Hof Arnhem-Leeuwarden, 22-08-2023, nr. BK-ARN 21/00961, nr. BK-ARN 21/00962, nr. BK-ARN 21/00963, nr. BK-ARN 21/00964
ECLI:NL:GHARL:2023:7067
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
22-08-2023
- Zaaknummer
BK-ARN 21/00961
BK-ARN 21/00962
BK-ARN 21/00963
BK-ARN 21/00964
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2023:7067, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 22‑08‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:253
- Vindplaatsen
NLF 2023/1998
Uitspraak 22‑08‑2023
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Ontvankelijkheid bezwaar. Verzoek ambtshalve vermindering gedaan buiten vijfjaarstermijn.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00961 tot en met 21/00964
uitspraakdatum: 22 augustus 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 15 juli 2021, nummers AWB 20/6673 t/m AWB 20/6676 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2011 tot en met 2014 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
1.2.
De daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren zijn door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
De met betrekking tot de in onderdeel 1.1 genoemde aanslagen ingediende verzoeken om ambtshalve vermindering zijn door de Inspecteur afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de in de onderdelen 1.2 en 1.3 genoemde beslissingen beroepen ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.6.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2023 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen: [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet ter zitting verschenen.
1.7.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2011 tot en met 2014 aanslagen IB/PVV opgelegd. De dagtekeningen van de aanslagen zijn respectievelijk: 29 november 2013 (aanslag 2011); 12 december 2014 (aanslag 2012); 24 februari 2016 (aanslag 2013) en 16 maart 2017 (aanslag 2014).
2.2.
Belanghebbende heeft op 28 augustus 2020 bezwaarschriften tegen de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2014 ingediend.
2.3.
Bij uitspraken op bezwaar van 2 december 2020 heeft de Inspecteur de bezwaarschriften van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken.
2.4.
De Inspecteur heeft de bezwaarschriften van belanghebbende voorts aangemerkt als verzoeken tot ambtshalve vermindering als bedoeld in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De Inspecteur heeft die verzoeken afgewezen omdat de verzoeken te laat zijn ingediend.
2.5.
Tegen de in de onderdelen 2.3 en 2.4 genoemde beslissingen heeft belanghebbende beroepen aangetekend bij de Rechtbank, echter tevergeefs. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
2.6.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
3. Het geschil
In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur terecht de bezwaarschriften niet-ontvankelijk heeft verklaard en of hij de verzoeken om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4. Beoordeling van het geschil
Zitting
4.1.
Belanghebbende is in de onderhavige zaken door de griffier van het Hof bij aangetekend verzonden brief van 2 juni 2023, gericht aan het door belanghebbende opgegeven adres [adres] , [woonplaats] , uitgenodigd om te verschijnen op de zitting van 9 augustus 2023 om 13.30 uur te Arnhem. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan het Hof, niet ter genoemde zitting verschenen. Blijkens een tot de stukken van het geding behorend bericht van PostNL is bedoelde uitnodiging op 3 juni 2023 om 15.20 uur op het genoemde adres aangeboden en is voor ontvangst ervan een handtekening geplaatst. Gelet hierop, is belanghebbende naar het oordeel van het Hof overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitgenodigd.
Bezwaarschriften
4.2.
De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). De termijn vangt aan op de dag na die van de dagtekening van de aanslagbiljetten (artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen; hierna: AWR). De door belanghebbende ingediende bezwaarschriften tegen de aanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2014 zijn zeer ruim na het verstrijken van die termijn ingediend. Dat betekent dat de bezwaarschriften te laat zijn ingediend.
Verzoeken ambtshalve vermindering
4.3.
De ambtshalve vermindering van een aanslag IB/PVV die is voorzien in artikel 9.6 Wet IB 2001, kan door de Inspecteur ambtshalve of op verzoek van de belanghebbende worden verleend. In artikel 45aa, letter a, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat een vermindering niet wordt verleend indien vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. Een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag inkomstenbelasting moet zijn gedaan binnen vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft.
4.4.
De verzoeken om ambtshalve vermindering zijn door belanghebbende op 28 augustus 2020 ingediend. Dat is voor alle aanslagen (IB/PVV 2011 t/m 2014) ná het verstrijken van vijf jaren na het einde van het betreffende kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft. De door belanghebbende ingediende verzoeken om ambtshalve vermindering zijn met andere woorden eveneens te laat ingediend.
‘Verschoonbaarheid’
4.5.
Wanneer redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende met het te laat indienen van de bezwaarschriften of de verzoeken tot ambtshalve vermindering in verzuim is geweest, moet de Inspecteur de bezwaarschriften of de verzoeken om ambtshalve vermindering toch (inhoudelijk) in behandeling nemen (zie artikel 6:11 Awb; artikel 60 AWR en HR 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1871).
4.6.
Hetgeen belanghebbende dienaangaande heeft gesteld rechtvaardigt echter niet de conclusie dat zij niet in verzuim is geweest met het te laat indienen van de onderhavige bezwaarschriften en verzoeken om ambtshalve vermindering. De enkele stelling van belanghebbende dat haar echtgenoot ‘ivm persoonlijke sitauatie (ziekte) hiertoe niet in de gelegenheid was. (heb diverse hartklachten, waaronder Hartinfarct’ is daartoe niet toereikend. Dat de ontvanger zich niet aan de wettelijke termijnen zou hebben gehouden, zoals belanghebbende stelt, kan - nog daargelaten of die stelling juist is - belanghebbende evenmin baten, omdat dit niet van invloed is op de vraag of de te late indiening door belanghebbende van de onderhavige bezwaarschriften en verzoeken om ambtshalve vermindering bij de inspecteur ‘verschoonbaar’ is.
4.7.
De conclusie is derhalve dat de Inspecteur terecht de bezwaarschriften van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard en terecht de verzoeken om ambtshalve vermindering heeft afgewezen. Dit betekent dat de Inspecteur en de Rechtbank terecht de zaken niet inhoudelijk hebben behandeld.
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.
5. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een vergoeding van het griffierecht en/of voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(R. den Ouden) | |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 augustus 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.