De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegdeopsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerdeproces-verbaal met OPS-dossiernummer 2020161994, gesloten op 21 februari 2021.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-02-2023, nr. 21-003307-21
ECLI:NL:GHARL:2023:1382
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-02-2023
- Zaaknummer
21-003307-21
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2023:1382, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑02‑2023; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2021:2757
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2023-0110
Uitspraak 16‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Poging tot moord op het stationsplein te Leeuwarden. In de fase van het hoger beroep is opnieuw een PBC rapport opgemaakt. Het hof volgt het PBC rapport in zoverre dat het aanneemt dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit sprake was van een psychische stoornis en dat verdachte door deze stoornis in grote mate werd gedreven tot het plegen van het feit. Verweer dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, verworpen. Veroordeling tot een gevangenisstraf van 4 jaren. In afwijking van het advies van de deskundigen wordt tevens een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege opgelegd. Vordering van de benadeelde partij, waaronder verplaatste schade, toegewezen.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003307-21
Uitspraak d.d.: 16 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 juli 2021 met parketnummer 18-160706-20 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
thans verblijvende in Justitieel Complex [verblijfplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege. Tevens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P. Bonthuis, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 6 juli 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van het primair tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de rechtbank beslist tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, te weten tot een bedrag van € 58.463,26, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaard. De proceskosten ter hoogte van € 192,85 zijn eveneens toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2020 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- een afspraak heeft gemaakt met die [slachtoffer] , en/of
- een treinkaartje voor een enkele reis [plaats 2] CS - [plaats 1] heeft gekochte, en/of
- een (vlees)mes, althans een scherp voorwerp, (van (t)huis) heeft meegenomen, en/of
- met de trein van [plaats 2] naar [plaats 1] is gereisd, met dat (vlees)mes, althans scherp voorwerp, en/of
- bij die [slachtoffer] in de auto is gestapt, terwijl hij voornoemd (vlees)mes, althans scherp voorwerp, bij zich droeg, en/of
- die [slachtoffer] vervolgens meermalen, althans eenmaal, met dat (vlees)mes, althans scherp voorwerp, in (de richting van) de buik(streek) en/of de hals en/of het gezicht/hoofd, waaronder de neus en/of de wang en/of het oog, althans het bovenlichaam, althans (elders op) het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 19 juni 2020 te [plaats 1] en/of te [plaats 2] , aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel, te weten blindheid van het (rechter) oog en/of verlamming van de (rechter) zijde van het gezicht en/of verminderd reukvermogen en/of blijvend verlies aan functie van de pink aan de linkerhand en/of meerdere littekens in het gelaat, de borst, de buik en/of de armen, heeft toegebracht door:
- een afspraak te maken met die [slachtoffer] , en/of
- een treinkaartje voor een enkele reis [plaats 2] CS - [plaats 1] te kopen en/of
- met de trein van [plaats 2] naar [plaats 1] te reizen en/of
- met voornoemd (vlees) mes, althans een scherpe voorwerp bij die [slachtoffer] in de auto te stappen, terwijl hij voornoemd (vlees)mes, althans scherpe voorwerp, bij zich droeg en/of
- die [slachtoffer] vervolgens meermalen, althans eenmaal, met dat (vlees)mes, althans scherpe voorwerp, in (de richting van) de buik(streek) en/of de hals en/of het gezicht/hoofd, waaronder de neus en/of de wang en/of het oog, althans het bovenlichaam, althans (elders in) het lichaam te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof stelt vast dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft erkend het slachtoffer meermalen met een mes te hebben gestoken. Tevens heeft de raadsman zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt hiertoe en omtrent het primair tenlastegelegde als volgt. Het hof verenigt zich met de navolgende overwegingen van de rechtbank ten aanzien van het bewijs voor het primair tenlastegelegde en maakt die tot de zijne:
‘De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1. die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 19 juni 2020 omstreeks 11.43 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] het verzoek
van de meldkamer Noord Nederland om naar het Stationsplein te [plaats 1] te gaan, omdat
daar iemand neergestoken zou zijn.
