Zie HR 31 augustus 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4853 (t.a.v. art. 35i Krankzinningenwet (oud)) en art. 29 lid 3, tweede volzin, Wet Bopz.
HR, 22-09-2023, nr. 23/01990
ECLI:NL:HR:2023:1279
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-09-2023
- Zaaknummer
23/01990
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1279, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑09‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:668, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2023:668, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑07‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1279, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑05‑2023
- Vindplaatsen
Burgerlijk procesrecht.nl BPR-2023-0085
GZR-Updates.nl 2023-0328
JGz 2023/63 met annotatie van Redactie
Uitspraak 22‑09‑2023
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/01990
Datum 22 september 2023
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: M.A.M. Wagemakers,
tegen
OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-NEDERLAND,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikkingen in de zaak C/08/295559 / FA RK 23-1063 van de rechtbank Overijssel van 25 april 2023 en 3 mei 2023 (herstelbeschikking).
Betrokkene heeft tegen de beschikkingen van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van betrokkene heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
Op 20 april 2023 is aan betrokkene een crisismaatregel opgelegd.
2.2
Bij verzoekschrift van vrijdag 21 april 2023 heeft de officier van justitie verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op dinsdag 25 april 2023.
2.3
Bij de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene onder meer als verweer aangevoerd dat de beslistermijn van drie dagen als bedoeld in art. 7:8 lid 3 Wvggz is overschreden en dat betrokkene daarom niet langer gedwongen kan worden opgenomen.
2.4
Bij beschikking van 25 april 2023 heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 16 mei 2023. Voor zover in cassatie van belang, heeft de rechtbank daartoe als volgt overwogen:
“2.3. De rechtbank is van oordeel dat de driedagentermijn uit de Wvggz inderdaad is overschreden, maar dat de Algemene termijnenwet (hierna: Atw) meebrengt dat het verzoek toch kan worden behandeld. Artikel 2 Atw bepaalt namelijk dat in die termijn ten minste twee dagen moeten voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Hierdoor kan een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel dat op vrijdag is ingediend, zoals in deze situatie het geval is, ook nog op dinsdag behandeld worden. (…)”
3. Beoordeling van het middel
3.1
Het middel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.3) dat ingevolge art. 2 Atw het op vrijdag 21 april 2023 ingediende verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel op dinsdag 25 april 2023 kon worden behandeld. Het middel klaagt onder meer dat art. 2 Atw niet van toepassing is op de driedagentermijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz, omdat die bepaling voorziet in een bijzondere regeling.
3.2
Art. 7:8 lid 3 Wvggz bevat een regeling voor de termijn waarbinnen de rechter moet beslissen op een verzoek om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Volgens de eerste volzin van deze bepaling doet de rechter op een dergelijk verzoek zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen drie dagen na ontvangst van het verzoekschrift, uitspraak. De tweede volzin van art. 7:8 lid 3 Wvggz bepaalt dat indien de termijn, bedoeld in de eerste volzin, eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Atw, deze termijn wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
3.3
De voorlopers van art. 7:8 lid 3 Wvggz – art. 35i lid 1 Krankzinnigenwet (oud) en art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud) – kenden eveneens een beslistermijn van drie dagen. Op beide beslistermijnen was de Atw van toepassing.1.Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:8 lid 3 Wvggz, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.9-3.11, blijkt dat de wetgever met art. 7:8 lid 3 Wvggz niet heeft willen afwijken van hetgeen gold onder art. 35i lid 1 Krankzinningenwet (oud) en art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud), en heeft beoogd dat ook op de driedagentermijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz de Atw van toepassing is.
3.4
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden oordeel van de rechtbank juist is en dat de hiervoor in 3.1 weergegeven klacht faalt.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, C.H. Sieburgh en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 22 september 2023.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑09‑2023
Conclusie 07‑07‑2023
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/01990
Zitting 7 juli 2023
CONCLUSIE
M.L.C.C. Lückers
In de zaak
[betrokkene],
verzoekster tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. M.A.M. Wagemakers,
tegen
de Officier van Justitie in het arrondissementparket Oost-Nederland,
verweerder in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.
