Rb. Haarlem (vzr.), 14-10-2005, nr. 116318/KGZA05-473
ECLI:NL:RBHAA:2005:AU5326
- Instantie
Rechtbank Haarlem (Voorzieningenrechter)
- Datum
14-10-2005
- Zaaknummer
116318/KGZA05-473
- LJN
AU5326
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2005:AU5326, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 14‑10‑2005; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑10‑2005
vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 116318 / KG ZA 05-473
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2005
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANNADUIN MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. R.F. Groos,
advocaat mr. J.P. Koets,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROUWELS/DAELMANS BELEGGINGEN B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. J.H.J. Rijntjes te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Annaduin en Grouwels/Daelmans genoemd worden.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Dit verloop blijkt uit:
- het vonnis van de voorzieningenrechter te Maastricht, waarbij de procedure naar de voorzieningenrechter te Haarlem, en de in dat vonnis genoemde processtukken;
- een door Annaduin overgelegde productie;
- de mondelinge behandeling te Haarlem;
- pleitnotities van Annaduin;
- pleitnotities van Grouwels/Daelmans.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij uitvoerbaar verklaard (eind)vonnis van de rechtbank Maastricht d.d. 2 maart 2005 is Grouwels/Daelmans veroordeeld om terzake geleden schade als gevolg van het niet doorgaan van de koop van de onroerend goedportefeuille van Grouwels/Daelmans aan Annaduin te betalen een bedrag van € 756.544,95, te vermeerderen met rente en proceskosten.
2.2. Tegen bovengenoemd vonnis is Grouwels/Daelmans bij dagvaarding d.d. 10 maart 2005 in hoger beroep gegaan.
2.3. Daarnaast heeft Grouwels/Daelmans Annaduin op 10 maart 2005 in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter te Maastricht en - kort gezegd - gevorderd dat de executie door Annaduin van het bodemvonnis van de rechtbank Maastricht d.d. 2 maart 2005 wordt geschorst totdat in hoger beroep zal zijn beslist, althans totdat Annaduin zekerheid zal hebben gesteld.
2.4. Bij vonnis d.d. 18 april 2005 heeft de voorzieningenrechter te Maastricht de door Grouwels/Daelmans gevraagde voorziening geweigerd.
2.5. Op 21 april 2005 heeft Grouwels/Daelmans een beslagrekest ingediend bij de voorzieningenrechter te Haarlem, kort gezegd strekkende tot het verkrijgen van verlof voor het leggen van conservatoir (derden)beslag terzake een na vernietiging van het vonnis d.d. 2 maart 2005 te verkrijgen vordering tot terugbetaling van hetgeen op grond van dat vonnis aan Annaduin betaald werd.
2.6 Naar aanleiding van het sub 2.5 bedoelde beslagrekest heeft de voorzieningenrechter te Haarlem, voorshands oordelende dat hij het verzoek niet zou kunnen toewijzen, partijen om die reden op 25 april 2005 gehoord.
2.7 Bij beschikking d.d. 29 april 2005 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend.
2.8 Op 22 april 2005 heeft Grouwels/Daelmans ter voldoening aan het vonnis d.d. 2 maart 2005 een bedrag van € 848.950,32 betaald aan de door Annaduin daartoe aangewezen deurwaarder.
2.9 Op 29 april 2005 heeft Grouwels/Daelmans beslag gelegd onder de hiervoor onder 2.8 genoemde deurwaarder.
2.10 Vervolgens is het beslagen bedrag overgemaakt op de rekening van de Stichting Derdengelden Köster Advocaten te Haarlem (het kantoor van de raadsman van Annaduin), die het bedrag in afwachting van een nadere rechterlijke beslissing over het beslag onder zich zal houden als ware het beslag onder haar gelegd. Dit op grond van een aldus luidende afspraak tussen partijen.
2.11 Tegen de beschikking d.d. 29 april 2005 heeft Annaduin hoger beroep ingesteld. Bij beschikking d.d. 23 juni 2005 heeft het gerechtshof te Amsterdam Annaduin niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep, vanwege het in artikel 700 lid 2 Rv. geformuleerde appelverbod. Dit verbod geldt ook in dien partijen voorafgaand aan de beschikking zijn gehoord, aldus het hof
3. Het geschil
3.1. Annaduin vordert - samengevat - de opheffing van het op 29 april 2005 gelegde beslag alsmede een bevel aan Grouwels/Daelmans om de Stichting Derdengelden Köster Advocaten te berichten dat zij gerechtigd is het betaalde bedrag aan Annaduin te voldoen, dit op straffe van een dwangsom en telkens kosten rechtens.
Voor hetgeen Annaduin aan haar vorderingen ten grondslag legt, wordt verwezen naar hetgeen in het vonnis van de voorzieningenrechter te Maastricht d.d. 29 juli 2005 is overwegen onder 2.6 tot en met 2.13.
