De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2020161994, gesloten op 21 februari 2021.
Rb. Noord-Nederland, 06-07-2021, nr. 18/160706-20
ECLI:NL:RBNNE:2021:2757
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
06-07-2021
- Zaaknummer
18/160706-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2021:2757, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 06‑07‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig, Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:1382
- Wetingang
art. 289 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0565
Uitspraak 06‑07‑2021
Inhoudsindicatie
De rechtbank acht verdachte schuldig aan een op 19 juni 2020 in Leeuwarden gepleegde poging tot moord. Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. De deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben geen uitspraak kunnen doen over de toerekenbaarheid van het strafbare feit aan verdachte. De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende sterke aanwijzingen bevat dat verdachte ook ten tijde van het strafbare feit handelde onder invloed van een stoornis. Zij acht het scenario dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een stoornis waarschijnlijker dan dat hier in het geheel geen sprake van was. De rechtbank heeft er dan ook bij de strafoplegging rekening mee gehouden dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren. De vordering van de benadeelde partij is grotendeels toegewezen.
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/160706-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juli 2021 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 september 2020, 15 december 2020, 4 maart 2021, 11 mei 2021 en 22 juni 2021.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 22 juni 2021 is de zaak inhoudelijk behandeld. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P. Bonthuis, advocaat te Joure.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C. Fahner.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2020 te Leeuwarden en/of te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- een afspraak heeft gemaakt met die [slachtoffer] , en/of
- een treinkaartje voor een enkele reis Rotterdam CS - Leeuwarden heeft gekocht, en/of
- een (vlees)mes, althans een scherp voorwerp, (van (t)huis) heeft meegenomen, en/of
- met de trein van Rotterdam naar Leeuwarden is gereisd, met dat (vlees)mes, althans scherp voorwerp, en/of
- bij die [slachtoffer] in de auto is gestapt, terwijl hij voornoemd (vlees)mes, althans scherp voorwerp, bij zich droeg, en/of
- die [slachtoffer] vervolgens meermalen, althans eenmaal, met dat (vlees)mes, althans scherp voorwerp, in (de richting van) de buik(streek) en/of de hals en/of het gezicht/hoofd, waaronder de neus en/of de wang en/of het oog, althans het bovenlichaam, althans (elders op) het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 19 juni 2020 te Leeuwarden en/of te Rotterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten blindheid aan het (rechter) oog en/of verlamming van de (rechter) zijde van het gezicht en/of verminderd reukvermogen en/of blijvend verlies aan functie van de pink aan de linkerhand en/of meerdere littekens in het gelaat, de borst, de buik en/of de armen, heeft toegebracht door:
- een afspraak te maken met die [slachtoffer] , en/of
- een treinkaartje voor een enkele reis Rotterdam CS - Leeuwarden te kopen en/of
- een (vlees)mes, althans een scherp voorwerp, (van (t)huis) heeft mee te nemen en/of
- met de trein van Rotterdam naar Leeuwarden te reizen en/of
- met voornoemd (vlees)mes, althans scherpe voorwerp bij die [slachtoffer] in de auto te stappen, terwijl hij voornoemd (vlees)mes, althans scherpe voorwerp, bij zich droeg en/of