1. Inleiding
In deze zaak op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend op de vierde dag na de dag waarop het verzoek daartoe was ontvangen. In cassatie gaat het om de vraag of de Algemene termijnenwet (Atw) van toepassing is op de in art. 7:8 lid 3 Wvggz gestelde beslistermijn van drie dagen, waardoor deze termijn zou zijn verlengd met de dag waarop de rechtbank haar beschikking heeft gegeven en betreft dus de vraag of de rechtbank haar beslissing al dan niet tijdig heeft gegeven.
2. Feiten en procesverloop
2.1
Bij verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank Overijssel op vrijdag 21 april 2023, heeft de officier van justitie aan de rechtbank verzocht een machtiging te verlenen tot voortzetting van de crisismaatregel die op 20 april 2023 ten aanzien van betrokkene is genomen. De in de crisismaatregel vermelde vormen van zorg die noodzakelijk zijn om de crisissituatie af te wenden omvatten onder meer het opnemen in een accommodatie.
2.2
Op dinsdag 25 april 2023 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden in aanwezigheid van betrokkene en haar advocaat. De advocaat heeft als verweer onder meer aangevoerd dat de driedagentermijn uit de Wvggz is overschreden en dat betrokkene daarom niet langer gedwongen kan worden opgenomen.
2.3
Bij op 25 april 2023 mondeling gegeven beschikking1.heeft de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel verleend tot en met 16 mei 2023, voor diverse vormen van verplichte zorg, waaronder het opnemen in een accommodatie. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:
“2.3. De rechtbank is van oordeel dat de driedagentermijn uit de Wvggz inderdaad is overschreden, maar dat de Algemene termijnenwet (hierna: Atw) meebrengt dat het verzoek toch kan worden behandeld. Artikel 2 Atw bepaalt namelijk dat in die termijn ten minste twee dagen moeten voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Hierdoor kan een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel dat op vrijdag is ingediend, zoals in deze situatie het geval is, ook nog op dinsdag behandeld worden. In de visie van de advocaat zou een op vrijdagmiddag laat binnengekomen verzoek nog op maandag moeten worden behandeld, hetgeen aan een ordentelijke voorbereiding in de weg zou staan.”
2.4
Namens betrokkene is tijdig2.beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het middel klaagt over de onjuistheid van het oordeel van de rechtbank dat de driedagentermijn uit de Wvggz is overschreden, maar dat de Atw meebrengt dat het verzoek toch kan worden behandeld. Volgens de klacht volgt uit art. 4 aanhef en onder c Atw dat deze wet niet geldt voor termijnen van vrijheidsbeneming, zoals een voortzetting van de crisismaatregel, voorziet art. 7:8 lid 3 Wvggz in een bijzondere regeling, en bepaalt art. 2 Atw niet dat in de termijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz tenminste twee dagen moeten zitten die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Het middel klaagt verder dat het oordeel onbegrijpelijk is, omdat niet valt in te zien waarom een behandeling binnen de wettelijke termijn, op maandag 24 april 2023, aan een ordentelijke voorbereiding in de weg zou staan, noch hoe dat zou kunnen derogeren aan die wettelijke termijn.
3.2
Bij de bespreking van deze klachten dient het volgende tot uitgangspunt.
3.3
Art. 1 lid 1 Atw bepaalt dat een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Art. 2 Atw voegt daaraan toe dat een in een wet gestelde termijn van ten minste drie dagen, zo nodig, zoveel wordt verlengd, dat daarin ten minste twee dagen voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Art. 3 Atw vermeldt de algemeen erkende feestdagen. Volgens art. 4 aanhef en onder c Atw geldt deze wet niet voor termijnen van vrijheidsbeneming. In de memorie van toelichting is over deze laatste bepaling opgemerkt:
“Onder c zijn slechts termijnen van vrijheidsbeneming zelf bedoeld, derhalve niet termijnen, die slechts met vrijheidsbeneming verband houden, zoals termijnen van beroep ter zake van vrijheidsbeneming. Termijnen van vrijheidsbeneming komen tamelijk veelvuldig in de wetgeving voor, niet slechts in het Wetboek van Strafvordering, doch bv. ook in de Uitleveringswet, de Wet overlevering inzake oorlogsmisdadigers, de Krankzinnigenwet en de Faillissementswet (artikel 87).”3.
