NJB 2021/435
Het recht om zichzelf te verdedigen of zich te laten bijstaan door een advocaat, art. 6 lid 3, onder c, EVRM en art. 28 Sv: in een aantal gevallen schrijft het wetboek voor dat aanwijzing van een raadsman plaatsvindt indien de verdachte geen raadsman heeft, onder meer als de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt of heeft bevonden (art. 40 Sv). De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat een (aangewezen) raadsman daadwerkelijk optreedt indien de verdachte ervoor kiest zichzelf te verdedigen en hij dus afstand doet van het recht op rechtsbijstand. Een uitzondering hierop geldt onder meer bij de berechting van een verdachte bij wie een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap wordt vermoed, waardoor hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen (art. 509a Sv jo art. 509d lid 3 Sv). Er is dan geen plaats voor afstand van het recht op rechtsbijstand. De ingevolge art. 509c Sv aangewezen raadsman is dan bevoegd en gehouden op te treden, ook al geeft de verdachte te kennen dat hij geen rechtsbijstand wenst of zich niet kan verenigen met de wijze waarop de raadsman aan die bijstand invulling geeft. Mede gezien art. 509a Sv had het hof de zaak in casu niet op de terechtzitting mogen behandelen en arrest mogen wijzen, onder meer erop gelet dat de aangewezen raadsman niet daadwerkelijk voor de verdachte is opgetreden, omdat hij zonder zijn toga te dragen heeft plaatsgenomen op de publieke tribune van de zittingszaal, hij niet ten behoeve van de verdachte het woord tot verdediging heeft gevoerd en hij voorafgaand aan het requisitoir de zittingszaal heeft verlaten. Uitgangspunt van behandeling achter gesloten deuren: als een beslissing als bedoeld in art. 509a lid 1 Sv wordt genomen, vindt vanaf dat moment op grond van art. 509d lid 1 Sv onder meer art. 495b Sv overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat – anders dan in casu is gebeurd – de behandeling achter gesloten deuren plaatsvindt, tenzij de voorzitter op één van de in art. 495b lid 2 Sv genoemde gronden een openbare behandeling gelast
HR 26-01-2021, ECLI:NL:HR:2021:110
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26 januari 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, C. Caminada
- Zaaknummer
19/05373
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Jeugdstrafrecht (V)
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:110, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑01‑2021
ECLI:NL:PHR:2020:1243, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑11‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑08‑2020
- Wetingang
Essentie
Het recht om zichzelf te verdedigen of zich te laten bijstaan door een advocaat, art. 6 lid 3, onder c, EVRM en art. 28 Sv: in een aantal gevallen schrijft het wetboek voor dat aanwijzing van een raadsman plaatsvindt indien de verdachte geen raadsman heeft, onder meer als de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt of heeft bevonden (art. 40 Sv). De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat een (aangewezen) raadsman daadwerkelijk optreedt indien de verdachte ervoor kiest zichzelf te verdedigen en hij dus afstand doet van het recht op rechtsbijstand. Een ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.