- die [slachtoffer] vervolgens meermalen, althans eenmaal, met dat (vlees)mes, althans scherpe voorwerp, in (de richting van) de buik(streek) en/of de hals en/of het gezicht/hoofd, waaronder de neus en/of de wang en/of het oog, althans het bovenlichaam, althans (elders in) het lichaam te steken.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman bestrijdt niet de feitelijke handelingen zoals deze zijn ten laste gelegd. De raadsman heeft aangevoerd dat ervan uitgegaan dient te worden dat verdachte het feit heeft gepleegd onder invloed van een niet nader omschreven ziekelijke stoornis, vermoedelijke paranoia, waardoor bij hem ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Er was derhalve sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid bij verdachte. Ondanks dat de deskundigen van het Pieter Baan Centrum geen stoornis vast hebben kunnen stellen, zijn er voldoende aanwijzingen dat wel sprake was van een stoornis bij verdachte ten tijde van zijn handelen, aldus de raadsman. Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman verwezen naar de verklaringen van familieleden van verdachte, de bevindingen van de recherchepsycholoog en de bevindingen van de psycholoog in de PI Leeuwarden. Ook heeft de raadsman opgemerkt dat uit de verklaringen van de collega’s van verdachte blijkt dat verdachte onder meer angstig op hen overkwam, hetgeen volgens psycholoog Hulshof meestal voor komt bij personen met een paranoïde stoornis, zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard. Ook de tekst die verdachte de avond voorafgaand aan het ten laste gelegde heeft geschreven op het whiteboard, is een aanwijzing dat bij verdachte sprake was van een stoornis. Ervan uitgaande dat hij de inhoud van de betreffende tekst ten onrechte voor waar hield, blijkt ook daar uit dat hij voorafgaand aan het ten laste gelegde al in de war was. Verder heeft de raadsman nog naar voren gebracht dat hij zelf ook een gedragsverandering bij verdachte heeft waargenomen. Zo deed verdachte in de beginperiode na zijn aanhouding allerlei opmerkelijke uitlatingen en zette hij zich af tegen alle informatie die bekend was. Nadat verdachte antipsychotica ging slikken, verbeterde zijn gedrag zichtbaar. Ook dit wijst op het bestaan van een ziekelijke stoornis, aldus de raadsman. Gelet op het gedrag van verdachte vóór, tijdens en na het ten laste gelegde kan het volgens de raadsman niet anders zijn dan dat bij verdachte sprake was van een stoornis ten tijde van het ten laste gelegde waardoor zijn gedragingen werden beïnvloed. Vanwege de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte kan niet worden gezegd dat hij opzettelijk het ten laste gelegde heeft gepleegd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1.die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 19 juni 2020 omstreeks 11.43 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het verzoek van de meldkamer Noord Nederland om naar het Stationsplein te Leeuwarden te gaan, omdat daar iemand neergestoken zou zijn.
De verdachte zou daar nog met een ontbloot bovenlijf lopen ter hoogte van het station. Toen de verbalisanten bij het station aankwamen, zagen zij rechts van de taxistandplaats voor het station een manspersoon staan met een ontbloot bovenlichaam. Toen deze man de verbalisanten zag, deed hij zijn handen achter zijn rug en ging op zijn knieën zitten. Deze man werd door omstanders aangewezen als degene die iemand had neergestoken. Het bleek te gaan om [verdachte] (hierna: verdachte).2.
Het slachtoffer van de steekpartij is genaamd [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) met wie verdachte een dag eerder een afspraak had gemaakt om hem te bezoeken in Leeuwarden.3.
In de ochtend van 19 juni 2020 is verdachte met een treinkaartje voor een enkele reis met de trein van Rotterdam naar Leeuwarden gereisd. Hij droeg een vleesmes bij zich dat hij van huis had meegenomen.4.Toen verdachte aankwam bij het station in Leeuwarden, stond het slachtoffer met zijn auto geparkeerd bij het station bij de taxistandplaatsen.5.Verdachte is met het mes in zijn mouw naar de auto van het slachtoffer gelopen en stapte bij het slachtoffer in de auto. Verdachte stak vervolgens direct op het slachtoffer in met het door hem meegenomen mes.6.Het slachtoffer probeerde uit de auto te komen, maar kwam niet los uit de gordel en opende de deur.7.Verdachte stapte uit de auto en liep om de auto heen naar het slachtoffer, waarna hij het slachtoffer opnieuw stak.8.Verdachte liep daarna weg en heeft zich weer omgedraaid richting het slachtoffer. Hij pakte het mes op dat op de grond terecht was gekomen en liep voor een derde keer naar het slachtoffer. Hij stak het slachtoffer vervolgens nog eenmaal in het gezicht/hoofd en liep weer weg. Verdachte werd kort daarna aangehouden.9.Het slachtoffer werd opgenomen in het ziekenhuis waar werd geconstateerd dat hij 22 steekverwondingen had in zijn gezicht/hoofd, waaronder de neus, de wang en het rechteroog, de armen en handen en de buik.10.
