Stelselwet
Artikel 11
Geldend
Geldend vanaf 01-08-1821
- Bronpublicatie:
12-07-1821, Stb. 1821, 9 (uitgifte: 12-07-1821, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-08-1821
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-07-1821, Stb. 1821, 9 (uitgifte: 12-07-1821, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Staatsrecht / Wetgeving
1.
Met opzigt tot de hoegrootheid der regten, zal van het beginsel worden uitgegaan, dat, aan de eene zijde, de hoogte derzelve voor den bloei der commercie geene nadeelige gevolgen hebbe, of het gevaar zoude doen loopen, dat het aanwenden van middelen, om dezelve te ontwijken, daardoor zoude worden aangemoedigd, en aan de andere zijde, de binnenlandsche industrie eene behoorlijke bescherming tegen buitenlandsche mededinging geniete; zullende dienvolgens het maximum der regten, zoo op het inkomen als op het uitgaan, met betrekking tot voorwerpen, welke met de voortbrengselen der inlandsche nijverheid in een onmiddellijk verband staan, op zes per cent, en ten aanzien van alle andere, welke niet in die termen vallen, op drie per cent kunnen gebragt worden, behoudens in het eene, zoo wel als in het andere dezer gevallen, die uitzonderingen, omtrent welke men eventueel een verbod van invoer of uitvoer of een hooger regt mogt onvermijdelijk achten. Ook zal, in het bepalen der regten, op den invoer van grondstoffen ten behoeve der inlandsche nijverheid, en op den uitvoer van voortbrengselen dezer nijverheid, op de belangen van dezelve, een billijk regard worden geslagen, en in het algemeen worden geobserveerd, dat de goederen op 3 of op 6 per cent, en hooger bij den invoer aangeslagen, bij den uitvoer aan geringe regten zullen worden onderworpen en omgekeerd.
2.
Voor zoo veel de aard der voorwerpen het gedoogt, zal aan de berekening der regten, naar het gewigt, het getal of de maat, boven die, welke naar de waarde geschiedt, de voorkeur gegeven worden, daarbij tevens de zoo evengemelde bepaling van het maximum in het oog houdende.
3.
De doorgevoerd, alsmede de in- en wederom uitgevoerd wordende goederen, zullen aan een trapsgewijze opgaand tarief onderworpen worden, bij de inrigting van welk trapsgewijze opgaand tarief, hetwelk dat van 3 per cent niet zal te boven gaan, behoudens die uitzonderingen, omtrent welke men eventueel een hooger regt mogt onvermijdelijk achten, tevens zal worden in acht genomen, dat de regten, gevoegd bij de andere kosten van vervoer, den vreemdeling niet terug houden zijne goederen naar dit Rijk te verzenden, maar integendeel aan hetzelve de voorkeur doen geven.
4.
Ten aanzien van het buitenlandsch tonnengeld, zal worden in het oog gehouden, dat het maximum daarvan drie vierde van het tegenwoordige regt niet te boven ga, doch zal tevens, met betrekking tot de buitenlandsche schepen, gelet worden op de behandeling, welke de nederlandsche schepen, met opzigt tot dergelijke lasten, bij andere natien ondervinden, om daaromtrent, naar omstandigheden, de beginselen van gelijke behandeling, reciprociteit of retorsie te kunnen in acht nemen.
5.
Ook zullen, ten aanzien van den in- of uitvoer, voor goederen met nederlandsche schepen, zoodanige restitutien van inkomende of uitgaande regten kunnen worden vastgesteld, als dienstig zullen geacht worden, om aan den inlandschen scheepsbouw, eene behoorlijke aanmoediging en ondersteuning te verleenen.