3.4
Op grond van art. 7:4 Wvggz is de geldigheidsduur van een crisismaatregel ten hoogste drie dagen. De bepaling voegt hieraan toe dat indien de termijn eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet, deze wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.4.Art. 7:5 aanhef en onder a Wvggz bepaalt dat indien de officier van justitie voordat de geldigheidsduur is verstreken een verzoekschrift voor een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel heeft ingediend, de crisismaatregel pas vervalt als de rechter op dit verzoek heeft beslist of door het verstrijken van de in art. 7:8 lid 3 Wvggz voor die beslissing gestelde termijn. Art. 7:8 lid 3 Wvggz luidt als volgt:
“De rechter doet zo spoedig mogelijk uitspraak, maar uiterlijk drie dagen na ontvangst van een verzoekschrift voor een machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel als bedoeld in het eerste lid, respectievelijk in artikel 8:12, vijfde lid. Indien de termijn, bedoeld in de eerste volzin, eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet, wordt deze verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.”5.
3.5
Ook de Krankzinnigenwet (oud) kende een beslistermijn van drie dagen: art. 35i van deze wet bepaalde dat de officier van justitie na ontvangst van de stukken uiterlijk de volgende dag “die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, als bedoeld in de Algemene termijnenwet” de voortzetting van de inbewaringstelling moest vorderen, en dat de president van de rechtbank beslist “binnen drie dagen, in hoogste resort, of de inbewaringstelling moet worden voortgezet”. In HR 31 augustus 1984, NJ 1985/52 was aan de orde de vraag of de beslistermijn voor de president wordt verlengd indien de laatste dag van deze termijn op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag valt. Het middel betoogde dat uit het ontbreken in art. 35i van een verwijzing naar de Algemene termijnenwet zoals die bij de termijn voor de officier van justitie is opgenomen, volgt dat de Algemene termijnenwet niet ten aanzien van de beslistermijn zou gelden. De Hoge Raad verwierp dit betoog: “Het bepaalde in de Algemene Termijnenwet is van toepassing op de onderhavige termijn, nu uit de tekst van voormelde bepaling der Krankzinnigenwet, noch uit de geschiedenis van haar totstandkoming blijkt dat de wetgever heeft beoogd de onderhavige termijn uit te sluiten van de werking van de Algemene termijnenwet.”6.
3.6
In het NJB is over deze uitspraak een discussie ontstaan tussen H. Warnink en J. de Boer. Volgens Warnink was de uitspraak onjuist omdat art. 4 Atw bepaalt dat deze wet niet geldt voor termijnen van vrijheidsbeneming. De driedagentermijn van art. 35i Krankzinnigenwet was in zijn optiek in effect een termijn van vrijheidsbeneming.7.Hiertegen heeft De Boer ingebracht dat gedurende de driedagentermijn de inbewaringstelling weliswaar doorloopt, maar dat het hier gaat om een procesvoorschrift, niet om een termijn van vrijheidsbeneming. Hij verwees daarbij naar de hiervoor in 3.3 aangehaalde passage uit de memorie van toelichting bij de Algemene termijnenwet.8.
3.7
In de Wet Bopz (oud) was de termijn voor een beslissing op een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in art. 29 lid 3 van die wet geregeld. De termijn van drie dagen was in deze bepaling overgenomen. In de memorie van toelichting is vermeld dat aangezien naar aanleiding van HR 31 augustus 1984 de hiervoor geschetste discussie over de juistheid van die uitspraak is ontstaan, de Algemene termijnenwet uitdrukkelijk van toepassing is verklaard.9.Art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud) luidde als volgt:
“De rechter beslist binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoekschrift door de officier van justitie. De Algemene termijnenwet is op de termijn, bedoeld in de eerste volzin, van toepassing.”