Kort na de aanhouding van verdachte verklaarde hij dat hij het slachtoffer zo vaak als mogelijk met het mes stak en dat hij uiteindelijk in het oog van het slachtoffer stak, omdat hij hem toen echt dood wilde maken. Hij wilde met het slachtoffer afrekenen. Daarmee bedoelde hij dat hij het slachtoffer wilde vermoorden.11.
Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer zeven of acht dagen voor zijn daad ontdekte wie het slachtoffer was, waarna hij zich heeft beraden en zijn daad heeft voorbereid.12.De avond voor zijn daad schreef hij op een whiteboard dat op zijn kamer door de politie werd gevonden, de namen op van degenen voor wie hij het feit had gepleegd.13.
Bewijsoverweging
Opzet
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan het verweer dat een verdachte als gevolg van zijn bijzondere psychische gesteldheid niet opzettelijk heeft gehandeld slechts slagen als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Uit de omstandigheid dat een verdachte niet de vrijheid had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, volgt op zichzelf niet dat bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Daarnaast geldt dat (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid niet uitsluit dat een verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Voor de bewijsbaarheid van opzet in juridische zin moet worden gekeken naar de concrete gedragingen van verdachte, waarbij het in beginsel niet van belang is of die gedragingen hun grondslag vinden in een onjuiste realiteitstoetsing of in wanen of een stoornis van andere aard.
Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat bij verdachte, vanwege een psychische stoornis, geen enkel inzicht aanwezig was in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan.
Uit de verklaringen van verdachte, zoals die zijn opgenomen in de voornoemde bewijsmiddelen, kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat hij van plan was om met het slachtoffer af te rekenen, waarmee hij bedoelde ‘vermoorden’. Verdachte heeft een afspraak met het slachtoffer gemaakt, is met de trein naar hem toe gegaan en heeft welbewust een vleesmes van huis meegenomen, waarna hij meermalen gericht in de buik en het hoofd van het slachtoffer heeft gestoken. Gelet op deze concrete en doelbewuste gedragingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft willen beroven.
Voorbedachte raad
Uit de verklaringen van verdachte dat hij zich heeft beraden over zijn daad, alsmede uit het van tevoren schrijven op een whiteboard voor wie hij het feit had gepleegd, het meenemen van het mes door verdachte en het doelgericht steken van het slachtoffer direct nadat zij elkaar troffen, leidt de rechtbank af dat verdachte het vooropgezette plan had om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte ruimschoots vóór de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is in het geheel niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op [slachtoffer] .
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 juni 2020 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- een afspraak heeft gemaakt met die [slachtoffer] , en
- een treinkaartje voor een enkele reis Rotterdam - Leeuwarden heeft gekocht, en
- een vleesmes van huis heeft meegenomen, en
- met de trein van Rotterdam naar Leeuwarden is gereisd met dat vleesmes, en
- bij die [slachtoffer] in de auto is gestapt, terwijl hij voornoemd vleesmes bij zich droeg, en
- die [slachtoffer] vervolgens meermalen, met dat vleesmes, in de buik en het gezicht/hoofd, waaronder de neus en de wang en het oog heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
primair Poging tot moord.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor ontslag van alle rechtsvervolging, omdat ervan uit dient te worden gegaan dat sprake was van volledige ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Over de persoon van verdachte zijn diverse rapportages uitgebracht waaronder een rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 19 maart 2021, locatie Pieter Baan Centrum (verder: het PBC-rapport). Daarnaast hebben de PBC-rapporteurs zowel schriftelijk als ter zitting aanvullende vragen beantwoord. In geen van deze rapportages of antwoorden van de deskundigen is de conclusie getrokken dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. Uit hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, kan dat evenmin worden afgeleid en de rechtbank heeft daartoe ook op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen aanknopingspunten gevonden. Gelet hierop acht de rechtbank het dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde volledig ontoerekeningsvatbaar was. Ook anderszins zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf van acht jaren. Verdachte moet (tenminste) sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om bij de op te leggen straf rekening te houden met de Wet straffen en beschermen die op 1 juli 2021 in werking treedt en onmiddellijke werking heeft.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de PBC-rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Het slachtoffer betrof de voormalig voorzitter van de Koerdische democratische partij van Iran in Europa en een voormalig leider van de Koerdische Peshmerga-strijders.