3.2. Grouwels/Daelmans voert verweer. Daarop wordt, voor zover van belang, bij de beoordeling nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Voorzover Grouwels/Daelmans heeft willen concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Annaduin in haar vorderingen, omdat partijen terzake het onderhavige beslag reeds (uitgebreid) gehoord zijn door de Haarlemse voorzieningenrechter, die daarop zijn uitvoerig gemotiveerde beschikking d.d. 29 april 2005 heeft gegeven, wordt deze conclusie verworpen. Niet-ontvankelijk verklaring van Grouwels/Daelmans zou er immers toe leiden dat – gezien de onder 2.11. weergegeven beschikking van het gerechtshof te Amsterdam - aan haar feitelijk een tweede instantie zou worden onthouden terzake haar vordering tot opheffing van een beslag.
4.2. Annaduin wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de onderhavige vordering, gelet op de gegeven omstandigheden, getoetst dient te worden aan de criteria van artikel 438 Rv. Hiertoe is redengevend is dat de executie van het vonnis van 2 maart 2005 is voltooid toen Grouwels/Daelmans aan de veroordeling had voldaan door middel van betaling aan de daartoe door Annaduin aangewezen deurwaarder. Opmerking verdient dat de casus niet principieel anders zou liggen indien sprake was geweest van een betaling op een bankrekening Annaduin zelf waarop vervolgens derdenbeslag zou zijn gelegd. In beide gevallen is immers aan het vonnis voldaan en is de tenuitvoerlegging daarvan voltooid doordat het verschuldigde bedrag in het vermogen van Annaduin is gekomen.
4.3. Aldus kan ook niet worden geoordeeld dat het beslag er toe leidt dat de nakoming van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt gefrustreerd, nadat eerst de door Grouwels/ Daelmans gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis door de voorzieningenrechter te Maastricht was geweigerd. Toen ging het immers om een toetsing ex artikel 438 Rv, terwijl nu aan de veroordeling uitvoering is gegeven. Aan het voorgaande doet niet af dat Annaduin als gevolg van het beslag thans niet feitelijk kan beschikken over de gelden die Grouwels/Daelmans op grond van meergenoemd vonnis heeft betaald. Het is immers het kenmerk van elk beslag dat de getroffen vermogensbestanddelen niet langer ter vrije beschikking van de beslagdebiteur zijn.
4.4. De enkele omstandigheid dat de vordering tot schorsing van de executie was gegrond op feiten die ook al in de bodemprocedure in het kader van het debat over de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het bodemvonnis zijn gesteld en dat deze feiten vervolgens aan het beslagrekest ten grondslag zijn gelegd, kan evenmin tot opheffing van het beslag leiden. Het executiegeschil en het in de bodemprocedure gevoerde debat over de uitvoerbaar bij voorraad verklaring staan niet in de weg aan het indienen van een beslagrekest en het verlenen van verlof daarop. Het betreft immers verschillende vorderingen en verzoeken, met bovendien telkens een eigen toetsingskader, zodat, voorzover Annaduin zulks heeft willen betogen, geen sprake is van schending van het ne bis in idem beginsel.
4.5. Dat het beslag dient tot zekerheid van de terugbetaling van het bedrag waartoe Grouwels/Daelmans bij vonnis is veroordeeld moge zo zijn, maar anders dan Annaduin heeft gesteld is geen sprake van een door Grouwels/Daelmans gelegd eigenbeslag. Het beslag is immers gelegd op een door Annaduin voor betaling aangewezen rekening waarop was uitbetaald.
4.6. De vraag of het beslag opgeheven moet worden, dient te worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in artikel 705 Rv, te meer nu het beslag is gelegd na verkregen verlof van de voorzieningenrechter op daartoe in het beslagrekest en ter hoorzitting aangevoerde gronden. Derhalve is het aan Annaduin om aannemelijk te maken dat die gronden, gelet op het bepaalde in artikel 705 Rv, onvoldoende zijn om het beslag te handhaven, dan wel dat haar belang bij opheffing van het beslag dient te prevelaren boven het belang van Grouwels/Daelmans.
4.7. Op grond van artikel 705 Rv kan de opheffing van een conservatoir beslag onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.8. Gelet op dit criterium neemt de voorzieningenrechter bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt het door Grouwels/Daelmans aangehaalde arrest van het gerechtshof Amsterdam van 8 juli 2004 (NJF 2004/577), waarin werd overwogen dat een in eerste aanleg gewezen vonnis waarin een vordering werd afgewezen weliswaar een belangrijk gezichtspunt vormt, maar dat daarmee nog niet de vraag beantwoord is of summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. De onderhavige casus betreft het min of meer spiegelbeeldige geval van dat dat leidde tot bovengenoemd arrest, nu de bodemrechter in eerste instantie de vordering heeft toegewezen, waarna de veroordeelde, Grouwels/Daelmans, na aan het vonnis voldaan te hebben, beslag legt onder zijn wederpartij, Annaduin, voor de door haar gepretendeerde vordering tot terugbetaling van hetgeen is voldaan indien en zodra in hoger beroep het vonnis zal zijn vernietigd. In deze situatie brengt voormeld uitgangspunt mee dat de vordering tot opheffing van dat beslag niet zonder meer toewijsbaar is op de enkele grond dat de rechtbank Maastricht de vordering van Annaduin heeft toegewezen. Aan Annaduin zij toegegeven dat er ook andersluidende jurisprudentie bestaat, maar die overtuigt niet; bovendien verdient het uit praktische overwegingen de voorkeur de leer van het Amsterdamse hof te volgen, nu dit hof ook de bevoegde appelrechter is in de onderhavige zaak.
