HR, 31-08-1984, nr. 6754
ECLI:NL:PHR:1984:AG4853
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-08-1984
- Zaaknummer
6754
- LJN
AG4853
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1984:AG4853, Uitspraak, Hoge Raad, 31‑08‑1984; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1984:AG4853
ECLI:NL:PHR:1984:AG4853, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑08‑1984
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1984:AG4853
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑08‑1984
Inhoudsindicatie
Krankzinnigenwet. Berekening van de driedagentermijn van art. 35i lid 1 Krankzinnigenwet. Toepasselijkheid Algemene Termijnenwet.
31 augustus 1984
Eerste Kamer
Req.nr. 6754
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: Mr. J.A. van Keulen
1. Het geding in feitelijke instanties
De Officier van Justitie in het Arrondissement Utrecht heeft op 23 mei 1984 onder overlegging van een op 23 mei 1984 ontvangen geneeskundige verklaring, alsmede een verklaring van de burgemeester van de gemeente Zeist de voortzetting van de inbewaringstelling van verzoeker tot cassatie gevorderd.
Nadat de fungerend President verzoeker en de behandelend arts had gehoord, heeft hij bij beschikking van 28 mei 1984 de voortzetting van de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierequest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Ten Kate strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Voor zover het middel ervan uitgaat dat de in art. 35i, eerste lid, tweede volzin, Krankzinnigenwet voorziene termijn van drie dagen reeds begint te lopen op de dag waarop de president van de rechtbank de vordering tot voortzetting van de inbewaringstelling heeft ontvangen, berust het op een onjuiste rechtsopvatting.
Nu noch de tekst van die bepaling noch de geschiedenis van haar totstandkoming enige aanwijzing voor het tegendeel bevat, moet — in overeenstemming met hetgeen in het algemeen voor processuele termijnen vanouds geldt — worden aangenomen dat deze dag niet wordt meegerekend bij de berekening van de termijn van drie dagen.
3.2 Het middel betoogt voorts dat, indien de laatste dag van de termijn van drie dagen valt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, de termijn niet wordt verlengd. Ook dit betoog faalt.
Het bepaalde in de Algemene termijnenwet is van toepassing op de onderhavige termijn, nu uit de tekst van voormelde bepaling der Krankzinnigenwet, noch uit de geschiedenis van haar totstandkoming blijkt dat de wetgever heeft beoogd de onderhavige termijn uit te sluiten van de werking van de Algemene Termijnenwet.
3.3 Uit het voorgaande volgt dat het middel niet tot cassatie kan leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gewezen door de vice-president Drion als voorzitter en de raadsheren Royer, De Waard, Roelvink en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Drion op 31 augustus 1984.
Conclusie 31‑08‑1984
Inhoudsindicatie
Krankzinnigenwet. Berekening van de driedagentermijn van art. 35i lid 1 Krankzinnigenwet. Toepasselijkheid Algemene Termijnenwet.
Nr. 6754 Request.
Parket, 2 augustus 1984.
Mr. ten Kate.
Conclusie inzake:
[verzoeker]
(verzoeker tot cassatie).
Edelhoogachtbaar College,
1. Bij beschikking van 28 mei 1984 heeft de President van de Rechtbank te Utrecht met toepassing van art. 35i Krankzinnigenwet op vordering van de Officier van Justitie de voortzetting van de inbewaringstelling van verzoeker tot cassatie bevolen.
2. De vordering van de Officier van Justitie was gedateerd 23 mei 1984 — een woensdag — en is op 23 mei 1984 ter Griffie van de Rechtbank ontvangen. Aangezien de desbetreffende bescheiden ook op die dag door de Officier waren ontvangen, voldeed de Officier daarmee aan het voorschrift van art. 35i Krankzinnigenwet, dat hij deze ‘’uiterlijk de volgende dag (na ontvangst; t.K.), die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, als bedoeld in de Algemene Termijnenwet aan de president van de rechtbank zendt.
3. De klacht in het tijdig ingezonden cassatieverzoek is dat de beschikking van de president genomen is in strijd met het voorschrift van art. 35i lid 1 Krankzinnigenwet: ‘’De president beslist binnen 3 dagen .....’’. De beschikking zou daarom in cassatie dienen te worden vernietigd.