Verdachte hield het slachtoffer (mede)verantwoordelijk voor onder meer het overlijden van kennissen van hem, het kindermisbruik dat hem en klasgenootjes zou zijn overkomen en het mislukken van het huwelijk met zijn eerste echtgenote. Toen verdachte ontdekte wie het slachtoffer was, heeft hij het plan opgevat om het slachtoffer te vermoorden. Verdachte heeft vervolgens op klaarlichte dag voor het station in Leeuwarden – waar op dat moment veel mensen aanwezig waren – het slachtoffer in drie instanties in totaal tweeëntwintig messteken toegebracht. Het slachtoffer raakte daardoor zeer ernstig verwond. Het is alleen aan het adequate handelen van omstanders en medisch ingrijpen te danken dat het slachtoffer niet is komen te overlijden.
Verdachte heeft met zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en ook een ernstige inbreuk gemaakt op de rechtsorde. Het slachtoffer heeft meerdere, deels levensreddende, operaties moeten ondergaan, is vrijwel blind aan zijn rechteroog en heeft ontsierende littekens in zijn gezicht. Ook de psychische impact op het slachtoffer is nog altijd groot. Zo is er bij hem een post traumatische stressstoornis vastgesteld en leeft hij in een continue angst.
Het slachtoffer en zijn familie gaan ervan uit dat verdachte een huurmoordenaar is die in opdracht van de Iraanse regering naar Nederland is gekomen om een aanslag te plegen op het leven van het slachtoffer. Indien verdachte vrijkomt, dan vreest het slachtoffer opnieuw voor zijn leven. De rechtbank kan zich de angst vanuit de positie en de geschiedenis van het slachtoffer en zijn familie goed voorstellen.
De rechtbank stelt echter ook vast dat een belangrijk deel van het politieonderzoek gewijd is geweest aan de achtergronden van en de motieven voor het steekincident en dan met name of verdachte in opdracht van de Iraanse overheid een aanslag op het slachtoffer heeft gepleegd. Ondanks uitgebreid onderzoek zijn daarvoor geen aanknopingspunten gevonden. Om die reden zal de rechtbank daar dan ook niet van uitgaan.
Dat neemt echter niet weg dat als uitgangspunt in deze zaak geldt dat alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur recht doet aan wat verdachte het slachtoffer heeft aangedaan. Het feit is bovendien op klaarlichte dag in de nabijheid van een station gepleegd waardoor veel omstanders getuige waren van het afschuwelijke handelen van verdachte. De rechtsorde was hierdoor ernstig geschokt en de rechtbank ziet dit als strafverzwarende omstandigheden.
Bij de bepaling van de op te leggen straf ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld in welke mate het bewezenverklaarde feit aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ten tijde van zijn handelen in de war was. Hij is gedurende een langere periode geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Naar aanleiding hiervan is een rapportage opgesteld door psychiater D. Harari en psycholoog M. Hulshof. Deze rapportage houdt onder meer het volgende in.
Ondanks de medewerking van verdachte aan het onderzoek, is het onderzoek niet volledig. Zo is het lastig om de informatie die over verdachte bekend is, goed te wegen. Alle beschikbare informatie over de levensloop van verdachte is afkomstig van zijn familieleden en hemzelf en is verder niet verifieerbaar. Er is geen buitenstaander of neutrale instantie die de beschikbare informatie kan bevestigen. Op het leven en de persoon van verdachte voorafgaand aan het strafbare feit is daarom niet met zekerheid goed zicht gekregen. Ook alle informatie met betrekking tot de paranoïde belevingen is afkomstig van verdachte zelf of dateert van na het strafbare feit. De deskundigen kunnen niet verifiëren of de door verdachte genoemde situaties zich daadwerkelijk hebben voorgedaan en of deze waanachtig zijn geïnterpreteerd door verdachte. Verder kon testonderzoek slechts in beperkte mate worden afgenomen, omdat verdachte op de non-verbale intelligentietest een score behaalde die past bij zwakbegaafdheid. Dit is niet in overeenstemming met zijn vooropleiding. Het is voorstelbaar dat de score op de intelligentietest gedrukt wordt door zijn huidige medicatiegebruik, de stressvolle omstandigheden en een mogelijk psychiatrisch toestandsbeeld, te weten waanachtige belevingen. De deskundigen kunnen bij gebrek aan voldoende objectiveerbare informatie evenwel ook niet uitsluiten dat verdachte niet de hoge opleiding heeft genoten die hij zegt te hebben gehad. Tot slot heeft het strafbare feit mogelijk plaatsgevonden binnen een politieke context die de deskundigen niet goed kunnen overzien.