3.8
Het van toepassing zijn van de Algemene termijnenwet had tot gevolg dat de driedagentermijn van art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud) zodanig werd verlengd dat de laatste dag een werkdag was (art. 1 lid 1 Atw) en dat de rechter altijd minimaal twee werkdagen ter beschikking stonden (art. 2 Atw).10.
3.9
Het oorspronkelijk bij de Tweede Kamer ingediende voorstel van de Wvggz bepaalde ten aanzien van de termijn van de crisismaatregel dat indien deze eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, deze indien noodzakelijk wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.11.Het wetsvoorstel voorzag niet in een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. Wel kon bij de rechter een verzoek worden ingediend voor een zorgmachtiging die aansluit op de genomen crisismaatregel.12.Ten aanzien van dit verzoek bepaalde art. 6:2 aanhef en onder b dat de rechter zo spoedig mogelijk uitspraak doet, maar uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van het verzoek.13.In de memorie van toelichting werd over de toepasselijkheid van de Algemene termijnwet opgemerkt:
“De NVvR stelt in haar advies de vraag of de Algemene termijnenwet van toepassing is op de termijnen die in deze wet worden gesteld. Dat is inderdaad het geval, zij het dat artikel 4, van de Algemene termijnenwet bepaalt dat de Algemene termijnenwet niet van toepassing is op termijnen van vrijheidsbeneming en termijnen omschreven in uren of termijnen van grofweg langer dan drie maanden. Dit betekent dat de Algemene termijnenwet niet van toepassing is op de termijn van de
crisismaatregel (artikel 7:7), de termijn van tijdelijke verplichte zorg (8:9) en de zorgmachtiging met een maximale geldigheidsduur van zes maanden of langer (artikel 6:4, eerste lid, onderdelen b tot en met d).
Binnen de termijn van drie dagen die geldt voor de crisismaatregel en de tijdelijke verplichte zorg, zal als er een noodzaak is om de verplichte zorg voort te zetten, een verzoek voor een (gewijzigde) zorgmachtiging moet worden ingediend bij de commissie. Als de laatste dag van deze drie dagen in een weekend of op een feestdag valt, kan het praktisch onmogelijk worden om binnen drie dagen een goed onderbouwd verzoek bij de commissie in te dienen. In deze bijzondere situaties achten wij het gerechtvaardigd dat de termijn van drie dagen zodanig wordt verlengd, dat deze niet eindigt in het weekend of op een erkende feestdag.
Voor de volledigheid zij nog opgemerkt dat de Algemene termijnenwet onverkort van toepassing is op de overige termijnen korter dan drie maanden die deze wet stelt voor bijvoorbeeld de behandeling van verzoeken door de commissie en de rechter.”14.
3.10
Bij de tweede nota van wijziging is de machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel aan het wetsvoorstel toegevoegd. In dat kader is in een nieuw art. 7:8 lid 3 een regeling van de beslistermijn voorgesteld zoals die ook in de uiteindelijke wet is komen te luiden:
“De rechter beslist binnen drie dagen te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoekschrift door de officier van justitie. De termijn, bedoeld in de eerste volzin, wordt indien deze eindigt op een zaterdag, zondag of erkende feestdag, indien noodzakelijk, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag als bedoeld in de Algemene termijnenwet is.”
3.11
In de nota is deze bepaling als volgt toegelicht:
“De NVvP geeft aan dat de duur van de crisismaatregel, namelijk drie dagen (artikel 7:4), erg kort is en vraagt zich af hoe realistisch het is een procedure voor een zorgmachtiging in die tijd af te kunnen ronden (met inachtneming van alle inhoudelijke kwaliteitseisen. De NVvP en de RvdR vragen of er drie werkdagen wordt bedoeld of drie dagen. (…) De regering merkt op dat indien in de drie dagen een verzoek voor een machtiging tot verlenging van de crisismaatregel wordt gedaan, de geldigheidsduur van de crisismaatregel voor[t]duurt totdat de rechter op het verzoekschrift heeft beslist of door het verstrijken van de termijn waarbinnen de rechter dient te beslissen. Verder is voor het verzoek tot verlenging alsmede voor het nemen van de beslissing op het verzoek door de rechter voorzien in de systematiek van de Algemene termijnenwet."15.
