Einde inhoudsopgave
Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 3.10.10 Vergoeding
Geldend
Geldend van 01-01-2018 tot 01-01-2025
- Bronpublicatie:
10-12-2017, Stcrt. 2017, 70884 (uitgifte: 13-12-2017, regelingnummer: WJZ/17165515)
- Inwerkingtreding
01-01-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-12-2017, Stcrt. 2017, 70884 (uitgifte: 13-12-2017, regelingnummer: WJZ/17165515)
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
1.
De vergoeding, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van het besluit, verschilt al naar gelang de inkomsten door de financier worden ontvangen in één van de volgende perioden:
- a.
periode A: vanaf het tot stand komen van deze overeenkomst van geldlening totdat het totaal van de door de financier uit de participaties verkregen inkomsten na aftrek van het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan de eigen bijdragen voor de verkregen participaties, gemeten aan het einde van de fondsperiode;
- b.
periode B: vanaf het einde van periode A totdat het totaal van de aan de Staat overgeboekte bedragen gelijk is aan het totaal op grond van de overeenkomst van lening opgenomen bedrag, gemeten aan het einde van de fondsperiode;
- c.
periode C: vanaf het einde van periode B tot het einde van de fondsperiode.
2.
De vergoeding, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van het besluit, bedraagt:
- a.
in periode A: 20 procent van de inkomsten;
- b.
in periode B: 50 procent van de inkomsten;
- c.
in periode C: 20 procent van de inkomsten.
De percentages, bedoeld in de onderdelen a, b en c, worden naar rato verlaagd, indien de geldlening minder dan de helft van het investeringsbudget uitmaakt.
3.
De minister kan de hoogte van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, per periode A, B en C, afwijkend vaststellen, indien de financier in strijd heeft gehandeld met hetgeen in deze regeling of in de overeenkomst tot geldlening, bedoeld in artikel 3.10.3, is bepaald.