Wat de deskundigen wel hebben kunnen vaststellen, is dat verdachte sinds zijn aanhouding veel gestoord gedrag vertoont. Dit gedrag heeft tot verschillende diagnoses, behandelingen en overplaatsingen geleid. Daarbij is steeds afwisselend gedacht aan een psychotische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis. In PPC Zaanstad is gestart met anti-psychotische depotmedicatie, waardoor verdachte langere tijd op betrouwbare wijze medicatie binnen heeft gekregen. Mogelijk is dat de reden dat sindsdien het gedrag dat verdachte vertoont, rustiger is. In het PBC presenteert hij in gesprekken overtuigingen die zover buiten de realiteit lijken te staan en op dermate inadequate wijze zijn onderbouwd, dat de deskundigen menen dat er ten tijde van het onderzoek waarschijnlijk sprake is van een paranoïde waan. Omdat er echter zoveel onduidelijk is over de levensloop van verdachte en zijn persoon, is de onzekerheid te groot om de diagnose te stellen.
Een mogelijke verklaring voor de verschillen in het gedrag dat is geobserveerd in de afgelopen detentie is dat er sprake is van een kwetsbare persoonlijkheid – de niet geobjectiveerde informatie vanuit de familie kan in deze richting wijzen – waarbij onder druk psychotische overschrijdingen plaatsvinden. De periode die verdachte in Nederland heeft doorgebracht is zeer stressvol voor hem geweest: verdachte ervoer een hoge druk om te presteren, had de beleving dat hij al meermalen op belangrijke punten had gefaald en tegelijk werd het eerste artikel dat hij had geschreven voor zijn opleiding, afgekeurd, waarmee de kansen om een aanstelling te krijgen, zouden zijn geslonken en verdachte zijn echtgenote en kind niet zou kunnen laten overkomen naar Nederland. In de periode na het strafbare feit ervoer hij verder veel stress door de detentie en zijn vrees voor represailles en achtervolging vanuit Iran.
De deskundigen achten het goed voorstelbaar dat verdachte onder de voornoemde druk paranoïde betrekkingsideeën heeft ontwikkeld, hetzij vanuit een eerder bestaande psychotische kwetsbaarheid, hetzij vanuit persoonlijkheidsproblematiek, en dat deze betrekkingsideeën tenslotte in een ‘full blown’ waan culmineerden. Gelet echter op de beperkingen aan de voorhanden zijnde informatie kunnen de deskundigen de juistheid van dit scenario niet met voldoende zekerheid vaststellen.
Het scenario dat verdachte momenteel een psychiatrisch beeld zou simuleren of dat sprake is van een nagebootste stoornis, is volgens de rapporteurs onwaarschijnlijk, maar kan niet geheel worden uitgesloten. Uit het testpsychologisch onderzoek komt niet naar voren dat verdachte klachten aanzet of juist bewust onderpresteert. Ook is de symptoompresentatie ten tijde van het onderzoek subtiel en geloofwaardig.