“De RvdR vraagt om bij artikel 7:7, eerste lid en artikel 7:8, derde lid, rekening te houden met zogenaamde brug- of blokdagen. De regering neemt deze suggestie niet over. Er is overigens wel voorzien [in] de systematiek, bedoeld in de Algemene termijnenwet, betreffende het weekeinde en de feestdagen. Deze tellen niet mee in de termijn.”16.
“De artikelen 7:7 tot en met 7:10 regelen de procedure voor de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel. De procedure is overeenkomstig het huidig bepaalde in de Wbopz voor de procedure voor een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling.
(…)
De beslistermijn van drie dagen in het derde lid van artikel 7:8 komt overeen met de drie dagen, zoals hiervoor opgenomen in artikel 6:2, eerste lid, onderdeel b, wat betreft de referentie daarin naar artikel 7:9 (= de zorgmachtiging bedoeld voor het opstellen van een zorgplan van zes weken die nu is geschrapt).”17.
3.12
Gezien het voorgaande ben ik van mening dat uit de tekst van de Wvggz noch uit de geschiedenis van haar totstandkoming kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de driedagentermijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz - in afwijking van zijn voorgangers in art. 35i Krankzinnigenwet (oud) en art. 29 lid 3 Wet Bopz (oud) - uit te sluiten van de werking van de Algemene termijnenwet.18.De hiervoor aangehaalde passages uit de parlementaire geschiedenis van de Wvggz bevatten veeleer aanwijzingen voor het tegendeel. De Algemene termijnenwet is dus van toepassing op de in art. 7:8 lid 3 Wvggz gestelde termijn.19.
3.13
Opmerking verdient nog dat art. 39 lid 1 Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) ten aanzien van een verzoek tot verlening van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling bepaalt dat de rechter beslist “binnen drie werkdagen, te rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoek door het CIZ.” Waar volgens deze bepaling de rechter altijd drie werkdagen ter beschikking staan om te beslissen, zijn dat op grond van art. 7:8 lid 3 Wvggz in verbinding met art. 2 Atw minimaal twee ‘werkdagen’ (dagen die geen weekeind- of feestdagen zijn). In dit opzicht is de termijn van art. 39 lid 1 Wzd ruimer. Indien art. 2 Atw niet op de termijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz van toepassing zou zijn, dan is het verschil met de termijn van art. 39 Wzd nog groter.20.
3.14
De in art. 4 aanhef en onder c Atw opgenomen beperking staat volgens mij hier overigens niet aan toepasselijkheid van de Algemene termijnenwet in de weg. Uit de memorie van toelichting blijkt dat onderscheid moeten worden gemaakt tussen ‘termijnen van vrijheidsbeneming’ en ‘termijnen die slechts met vrijheidsbeneming verband houden’ (zie hiervoor in 3.3). Op grond van art. 7:5 aanhef en onder a Wvggz loopt de crisismaatregel weliswaar door totdat de rechter binnen de termijn van art. 7:8 lid 3 Wvggz heeft beslist, maar dat neemt niet weg dat deze termijn is voorgeschreven in een regeling van de procedure over het al dan niet voortzetten van de crisismaatregel. Het is daarom een termijn die met vrijheidsbeneming verband houdt.21.
3.15
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat een verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel dat op vrijdag is ingediend ook nog op dinsdag behandeld kan worden omdat art. 2 Atw bepaalt dat in de driedagentermijn uit art. 7:8 lid 3 Wvggz ten minste twee dagen moeten voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn. Uit het voorgaande volgt dat dit oordeel niet onjuist is en dat de daartegen gerichte rechtsklacht faalt. De klacht over onbegrijpelijkheid ziet eraan voorbij dat een rechtsoordeel in cassatie niet met een motiveringsklacht kan worden bestreden.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑07‑2023
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is op 26 april 2023 vastgesteld waarna de daarin vermelde uitspraakdatum (24 april 2023) is verbeterd bij beschikking van 3 mei 2023.
