil weg. Ik heb geen behoefte om het requisitoir van de advocaat-generaal aan te horen. Ik ben er helemaal klaar mee.
De voorzitter vraagt de verdachte of hij op dit moment - gelet op de ontstane situatie - gebruik wil maken van zijn recht het laatst te spreken. De verdachte verklaart:
Mijn laatste woord is het gedicht van Ida Gerhardt waar ik zojuist naar verwezen heb. Ik ben er zo klaar mee.
(…)
De verdachte verlaat de zittingszaal onder begeleiding van de parketpolitie.
Mr. Boone verlaat eveneens de zittingszaal.
De advocaat-generaal voert hierna het woord overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde schriftelijke requisitoir en- draagt de vordering voor.
(…)
Het slachtoffer [betrokkene 1] wenst echter wel gebruik te maken van het spreekrecht en zij wordt daartoe in de gelegenheid gesteld. Zij deelt mede:
De zorg om mijn broer blijft onverminderd. Er is geen enkele vooruitgang in zijn situatie. Het is heel triest. We zijn machteloos.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat uitspraak zal worden gedaan ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 november 2019 te 13.30 uur.”
8. Eerst de klacht dat “tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak op 6 november 2019 niet voldaan is aan het vereiste van het vierde lid van art. 311 Sv om verdachte het laatste woord te geven.” De klacht betreft alleen de verdachte. Hem is door de voorzitter niet uitdrukkelijk nog eens de bevoegdheid toebedeeld het laatste woord te voeren. De klacht faalt al omdat het feitelijk onmogelijk is de verdachte zelf bij zijn afwezigheid het laatste woord als bedoeld in art. 311, vierde lid, Sv te laten. Voorts wijs ik er op dat de voorzitter gelet op de beslissing van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak in hoger beroep niet verder aanwezig te zijn hem voor zijn vertrek de gelegenheid heeft gelaten te spreken. Daarvan heeft hij gebruik gemaakt, zij op een weinig gebruikelijke wijze. Daarmee heeft de voorzitter in ieder geval getracht te handelen in de geest van art. 311, vierde lid, Sv.
9. En dan nu de klacht dat het hof in strijd met art. 509a Sv2.heeft gehandeld “doordat het hof enerzijds op grond van dat artikel een raadsman (mr. J.B. Boone) heeft benoemd waarbij deze bevoegd en gehouden was de verdediging te voeren, doch anderzijds heeft het hof mr. Boone toegestaan de zittingszaal te verlaten alvorens door de advocaat-generaal het requisitoir is voorgedragen.” Deze klacht lees ik mede in het licht van de toelichting op het middel zo dat in de kern wordt geklaagd dat verdachte ondanks de toepasselijkheid van art. 509a e.v. Sv geen rechtsbijstand is verleend (onder meer) omdat de raadsman de zittingszaal heeft verlaten. Uit het onder randnummer 7 geciteerde deel van het proces-verbaal van de terechtzitting is het volgende af te leiden. Mr. Boone zat zonder toga op de publieke tribune. Hij heeft het woord niet gevoerd en ook geen andere bevoegdheid namens verdachte uitgeoefend. Uit de bewoordingen in de mededeling van de voorzitter van het hof leid ik af dat naar zijn oordeel mr. Boone tijdens de zitting niet (verder) de verdediging voert, maar als procesbewaker dient op te treden. Mr. Boone heeft de zittingszaal voor het requisitoir verlaten.