Gelet op het gebrek aan objectief verifieerbare informatie, waardoor de informatie die er wel is, onvoldoende kan worden getoetst, stellen de deskundigen over de psychische staat van verdachte ten tijde van het strafbare feit en daarvoor, geen uitspraak te kunnen doen. Evenmin kan het risico op herhaling worden getaxeerd.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het ontbreken van een duidelijke conclusie van de deskundigen van het PBC omtrent de al dan niet verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit, betekent dat daarom verdachte volledig toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De rechtbank volgt de deskundigen in hun oordeel dat verdachte sinds zijn aanhouding veel gestoord gedrag heeft vertoond en dat een simulatie van een psychiatrisch beeld onwaarschijnlijk moet worden geacht. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende sterke aanwijzingen bevat dat verdachte ook ten tijde van het strafbare feit handelde onder invloed van een stoornis. Zo heeft hij voorafgaand aan het strafbare feit een tekst op een whiteboard in zijn kamer in Rotterdam geschreven die duidt op waanachtige ideeën over waarvoor hij het slachtoffer verantwoordelijk hield. In zijn eerste verhoor bij de politie, dat enkele uren na zijn aanhouding werd afgenomen, heeft verdachte onsamenhangende en slecht navolgbare verklaringen afgelegd die deels terugslaan op de waanachtige teksten die hij op het whiteboard had geschreven. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank het scenario dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van een stoornis die zijn gedragingen ten tijde van het strafbare feit beïnvloedden waarschijnlijker dan dat hier in het geheel geen sprake van was. De rechtbank zal er bij de strafoplegging dan ook rekening mee houden dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Door de raadsman is verzocht rekening te houden met de gevolgen van de Wet straffen en beschermen die per 1 juli 2021 in werking is getreden.
Bij gevangenisstraffen langer dan zes jaar leidt deze wet ertoe dat de duur van de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling wordt beperkt tot maximaal twee jaar, terwijl voor 1 juli 2021 een veroordeelde na twee derde van de opgelegde gevangenisstraf voorwaardelijk in vrijheid werd gesteld.
In deze strafzaak komt de rechtbank echter niet toe aan een beoordeling van de vraag of rekening moet worden gehouden met de Wet straffen en beschermen. Uit artikel 6:2:10 lid 2 aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) volgt dat geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend indien de veroordeelde een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. Nu, zoals de raadsman heeft verklaard, de verblijfsvergunning van verdachte is ingetrokken, geldt deze bepaling ook voor verdachte en heeft hij dus in het geheel geen recht op voorwaardelijke invrijheidstelling.
Wel geldt dat de Minister aan vreemdelingen, als alternatief voor voorwaardelijke invrijheidstelling, op grond van artikel 6:2:4 Sv strafonderbreking voor onbepaalde tijd kan verlenen. In artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is tevens een regeling opgenomen over de mogelijkheid tot strafonderbreking voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Het verlenen van strafonderbreking is een discretionaire bevoegdheid van de Minister. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. De rechtbank is van oordeel dat het bij de vraag of de Minister wel of geen strafonderbreking zal verlenen, gaat om toekomstige, onzekere gebeurtenissen die zich er naar hun aard niet voor lenen om acht op te slaan bij de oplegging van de straf in deze zaak. Om die reden ziet de rechtbank in het feit dat aan vreemdelingen geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend geen aanleiding om te komen tot de oplegging van een lagere straf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van 12 jaren moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank in sterkere mate dan de officier van justitie rekening heeft gehouden met omstandigheid dat het feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 29.425,18 ter vergoeding van materiële schade en € 35.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- -
Reiskosten MCL en UMCG: € 642,58
- -
Parkeerkosten ziekenhuis: € 57,00
- -
Reiskosten psycholoog: € 3,60
- -
Reiskosten gesprek raadsvrouw: € 110,49
- -
Reiskosten pro forma zittingen: € 5,80
- -
Reiskosten gesprek OvJ: € 73,66
- -
Reiskosten zitting 22 juni 2021: € 2,90
- -
Kosten waarnemend huisarts: € 11.538,15
- -
Kosten eigen risico: € 770,00
- -
Kosten aan auto: € 4.000,00
- -
Kleding: € 150,00
- -
Ziekenhuisdagvergoeding: € 527,00
- -
Huishoudelijke hulp: € 10.996,00
- -
Beveiligingscamera: € 548,00
------------------------------------------------------------------------
Totaal: € 29.425,18
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsman zich op het volgende standpunt gesteld.
De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard voor wat betreft de post ‘kosten waarnemend huisarts’.