De procesinleiding is op 18 mei 2023 ingediend in het webportaal van de Hoge Raad.
Deze volzin is per 31 oktober 2020 aan art. 7:4 Wvggz toegevoegd bij Wet van 7 oktober 2020, Stb. 404, houdende Wijziging van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten teneinde de uitvoerbaarheid op punten te vergroten en enkele technische onvolkomenheden en omissies te herstellen (‘Spoedreparatiewet Wvggz/Wzd’).
De formulering van art. 7:8 lid 3 Wvggz is per 31 oktober 2020 gewijzigd bij de Spoedreparatiewet Wvggz/Wzd. Voor deze wetswijziging bepaalde het derde lid dat de beslistermijn van drie dagen begint te lopen “vanaf de dag na die van het indienen van het verzoekschrift” (nu: na ontvangst) en was aan de verlenging van deze termijn bij weekeind- en feestdagen de beperking “indien noodzakelijk” toegevoegd. De wijziging is in de parlementaire geschiedenis niet nader toegelicht. Zuijderhoudt merkt op dat met de wetswijziging de rechter meer ruimte is geboden, zie Commentaar Gedwongen zorg, art. 7:8 Wvggz, aant. 2. Zie voor de oorspronkelijke wettekst hierna in 3.11.
Zie ook W.J.A.M. Dijkers, SDU Commentaar Wet Bopz, Algemene inleidende aantekeningen voorafgaand aan Hoofdstuk II, aantekening 19.3.
NJB 1985, p. 525 en 872.
NJB 1985, p. 872. Zie ook J. de Boer, ‘De Hoge Raad in het eerste jaar van het tweede centennium Krankzinnigenwet’, NJB 1986, p. 275.
Zie W.J.A.M. Dijkers, SDU Commentaar Wet Bopz, Algemene inleidende aantekeningen voorafgaand aan Hoofdstuk II, aantekening 19.1 en 19.3, alsmede art. 29 Wet Bopz, aant 5.4. Zie ook R.B.M. Keurentjes, Tekst & Toelichting Wet Bopz, art. 29 Wet Bopz, aant. 194 (“Weekenddagen en zon- en feestdagen in de zin van de Algemene Termijnenwet tellen hierbij niet mee.”).
In de memorie van toelichting wordt in de - summiere - toelichting op deze bepaling overigens gesproken van drie ‘dagen’ in plaats van ‘werkdagen’, zie Kamerstukken II 2009-2010, 32 399, nr. 3, p. 59, 69, 74, 80 en 92.
Vgl. W.J.A.M. Dijkers, SDU Commentaar Wet Bopz, Algemene inleidende aantekeningen voorafgaand aan Hoofdstuk II, aantekening 19.
Zie ook C. Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg: Wet verplichte ggz & Wet forensische zorg, Wolters Kluwer: Deventer 2023, par. 2.2.4.1 (voetnoot 6) en par. 2.6.1, voetnoot 1 (“De Algemene termijnenwet is van toepassing.”), R.B.M. Keurentjes, De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg: handleiding voor de praktijk, Den Haag: SDU Uitgevers 2021, par. 7.2.7 (“Die termijn bedraagt drie dagen, waarbij de zaterdag, de zondag en een feestdag in de zin van de Algemene termijnenwet niet meetelt, aldus bepaalt artikel 7:8 lid 3.”), en Wiki Juridica (de interne vakinhoudelijke encyclopedie voor de Rechtspraak) bij ‘Wvggz – Voortzetting crisismaatregel’ (“De rechter beslist binnen drie dagen na de dag waarop het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel op de griffie van de rechtbank binnenkomt. (7:8 lid 3 Wvggz). Een zaterdag, zondag en feestdag tellen daarbij niet mee (zie Algemene termijnenwet).”).