4. De primaire vraag is, of — gelet op de toepasselijke wettelijke regelingen — de President genoemde termijn heeft overschreden. Ik meen dat dit niet het geval is.
5. Gelet op de tekst van art. 35i Krankzinnigenwet, vangt de termijn aan, nadat de Officier van Justitie de voortzetting van de inbewaringstelling heeft gevorderd. Beslissend is aldus de dag, waarop de vordering ter Griffie van de Rechtbank is ontvangen. Eerder kan niet worden gezegd dat bij de President een vordering is gedaan, en kan ook niet worden verwacht dat de President met zijn onderzoek aanvangt. Voor wat betreft de afzending zal de Officier van Justitie het onder 2 hierboven vermelde voorschrift in acht moeten nemen.
6. In casu is deze dag woensdag 23 mei 1984. Men zie hierboven onder 2.
7. De hierboven onder 3 genoemde termijn van drie dagen liep derhalve af op zaterdag 26 mei 1984. De dag van de gebeurtenis waarvandaan een termijn moet worden berekend, wordt naar algemeen erkende regels van procesrecht in beginsel niet meegerekend. Vgl. bijv. Funke, NJB 1976, p. 572 en NJB 1962, p. 273–275. Dat dit hier anders zou zijn, blijkt niet uit de wetstekst noch uit de wetsgeschiedenis; men zie onder 11 hieronder.
8. Nu de laatste dag van de termijn op een zaterdag viel, wordt deze ingevolge art. 1 Algemene termijnenwet van 25 juli 1964 S. 314 verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Dit was in casu maandag 28 mei 1984, de dag waarop de President blijkens het onder 1 aangetekende beschikte. In dezelfde zin reeds conclusie onder 15 vóór H.R. 25 november 1983, NJ 1984, 163.
9. In het cassatiemiddel wordt betoogd, dat uit het feit dat de onder 2 geciteerde wending met betrekking tot het handelen van de Officier van Justitie ontbreekt bij de termijnstelling van drie dagen voor de President, volgt dat de Algemene termijnenwet ten aanzien van deze laatste termijn niet zou gelden.
10. De gebezigde term ‘’uiterlijk de volgende dag’’ met betrekking tot het handelen van de Officier van Justitie hield niet slechts een termijnbepaling in (‘’binnen één dag’’) doch ook een nadere aanduiding welke dag dit uiterlijk moest zijn: ‘’de volgende dag’’. In dat kader is begrijpelijk dat de opsteller van de tekst behoefte heeft gehad duidelijk te doen uitkomen dat het beginsel van art. 1 Algemene termijnenwet ook hier zou gelden. Voor de duidelijke termijnstelling ‘’binnen 3 dagen’’ gold een zodanig motief niet.
11. Er is ook in de wetsgeschiedenis van art. 35i Krankzinnigenwet geen aanhaking te vinden, dat men hier van de algemene gedachte van de Algemene termijnenwet — waarbij ook art. 2 betreffende een termijn van ‘’tenminste drie dagen’’ van belang is; vgl. M.v.T., Zitting 1962–1963 - 7112, stuk nr. 3, p. 4 bij art. 2 Algemene Termijnenwet van 25 juli 1964 S. 314 — heeft willen afwijken. De huidige tekst ontstond naar aanleiding van het V.V., Zitting 1963–1964 - 7194, stuk nr. 4, p. 2 r.k. en p. 3 l.k. bij de wet van 28 augustus 1970 S. 430, welke art. 35i in de Krankzinnigenwet bracht. Vgl. M.v.A., Zitting 1967–1968 - 7194, stuk nr. 5, p. 2 l.k. ‘’Ad 1 onder A’’, p. 6 r.k.; Nota van Wijzigingen, stuk 6, p. 3; Verslag van mondeling overleg, tevens eindverslag, Zitting 1968–1969 - 7194, stuk nr. 8, p. 5/6.
12. De cassatieklacht zal derhalve falen.
De conclusie strekt tot verwerping van het verzoek tot cassatie.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,