De beoordeling van deze gevorderde schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarnaast is geen sprake van rechtstreekse schade, omdat de schade niet is geleden door de benadeelde partij maar zijn broer. Daar komt bij dat vergoeding wordt gevorderd voor volledige dagen, terwijl valt aan te nemen dat de hulp die door de broer van de benadeelde partij aan hem is gegeven, niet hele dagen in beslag heeft genomen. Dit moet niet voor rekening komen van verdachte.
De benadeelde partij dient eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard voor wat betreft de post beveiligingscamera, omdat dit ook geen rechtstreekse schade betreft.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade heeft de raadsman verzocht om bij het bepalen van de hoogte daarvan aansluiting te zoeken bij letselcategorie 5 van de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven waaraan een bedrag van € 20.000,00 is gekoppeld.
Weliswaar is namens de benadeelde partij eveneens aansluiting gezocht bij letselcategorie 5 maar de reden dat een hoger bedrag is gevorderd, is volgens de raadsvrouw van de benadeelde partij gelegen in het feit dat volgens de benadeelde partij verdachte een aanslag op zijn leven heeft gepleegd die zijn oorzaak vindt in het Iraakse regime. Omdat dit niet is komen vast te staan, moet worden uitgegaan van een toe te wijzen bedrag van € 20.000,00.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de gevorderde schade die ziet op de posten reiskosten MCL en UMCG, parkeerkosten ziekenhuis en de reiskosten psycholoog toewijsbaar tot de gevorderde bedragen. De gevorderde schade die ziet op de posten kosten eigen risico, auto, kleding, ziekenhuisdagvergoeding en huishoudelijke hulp acht de rechtbank eveneens toewijsbaar. De gevorderde reiskosten gemaakt door de benadeelde partij en die zien op reiskosten voor het bijwonen van terechtzittingen en de gesprekken met de raadsvrouw en officier van justitie vallen - naar vaste jurisprudentie - onder gemaakte proceskosten; het is geen rechtstreeks geleden schade.
De gevorderde schade die ziet op de post kosten waarnemend huisarts betreft de zogenoemde verplaatste schade zoals bedoeld in artikel 6:107, eerste lid onder a, van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 51f, tweede lid, Sv, komt deze schade voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd, reden om het toe te wijzen bedrag te halveren. Voor het meerdere is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank acht de gevorderde schade die ziet op de post beveiligingscamera rechtstreeks geleden schade en zal deze toewijzen. De benadeelde partij heeft deze camera aangeschaft doordat als gevolg van de bewezenverklaarde gedraging van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij de benadeelde partij zijn ontstaan.
Bij de beoordeling van de gevorderde immateriële schade heeft de rechtbank gelet op de ernst van het letsel, de gevolgen voor de benadeelde partij, de ernst van het gepleegde feit en de bedragen die in gelijksoortige zaken worden toegewezen. Gelet hierop acht de rechtbank de gevorderde € 35.000,00 aan immateriële schade toewijsbaar.
De toe te wijzen bedragen aan materiële schade:
- -
Reiskosten MCL en UMCG: € 642,58
- -
Parkeerkosten ziekenhuis: € 57,00
- -
Reiskosten psycholoog: € 3,60
- -
Kosten waarnemend huisarts: € 5.769,08
- -
Kosten eigen risico: € 770,00
- -
Kosten aan auto: € 4.000,00
- -
Kleding: € 150,00
- -
Ziekenhuisdagvergoeding: € 527,00
- -
Huishoudelijke hulp: € 10.996,00
- -
Beveiligingscamera: € 548,00
--------------------------------------------------------------
Totaal: € 23.463,26
Het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade: € 35.000,00.
De rechtbank zal de bedragen die worden toegewezen, vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 192,85, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 58.463,26 (zegge: achtenvijftig duizend vierhonderd drieënzestig euro en zesentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 192,85.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 58.463,26 (zegge: achtenvijftig duizend vierhonderd drieënzestig euro en zesentwintig eurocent), te verhogen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2020. Dit bedrag bestaat uit € 23.463,26 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 313 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juli 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑07‑2021
Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, pagina 273.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 354 en 356.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2021.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 356.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2021.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 357.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2021.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 445 en 446.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 79 en 80 en het forensisch geneeskundig verslag, pagina 81 tot en met 86.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 296.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris, pagina 284.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 329 en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 376 en 377.