In overeenkomstige zin J. de Boer, ‘De Hoge Raad in het eerste jaar van het tweede centennium Krankzinnigenwet’, NJB 1986, p. 275.
Beroepschrift 18‑05‑2023
PROCESINLEIDING VERZOEKPROCEDURE HOGE RAAD
Algemeen
Gerecht: | Hoge Raad der Nederlanden |
Adres: | Korte Voorhout 8, 2511 EK Den Haag |
Datum indiening: | 18 mei 2023 |
Partijen en advocaten
Verzoekster tot cassatie
Mevrouw [betrokkene], | wonende aan de [adres] [postcode] [woonplaats], thans verblijvende bij [verblijfplaats], [adres], [postcode] [verblijfplaats] |
Advocaat bij de Hoge Raad: | mr. M.A.M. Wagemakers, die door verzoekster als zodanig wordt aangewezen om haar in het geding in cassatie te vertegenwoordigen. |
Kantoor en kantooradres advocaat: | mr. M.A.M. Wagemakers B.V., Koninginnegracht 35, 2514 AC Den Haag. |
Verweerder in cassatie
Naam: | De Officier van Justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland |
Vestigingsplaats: | Eusebiusbinnensingel 28, 6811 BX Arnhem |
Advocaat laatste feitelijke instantie: | geen |
Bestreden beschikking
Instantie: | Rechtbank Overijssel |
Datum: | 24 april 2023 en herstelbeschikking 3 mei 2023 |
Zaaknummer: | C/08/295559/FA RK 23-1063 |
Betrokkene fourneert ter griffie het procesdossier, bestaande uit:
- 1.
Openbaar Ministerie: verzoek voortzetting crisismaatregel d.d. 21 april 2023
- 2.
Beschikking van de Burgemeester d.d. 20 april 2023
- 3.
Episode journaal
- 4.
Medische verklaring d.d. 20 april 2023
- 5.
Historisch overzicht
- 6.
Beschikking Rechtbank Overijssel d.d. 24 april 2023
- 7.
Proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 25 april 2023
- 8.
Herstelbeschikking Rechtbank Overijssel d.d. 3 mei 2023
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat de rechtbank heeft geoordeeld als vermeld in rov. 2.3 en in het dictum, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
1. Inleiding
In deze Wvggz zaak heeft de rechter de termijn van artikel 7:8 lid 3 Wvgg bewust overschreden omdat hij vond dat de Algemene termijnenwet voorziet in ten minste twee (werk)dagen.
2. Klachten
2.1
In rov 2.3 van de herstelde beschikking heeft de rechtbank op 25 april 2023 weliswaar juist geoordeeld dat de driedagentermijn is overschreden, maar onjuist geoordeeld dat de Algemene termijnenwet meebrengt dat het verzoek toch kan worden behandeld. Immers (i) kwam het verzoek ter griffie binnen op vrijdag 21 april 2023, moest de rechter uiterlijk op maandag 24 april 2023 uitspraak doen, terwijl hij dat pas op dinsdag 25 april 2023 deed (ii) geldt de Algemene termijnenwet niet voor termijnen van vrijheidsbeneming, zoals een voortzetting van de crisismaatregel: artikel 4 sub c ATW en (iii) voorziet artikel 7:8 lid 3 Wvggz ter zake in een bijzondere regeling.
2.2
2.3
Dit oordeel is ook of althans onbegrijpelijk omdat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom een behandeling binnen de wettelijke termijn, namelijk op maandag 24 april 2023 aan een ordentelijke voorbereiding in de weg zou staan, noch hoe dat zou kunnen derogeren aan die wettelijke termijn.
2.4
Indien enig middelonderdeel slaagt, dan zijn ook artikel 5 aanhef onder e EVRM en artikel 14 lid1 sub b van het VN Gehandicaptenverdrag geschonden.
Conclusie
Op grond van dit middel verzoekt verzoekster vernietiging van de bestreden beschikking met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend acht.
advocaat