10. Uiteindelijk is op de zitting in hoger beroep waar de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsvond niet de verdediging gevoerd, maar is er een procesbewaker aangesteld en deze heeft kennelijk tot hij de zitting verliet ook als zodanig gefunctioneerd. De term procesbewaker kent ons Wetboek van Strafvordering niet. Kennelijk is hiermee getracht aansluiting te vinden bij een arrest van de Hoge Raad uit 20093.. Dan gaat het namelijk om het optreden van een advocaat die niet de verdediging voert, maar wel de belangen van de verdachte behartigt door als procesvertegenwoordiger toe te zien op de gang van zaken. Ik citeer:
“3.3.1. Art. 6, derde lid onder c, EVRM kent de verdachte het recht toe om zichzelf te verdedigen dan wel zich te laten bijstaan door een advocaat. Die verdragswaarborg komt ook tot uitdrukking in het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge art. 28, eerste lid, Sv is de verdachte bevoegd zich door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan. De in dat wetboek voorziene toevoeging van een raadsman aan de verdachte is in een aantal gevallen verplicht, onder meer wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt of heeft bevonden (art. 41 Sv).
3.3.2. Of een verdachte zichzelf ter terechtzitting wil verdedigen dan wel zich wil laten verdedigen door een raadsman, is ter vrije keuze van de verdachte. Dat geldt ook indien aan de verdachte een raadsman is toegevoegd. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat een (toegevoegde) raadsman daadwerkelijk optreedt in het geval de verdachte ervoor kiest zichzelf te verdedigen en dus afstand doet van het recht op rechtsbijstand. De wet kent dus niet de mogelijkheid van rechtsbijstand tegen de wil van de verdachte. In dat verband verdient nog opmerking dat ingevolge Regel 9 van de voor advocaten geldende Gedragsregels 1992 het advocaten niet is toegestaan om handelingen te verrichten tegen de kennelijke wil van hun cliënt.
3.3.3. Voor enkele gevallen heeft de wetgever dat stelsel doorbroken. Zo komen, indien de verdachte de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, alle aan de verdachte toekomende bevoegdheden ook toe aan zijn raadsman (art. 503, eerste lid, Sv). Hetzelfde geldt ten aanzien van de berechting van een verdachte bij wie een zodanige gebrekkige ontwikkeling in of ziekelijke stoornis van de geestvermogens wordt vermoed dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen (art. 509a in verbinding met art. 509d, derde lid, Sv). In die gevallen is geen plaats voor afstand van het recht op rechtsbijstand.
De raadsman is dan bevoegd en gehouden op te treden, ook al geeft de verdachte te kennen dat hij geen rechtsbijstand wenst of zich niet kan verenigen met de wijze waarop de raadsman aan die bijstand invulling geeft.”
11. Ik lees rechtsoverweging 3.3.3. zo dat in een geval als hier thans aan de orde afstand van rechtsbijstand geen betekenis heeft. De aangewezen advocaat kan en moet de verdediging voeren en de bevoegdheden uitoefenen die aan de verdachte toekomen (art. 509d, derde lid, Sv). Zowel het hof als de ter terechtzitting aanwezige raadsman heeft daarover kennelijk anders gedacht. Uit het proces-verbaal van de zitting valt niet af te leiden dat de raadsman het woord ter verdediging heeft gevoerd. Het plaatsnemen op de publieke tribune, het niet dragen van een toga en het vertrek uit de zittingszaal voor het requisitoir wijzen er eveneens op dat de raadsman de verdediging niet heeft gevoerd. Dat had echter wel gemoeten.
12. Voor zover het middel dus klaagt over de wijze waarop het hof invulling heeft gegeven aan art. 509a e.v. Sv, is het terecht voorgesteld.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑11‑2020
De schriftuur besteedt geen aandacht aan de vraag of art. 509b, tweede lid, Sv van toepassing is zodat de beslissing van het gerecht als bedoeld in art. 509a Sv niet aan enig rechtsmiddel is onderworpen. Nu tegen de eindbeslissing (het arrest van het hof van 20 november 2019) beroep is ingesteld is dat in het licht van HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0444 geen probleem nu de Hoge Raad kennelijk geen redenen zag om het vierde voorgesteld middel niet inhoudelijk, zij het met art. 81, eerste lid, RO, af te doen. Zie de opmerkingen van de AG bij de Hoge Raad in zijn conclusie onder punt 27.