4.9. Ter adstructie van de grondslag van haar vordering tot terugbetaling verwijst Grouwels/Daelmans naar haar uitgebreide memorie van grieven in de appèlzaak en naar hetgeen zij aan haar vordering tot staking van de executie van het in eerste aanleg gewezen vonnis ten grondslag heeft gelegd.
4.10. Tegenover deze stellingen van Grouwels/Daelmans heeft Annaduin, mede gelet op het onder 4.7 overwogene, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het inmiddels aanhangige hoger beroep van Grouwels/Daelmans geen, althans een te verwaarlozen kans van slagen heeft. Van gewicht is in dit verband dat rechtbank Maastricht Grouwels/Daelmans niet heeft toegelaten tot het leveren van tegenbewijs ten aanzien van de door Annaduin gestelde feiten, die de rechtbank als vaststaand heeft aangenomen en op grond waarvan de vordering is toegewezen. Een andere beslissing op dit punt ware denkbaar geweest en als Grouwels/Daelmans in appel tot bewijs wordt toegelaten ligt de zaak mogelijk weer geheel open. Gelet hierop is in elk geval niet in hoge mate onaannemelijk dat het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank zal vernietigen. Het voorgaande brengt met zich dat de vordering waarvoor het conservatoire beslag is gelegd, niet summierlijk ondeugdelijk geoordeeld kan worden.
4.11. Annaduin heeft nog aangevoerd dat het beslag is gelegd voor een onzekere toekomstige vordering. Volgens haar kan een conservatoir beslag niet dienen tot zekerheid van de door Grouwels/Daelmans gepretendeerde vordering, nu deze een reeds bestaande grondslag ontbeert, aldus Annaduin. Deze stelling faalt. Grouwels/Daelmans heeft terecht aangevoerd dat een beslag voor een toekomstige vordering mogelijk moet worden geacht, nu van een schuldeiser niet behoeft te worden verwacht dat hij lijdzaam toeziet tot hij op het moment van het ontstaan van de vordering tot de conclusie kan komen dat geen verhaal meer mogelijk is.
4.12. Ten aanzien van dit laatste punt heeft Annaduin verwezen naar de door haar (daags voor de zitting) in het geding gebrachte jaarstukken over het jaar 2004, waaruit volgens haar blijkt dat zij in goede financiële staat verkeert. Daaraan heeft zij ter zitting desgevraagd toegevoegd dat de in de balans 2004 opgenomen vordering op de directie inmiddels is ingelost waarbij het eigen vermogen gelijk gebleven is. Aldus is geen sprake van het door Grouwels/Daelmans bedoelde risico dat Annaduin te zijner tijd geen verhaal zal bieden, te minder nu Annaduin volop zaken doet en dat met gevestigde, grote, marktpartijen, zo stelt zij voorts.
4.13. De jaarstukken van Annaduin wettigen evenwel niet de conclusie van het onnodige van het beslag. De energie die Annaduin stopt in het vrijkrijgen van de beslagen gelden (in plaats van haar inspanningen te richten op het vlot afprocederen van het hoger beroep in de bodemzaak) geven voeding aan het door Grouwels/Daelmans geuite wantrouwen dat Annaduin “de buit wil binnenhalen voordat zij mogelijk alsnog verliest”. Annaduin heeft immers, ondanks het beslag, nog steeds alle zekerheid dat zijzelf bij een voor haar positieve afloop van de procedure over de beslagen gelden zal kunnen beschikken. Een goedkeurende accountantsverklaring bij de jaarstukken ontbreekt en Annaduin heeft weinig duidelijkheid kunnen verschaffen over de grote vordering op Annaduin’s directie, die de hoofdmoot van haar actief lijkt te vormen. Dat die lening inmiddels zou zijn ingelost heeft Annaduin ter zitting niet kunnen staven.
4.14. Een belangenafweging niet tot een ander oordeel leiden, nu naast het voorgaande voor het overige geen bijzondere belangen zijn gesteld.
4.15. De gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd, met veroordeling van Annaduin in de kosten van het geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter,
weigert de gevraagde voorzieningen;
veroordeelt Annaduin in de proceskosten, aan de zijde van Grouwels/Daelmans tot op heden begroot op € 1.060,-
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2005.?