HR, 20-09-2011, nr. 10/00307
ECLI:NL:HR:2011:BR0444
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
20-09-2011
- Zaaknummer
10/00307
- LJN
BR0444
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR0444, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑09‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR0444
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, art. 285 Sr. HR herhaalt de relevante overwegingen uit HR LJN BG6562 en HR LJN AT3659. ’s Hofs oordeel is onjuist noch onbegrijpelijk.
20 september 2011
Strafkamer
nr. 10/00307
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 december 2009, nummer 20/002327-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij de Hoge Raad is een geschrift van de verdachte ingekomen. Omdat volgens art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen, kan de Hoge Raad dit geschrift niet beschouwen als een schriftuur houdende middelen van cassatie.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring van feit 1.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij in de maand december 2007 in de gemeente Roermond [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een brief doen toekomen aan [slachtoffer 3], zijnde [slachtoffer 3] de vader van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waarin onder meer vermeld stond: "Gelukkig is hij, die jouw kindertjes zal grijpen.........en tegen een steenrots verplettert"."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de verklaring van de getuige [slachtoffer 3] ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Naar aanleiding van de kaart van [verdachte] waarin hij spreekt over het verpletteren van mijn kinderen tegen een rots, heb ik aan mijn kinderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] moeten laten weten dat er sprake was van behoorlijk gevaar en dreiging. Het was zodanig gevaarlijk dat zij niet meer alleen over straat mochten. Ik heb mijn kinderen de strekking van de kaart verteld. Dat heeft een enorme impact op hun leven gehad. Zij konden nergens meer naar toe. Zij konden niet meer zelf naar school gaan. Op kinderen die in groep 7 en 8 heeft zoiets een enorme impact.
Kort vóór de zitting in eerste aanleg is de tekst van het dreigement met Kerstmis 2007 integraal in een Limburgse krant gepubliceerd op de voorpagina. In dat artikel is ook mijn naam vermeld en in de spelling daarvan heeft men een fout gemaakt die [verdachte] ook vaak in zijn kaarten en brieven maakte.
De verjaarskaart was daarvóór. U vraagt mij naar de impact van die kaart op mijn kinderen.
De impact daarvan is geweest dat één van mijn kinderen tegen mij heeft gezegd: "Papa ik wil niet mijn hele leven achterom hoeven kijken". Een ander kind van mij heeft een jaar lang eigen veiligheidsmaatregelen op haar kamer getroffen. Er was sprake van grote angstgevoelens bij mij mijn echtgenote en kinderen.
Ik heb een fotokopie gekregen van de brief die [verdachte] op l9 januari 2008 aan [betrokkene 1] heeft gestuurd. Ik heb vervolgens voor de tweede aangifte tegen [verdachte] gedaan. Bij de aangifte heb ik een kopie van die brief overgelegd. Ik ken de inhoud van de brief aan [betrokkene 1], waarin naar ik meen over brandstichting wordt gesproken. Toen ik de brief onder ogen kreeg, begreep ik dat de inhoud betrekking had op mij en mijn gezinsleden. Ik heb de inhoud van die brief aan mijn gezinsleden bekend gemaakt.
Wij ondervinden nog dagelijks de impact van die brief. Naar aanleiding daarvan hebben wij beveiligingsmaatregelen getroffen. Wij ondervinden nog dagelijks de gevolgen van de veiligheidsmaatregelen die we hebben moeten nemen.
U vraagt mij welke van de kaarten en brieven die aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn gestuurd, mij ter kennis zijn gekomen. Ik heb kennis genomen van de brieven die aan mij zijn gericht.
Ik herinner mij de verjaardagskaart van [verdachte] uit de zomer van 2006, waarbij op de envelop mijn voornaam was geschreven en waarin wordt gesproken over een opvoedkundige tik.
De zaak is begonnen met de voorgeleiding van [verdachte] voor mij als rechter-commissaris in 2005 in verband met een vordering inbewaringstelling vanwege drie verdenkingen van stalking. Vervolgens heb ik de vordering toegewezen en is hij in bewaring gesteld. Vanaf dat moment heeft hij ons bestookt met kaarten en brieven.
Het is duidelijk dat [verdachte] ons dood wenst. De zinsnede over het verpletteren van mijn kinderen tegen een steenrots, kan ik niet anders duiden dan een directe dreiging tegen mij, mijn kinderen en mijn vrouw. [Verdachte] liet steeds merken dat hij heel dicht bij ons kon komen. Hij heeft ons op een gegeven moment een kaart gestuurd, waarin hij beschrijft dat onze dochter boos was geweest en dat klopte ook.
Hij heeft mij nooit laten weten dat hij druk op mij wilde uitoefenen in verband met de eerdere strafzaak, waarin zijn bewaring had gelast. Hij heeft mij slechts laten weten dat hij onschuldig is veroordeeld en dat hij mij dat verwijt.
[Voornamen slachtoffer 1 en 2] zijn de voornamen van mijn kinderen. Ik werd op de hoogte gehouden van alle schriftelijke uitingen die hij via anderen aan mij deed.
Ik ken de inhoud van de brief van [verdachte] aan [betrokkene 2] d.d. 8 november 2007, opgenomen op pagina 40 van het proces-verbaal van politie met nr. PL2331/07-008199, waarin [verdachte] aankondigt iets te zullen gaan doen met kerst. Wij zijn door [betrokkene 2] op de hoogte gebracht van de inhoud van die brief en door hem gewaarschuwd.