HR 17 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI2315, NJ 2010/143 m.nt. Schalken.
Beroepschrift 13‑08‑2020
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Dossiernummer 20190624
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Kamer voor Strafzaken
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
Inzake:
De heer [verzoeker]
Geboren op [geboortedatum] 1961
wonende te [woonplaats]
Domicilie kiezende ten kantore van zijn
raadsman mr. R.T. Poort, advocaat bij
Dudink & Starink Advocaten
Meerstraat 50
1941 JC te Beverwijk
Zaaknummer Hoge Raad: S 19/05373
Rolnummer: 22-000364-18
Edelhoogachtbaar college,
Namens de heer [verzoeker], hierna te noemen: verzoeker, draag ik het volgende cassatiemiddel voor tegen het arrest, bij u bekend onder bovengenoemd rolnummer, waarbij verzoeker is veroordeeld door het Gerechtshof Den Haag. Verzoeker heeft mij bepaaldelijk gevolmachtigd deze cassatieschriftuur op te stellen en in te dienen.
Belang bij cassatie
1.
Verzoeker heeft een rechtens te respecteren belang bij een inhoudelijke behandeling van zijn cassatieschriftuur nu hij van mening is ten onrechte te zijn veroordeeld alsmede dat daarbij onder andere ten onrechte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd.
2.
Zoals in het middel hierna verder zal worden toegelicht, is verzoeker van mening dat hem een effectieve verdediging is ontnomen op een moment dat hij zelf niet in staat was zijn belangen behoorlijk te behartigen, waarbij tevens niet aan hem dan wel zijn toegevoegd raadsman het recht is gelaten als laatst te spreken.
3.
Redenen waarom verzoeker recht en belang heeft om zijn zienswijze op het arrest van het hof aan uw Raad ter inhoudelijke toetsing voor te leggen teneinde te kunnen verzoeken om een hernieuwde behandeling van zijn zaak opdat hij aldaar kan trachten de uitgesproken veroordeling te doen voorkomen.
4.
Verzoeker heeft dan ook een evident belang bij zijn cassatieberoep.
Het middel
5.
Naar de mening van verzoeker dient het arrest van het hof te worden vernietigd nu het niet voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, waardoor het arrest onbegrijpelijk is. Naar de mening van verzoeker is er sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans een zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, te weten: in het bijzonder de artikelen 311 lid 4 Sv, 509a Sv. en artikel 415 Sv.
6.
Naar de mening van verzoeker is het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig nu tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak op 6 november 2019 niet is voldaan aan het vereiste van het vierde lid van artikel 311 Sv. om de verdachte het laatste woord te geven.
7.
Daarnaast is door het hof in strijd met artikel 509a Sv. gehandeld doordat het hof enerzijds op grond van dat artikel een raadsman (Mr. J.B. Boone) heeft benoemd waarbij deze bevoegd en gehouden was de verdediging te voeren, doch anderzijds heeft het hof mr. Boone toegestaan de zittingszaal te verlaten alvorens door de advocaat-generaal het requisitoir is voorgedragen, waardoor verzoeker zowel voornoemde laatste woord als een effectieve verdediging is onthouden.
8.
Aldus is er sprake van een schending van de artikelen 509a Sv. en het vierde lid van artikel 311 Sv. dat nietigheid van het onderzoek met zich meebrengt. Redenen waarom het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
9.
Hieronder volgt een nadere toelichting.
Geen effectieve verdediging, geen laatste woord ] [schending eerlijk proces
10.
Bij apart geminuteerde beslissing d.d. 15 augustus 2019 heeft het hof een beslissing ex artikel 509a Sv. afgegeven. Daarbij is onder meer (voor zover hier relevant) het volgende door het hof overwogen en beslist:
‘Beslissing
Het hof:
Verklaart dat, gelet op het bepaalde in artikel 509a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, wordt vermoed dat de geestvermogens van de verdachte gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn, en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen en verzoekt de voorzitter van het gerechtshof het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand een last tot aanwijzing van mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, als raadsman aan de verdachte te geven;
bepaalt dat de verdachte niet opnieuw zijn raadsman terzijde kan schuiven of afstand kan doen van zijn recht op rechtsbijstand. De raadsman is bevoegd én gehouden op te treden, ook al geeft verdachte te kennen dat hij geen rechtsbijstand wenst of dat hij zich niet kan verenigen met de wijze waarop de raadsman aan die bijstand invulling geeft;
Gelast de advocaat-generaal de inhoud van deze beslissing onverwijld aan de verdachte te betekenen en een afschrift van deze beslissing aan mr. J.B. Boone te doen toekomen.’
11.
Aldus heeft het hof geoordeeld dat verzoeker zelf niet in staat is om zijn belangen behoorlijk te behartigen gelet op het vermoeden van de aanwezigheid van een stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Juist om die reden heeft het hof vervolgens mr. Boone toegevoegd als raadsman en procesbewaker en daarbij bepaald dat deze niet alleen bevoegd, maar ook gehouden is om namens verzoeker op te treden, ook wanneer verzoeker die bijstand niet wenst.
12.
In het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 november 2019 wordt vervolgens het volgende vermeld over de verklaring van verzoeker na gehoord te zijn omtrent zijn persoonlijke omstandigheden:
‘Ik wil weg. Ik heb geen behoefte om het requisitoir van de advocaat-generaal aan te horen. Ik ben er helemaal klaar mee.
De voorzitter vraagt de verdachte of hij op dit moment — gelet op de ontstane situatie — gebruik wil maken van zijn recht het laatst te spreken. De verdachte verklaart:
Mijn laatste woord is het gedicht van Ida Gerhardt waar ik zojuist naar verwezen heb. Ik ben er zo klaar mee.
De voorzitter deelt mede dat het hof bij arrest zal beslissen omtrent het verzoek van de verdachte tot benoeming van een deskundige.
De verdachte verlaat de zittingszaal onder begeleiding van de parketpolitie.
-9-
Mr. Boone verlaat eveneens de zittingszaal.
De advocaat-generaal voert hierna het woord overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde schriftelijke requisitoir en draagt de vordering voor.
De advocaat-generaal vordert bevestiging van het vonnis waarvan beroep en legt de schriftelijke vordering aan het gerechtshof over.’
13.
Uit het voorgaande blijkt dat verzoeker heeft aangegeven niet langer ter terechtzitting aanwezig te willen zijn. Het hof honoreert dat verzoek door vervolgens verzoeker de zittingszaal te laten verlaten. Echter, vervolgens staat het hof eveneens toe dat mr. Boone de zittingszaal verlaat. Naar de mening van verzoeker is dat in strijd met de eerdere beslissing van het hof ex artikel 509a Sv. waarin is beslist dat mr. Boone gehouden is de verdediging te voeren en als procesbewaker op dient te treden.
14.
Aldus heeft het hof op die wijze de situatie doen ontstaan dat niet meer kon worden gereageerd op het standpunt alsmede de eis van de advocaat-generaal terwijl het hof anderzijds wel had geconcludeerd dat verzoeker zelf niet in staat was zijn belangen behoorlijk te behartigen wegens een vermoeden van het bestaan van een geestelijke stoornis en juist om die reden mr. Boone had toegewezen die dan in zijn plaats moet reageren.
15.