Ik ken de inhoud van de brief d.d. 25 december 2007, die [verdachte] aan [betrokkene 2] heeft geschreven en waarin staat geschreven dat hij mij een lesje wil leren in hoofd- en bijzaken en waarin een psalmtekst is opgenomen. [Betrokkene 1] heeft mij die brief ter kennis gebracht.
[Verdachte] heeft heel veel brieven met verwijzingen naar mij aan [betrokkene 2] gestuurd. Ik werd door [betrokkene 2] daarvan telkens op de hoogte gesteld. Met enige regelmaat werd ik benaderd door [betrokkene 2] met de mededeling dat er weer een brief van [verdachte] was ingekomen. Ik werd telkens geïnformeerd als er weer een brief was ingekomen, en ook als er anderszins aanwijzingen waren die duidden op gevaar van de zijde van [verdachte].
Ik heb van alle brieven van [verdachte] aan de hoofdofficier van justitie [betrokkene 1] kopieën gehad.
Ik ken de inhoud van de brief aan [betrokkene 1] d.d. 9 januari 2008, opgenomen op pagina 17 van het proces-verbaal van politie met nr. PL2331/08-000868, waarin [verdachte] oppert dat hij nog eens een kaart naar mij gaat sturen waarin onder meer staat: "Tot mijn laatste adem toe". Al deze opmerkingen die telkens weer in de kaarten en brieven terugkomen, in combinatie met allerlei signalen dat hij dicht bij ons kon en kan komen, heb ik als zeer bedreigend ervaren.
Ik herinner mij de brief aan [betrokkene 1] d.d. 19 januari 2008 die op pagina 36 van het proces-verbaal van politie met nr. PL2331/08-00868 is opgenomen, waarin wordt gesproken over ongure types met tatoeages waarin [verdachte] spreekt over de kinderen van "[slachtoffer 3]".
Ik ben ook op de hoogte gesteld van de passage in de brief inhoudende dat ons leven gevaar liep zolang [verdachte] in het Huis van Bewaring zat.
U vraagt mij of de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 april 2006 de eerdere strafzaak is waarbij [verdachte] is veroordeeld voor bedreiging van mij en in welke zaak thans de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf wordt gevorderd. Dat moet inderdaad die zaak zijn waarin ik ben bedreigd door [verdachte] middels een brief waarin wordt verwezen naar het uitblazen van mijn laatste adem.
U houdt mij de tenlastelegging voor zoals die luidde in laatstbedoelde strafzaak en dat daar onder andere is verwoord: "U bent vervloekt" en "ik ga door tot mijn laatste druppel bloed". Het klopt dat ik toen aangifte heb gedaan van de bedreiging zoals die is verwoord in de betreffende tenlastelegging."
2.2.3. Het Hof heeft onder het kopje "Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs" voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft namens de verdachte met betrekking tot het (...) onder 1. ten laste gelegde ten verweer betoogd dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat:
1. niet vast is komen te staan dat de ten laste gelegde bewoordingen ter kennis zijn gekomen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2];
2. de door verdachte gebezigde, in de tenlastelegging vermelde, bewoordingen geen bedreiging inhouden, maar slechts het iemand kwaad toewensen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt:
(ad 1)
Ter terechtzitting in hoger beroep is de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer 3], zijnde de vader van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornoemd, als getuige gehoord. Hij heeft daarbij verklaard dat hij, na ontvangst van de aan hem door verdachte gerichte brief waarin de gewraakte bewoordingen waren opgenomen, de strekking daarvan, te weten: dat het ging om een levensbedreiging, ter kennis heeft gebracht van zijn kinderen. Dat hij daarbij zijn kinderen niet de exacte bewoordingen heeft overgebracht acht het hof te dezen niet doorslaggevend.
Het verweer mist in zoverre derhalve feitelijke grondslag.
(ad 2)
De bewezen verklaarde uitlating "Gelukkig is hij, die jouw kindertjes zal grijpen...en tegen een steenrots verplettert" is in het algemeen geëigend om bij bedreigden redelijkerwijs de vrees op te wekken dat zij het leven zullen verliezen. Voorts waren de omstandigheden waaronder die woorden zijn geuit (...) zodanig dat die vrees redelijkerwijs kon bestaan. Blijkens de getuige-verklaring van [slachtoffer 3] ter terechtzitting in hoger beroep is dat ook inderdaad het geval geweest.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen."
2.3. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging (vgl. HR 10 februari 2009, LJN BG6562, NJ 2009/109) en voorts dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005/448).
2.4. Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de bedreigde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van die bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, is dat oordeel, gelet op de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven verklaring van [slachtoffer 3] ter terechtzitting in hoger beroep, niet onbegrijpelijk, nu die verklaring inhoudt dat die [slachtoffer 3] na ontvangst van de brief de strekking van de bedreiging, te weten dat het ging om een levensbedreiging, ter kennis heeft gebracht aan zijn kinderen. Voor zover het Hof voorts heeft geoordeeld dat de in de bewezenverklaring vermelde bewoordingen in de brief van de verdachte een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opleveren, geeft dit oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dit evenmin onbegrijpelijk.
2.5. De bewezenverklaring is derhalve naar de eis der wet met redenen omkleed. Mitsdien faalt het middel.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 september 2011.