Zeker nu het ook een verdenking van een ernstig strafbaar feit betreft te weten onder meer uitlokking van moord en er een veroordelend vonnis is gewezen waarin is beslist tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf alsmede de ingrijpende maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, had het hof — mede gelet op de gemoeide belangen bij de uitkomst van een dergelijke zaak in hoger beroep — mr. Boone niet mogen toestaan de zittingszaal te verlaten, dan wel indien mr. Boone had geweigerd om nog langer ter terechtzitting aanwezig te zijn, had het hof — indachtig de beslissing ex artikel 509a Sv. — ervoor zorg dienen te dragen dat de behandeling van de zaak kon worden aangehouden opdat mr. Boone of een ander toegevoegd raadsman tegenwoordig kon zijn bij het verdere verloop van de terechtzitting.
16.
Nu het hof dat heeft nagelaten, is aan verzoeker dan wel aan de op grond van artikel 509a Sv. benoemde raadsman niet het recht gelaten om het laatste te spreken zodat er sprake is van een schending van het vierde lid van artikel 311 Sv dat met nietigheid van het onderzoek is bedreigd. Immers, verzoeker krijgt wel op enig moment tijdens de zitting de gelegenheid nog te zeggen wat hij wil zeggen, maar dat is op een moment dat de advocaat-generaal nog niet gerekwireerd had. Aldus is niet aan verzoeker, maar de advocaat-generaal en daarna ook nog aan het slachtoffer [slachtoffer] het laatste woord gelaten.
17.
Verzoeker heeft er een groot belang bij om zich hierover bij uw Raad te beklagen aangezien het hof nu juist heeft vastgesteld dat verzoeker zelf niet in staat was om zijn belangen behoorlijk te behartigen, zodat door het hof niet had mogen worden ingestemd met het door verzoeker verlaten van de zittingszaal alvorens hem in de gelegenheid te stellen het laatste woord te voeren nadat zowel de advocaat-generaal en het slachtoffer eveneens het woord hadden gevoerd.
18.
Zeker niet, nu het hof eveneens heeft toegestaan dat mr. Boone de zittingszaal mocht verlaten voordat gerekwireerd was door de advocaat-generaal, terwijl mr. Boone gehouden was namens verzoeker — ook al wilde verzoeker zelf de zaal verlaten — de verdediging te voeren.
19.
Door na te laten mr. Boone te verplichten de verdere behandeling van de zaak bij te wonen opdat hij kon reageren op het standpunt van de advocaat-generaal alsmede diens eis, als ook op het door het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht, is verzoeker effectieve verdediging ontnomen alsmede het laatste woord, dat nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting met zich meebrengt.
20.
Verzoeker is van het voorgaande eerst in de cassatiefase bij verstrekking van het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep volledig op de hoogte geraakt, zodat uiteraard niet eerder dan nu in cassatie hierover kan worden geklaagd, hetgeen verzoeker niet kan worden tegengeworpen.
Conclusie
21.
Gelet op het voorgaande stelt verzoeker vast dat het hof in strijd met het vierde lid van artikel 311 Sv heeft nagelaten om hem, dan wel zijn krachtens artikel 509a Sv. toegevoegd raadsman, in de gelegenheid te stellen het recht als laatste te spreken, hetgeen nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting met zich meebrengt.
22.
Nu voornoemde raadsman op grond van artikel 509a Sv. gehouden was voor verzoeker de verdediging toe voeren, ook wanneer verzoeker dat zelf niet meer wilde, had er voor moeten worden ingestaan dat kon worden gereageerd op het requisitoir van de advocaat-generaal en het door het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht alsmede het in de wet verankerde recht om als verdachte (dan wel diens raadsman) als laatste te spreken.
23.
Aldus is door het hof artikel 311 lid 4 dat op grond van artikel 415 Sv. eveneens van toepassing is in hoger beroep alsmede artikel 509a Sv. niet juist nageleefd en is er sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen dat nietigheid met zich meebrengt.
24.
Redenen waarom uw Raad wordt verzocht bestreden arrest in het geheel te vernietigen en voor een hernieuwde behandeling van de zaak terug te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die uw Raad in goede justitie de juiste acht.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. R.T. Poort, advocaat te Beverwijk, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Hoogachtend,
R.T Poort