De verdachte zou daar nog met een ontbloot bovenlijf lopen ter hoogte van het station. Toen de verbalisanten bij het station aankwamen, zagen zij rechts van de taxistandplaats voor het station een manspersoon staan met een ontbloot bovenlichaam. Toen deze man de verbalisanten zag, deed hij zijn handen achter zijn rug en ging op zijn knieën zitten. Deze man werd door omstanders aangewezen als degene die iemand had neergestoken. Het bleek te gaan om [verdachte] (hierna: verdachte).2.
Het slachtoffer van de steekpartij is genaamd [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) met wie verdachte een dag eerder een afspraak had gemaakt om hem te bezoeken in [plaats 1] .3.
In de ochtend van 19 juni 2020 is verdachte met een treinkaartje voor een enkele reis met de trein van [plaats 2] naar [plaats 1] gereisd. Hij droeg een vleesmes bij zich dat hij van huis had meegenomen.4. Toen verdachte aankwam bij het station in [plaats 1] , stond het slachtoffer met zijn auto geparkeerd bij het station bij de taxistandplaatsen.5. Verdachte is met het mes in zijn mouw naar de auto van het slachtoffer gelopen en stapte bij het slachtoffer in de auto. Verdachte stak vervolgens direct op het slachtoffer in met het door hem meegenomen mes.6. Het slachtoffer probeerde uit de auto te komen, maar kwam niet los uit de gordel en opende de deur.7. Verdachte stapte uit de auto en liep om de auto heen naar het slachtoffer, waarna hij het slachtoffer opnieuw stak.8. Verdachte liep daarna weg en heeft zich weer omgedraaid richting het slachtoffer. Hij pakte het mes op dat op de grond terecht was gekomen en liep voor een derde keer naar het slachtoffer. Hij stak het slachtoffer vervolgens nog eenmaal in het gezicht/hoofd en liep weer weg. Verdachte werd kort daarna aangehouden.9. Het slachtoffer werd opgenomen in het ziekenhuis waar werd geconstateerd dat hij 22 steekverwondingen had in zijn gezicht/hoofd, waaronder de neus, de wang en het rechteroog, de armen en handen en de buik.10.
Kort na de aanhouding van verdachte verklaarde hij dat hij het slachtoffer zo vaak als mogelijk met het mes stak en dat hij uiteindelijk in het oog van het slachtoffer stak, omdat hij
hem toen echt dood wilde maken. Hij wilde met het slachtoffer afrekenen. Daarmee bedoelde
hij dat hij het slachtoffer wilde vermoorden.11.
Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer zeven of acht dagen voor zijn daad ontdekte wie het slachtoffer was, waarna hij zich heeft beraden en zijn daad heeft voorbereid.12. De avond voor zijn daad schreef hij op een whiteboard dat op zijn kamer door de politie werd gevonden, de namen op van degenen voor wie hij het feit had gepleegd.13.
Bewijsoverweging
Opzet
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan het verweer dat een verdachte als gevolg van zijn bijzondere psychische gesteldheid niet opzettelijk heeft gehandeld slechts slagen als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Uit de omstandigheid dat een verdachte niet de vrijheid had om zijn wil te bepalen en keuzes te maken, volgt op zichzelf niet dat bij hem ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarnaast geldt dat (volledige) ontoerekeningsvatbaarheid niet uitsluit dat een verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Voor de bewijsbaarheid van opzet in juridische zin moet worden gekeken naar de concrete gedragingen van verdachte, waarbij het in beginsel niet van belang is of die gedragingen hun grondslag vinden in een onjuiste realiteitstoetsing of in wanen of een stoornis van andere aard.
Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat bij verdachte, vanwege een psychische stoornis, geen enkel inzicht aanwezig was in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan. Uit de verklaringen van verdachte, zoals die zijn opgenomen in de voornoemde bewijsmiddelen, kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat hij van plan was om met het slachtoffer af te rekenen, waarmee hij bedoelde ‘vermoorden’. Verdachte heeft een afspraak met het slachtoffer gemaakt, is met de trein naar hem toe gegaan en heeft welbewust een vleesmes van huis meegenomen, waarna hij meermalen gericht in de buik en het hoofd van het slachtoffer heeft gestoken. Gelet op deze concrete en doelbewuste gedragingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk het slachtoffer van het leven heeft willen beroven.
Voorbedachte raad
Uit de verklaringen van verdachte dat hij zich heeft beraden over zijn daad, alsmede uit het van tevoren schrijven op een whiteboard voor wie hij het feit had gepleegd, het meenemen van het mes door verdachte en het doelgericht steken van het slachtoffer direct nadat zij elkaar troffen, leidt de rechtbank af dat verdachte het vooropgezette plan had om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte ruimschoots vóór de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is in het geheel niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra- indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook
van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.’
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen bewezenverklaard kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op aangever.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primairhij op 19 juni 2020 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- een afspraak heeft gemaakt met die [slachtoffer] , en
- een treinkaartje voor een enkele reis [plaats 2] - [plaats 1] heeft gekocht, en
- een vleesmes van huis heeft meegenomen, en
- met de trein van [plaats 2] naar [plaats 1] is gereisd met dat vleesmes, en
- bij die [slachtoffer] in de auto is gestapt, terwijl hij voornoemd vleesmes bij zich droeg, en
- die [slachtoffer] vervolgens meermalen, met dat vleesmes, in de buik en het gezicht/hoofd, waaronder de neus en de wang en het oog heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, nu het dossier voldoende aanwijzingen bevat dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat uit de verklaringen van familieleden blijkt dat verdachte tijdens eerdere verblijven in het buitenland al meermalen paranoïde gedrag vertoonde wanneer hij eenzaam was en onder druk stond. Ook de huisgenoten en collega’s van verdachte hebben verklaard dat hij in de dagen voorafgaand aan het tenlastegelegde feit onrustig en angstig gedrag vertoonde. Verder zijn de namen die verdachte de dag voorafgaand aan het tenlastegelegde feit op het whiteboard in zijn kamer had geschreven, een aanwijzing dat bij verdachte sprake was van een psychische stoornis, evenals het paranoïde gedrag dat verdachte tijdens zijn voorarrest in detentie vertoonde.
Oordeel van het hof
Naar aanleiding van de conclusies in de Pro Justitia-rapportage d.d. 19 maart 2021, opgemaakt door D. Harari, psychiater, en M. Hulshof, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), is verdachte op verzoek van de verdediging in hoger beroep nogmaals ter observatie opgenomen in het PBC.
Deze opname heeft geresulteerd in de opmaak van een tweede Pro Justitia- rapportage d.d. 26 juli 2022, opgesteld door psychiater M.J. van Haaren en GZ-psycholoog M.L. Sikkens. Anders dan in de eerste rapportage, concluderen de deskundigen in de tweede rapportage dat
bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De deskundigen wijzen erop dat ten aanzien van deze diagnose wel enige terughoudendheid dient te worden betracht, nu naast positieve symptomen tevens sprake lijkt te zijn van negatieve symptomen in de vorm van cognitieve achteruitgang, een gebrek aan motivatie, lusteloosheid en een traag bewegen, welke (deels) zouden kunnen passen bij de effecten van het medicijngebruik door verdachte. Voorts concluderen de deskundigen dat deze stoornis bij verdachte aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde feit. Omdat verdachte, vermoedelijk vanuit zijn intelligentie en sociale vaardigheden, in staat was deze toenemende ontregeling deels te maskeren, is het voor de deskundigen niet goed inzichtelijk geworden in hoeverre verdachte in de aanloop tot en ten tijde van het tenlastegelegde nog beschikte over gedragsalternatieven of dat zijn gedrag volledig door zijn psychotische belevingen werd gestuurd. De deskundigen menen op basis van de diagnostiek in meer algemene zin en het ziektebeloop dat het voorstelbaar is dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde dusdanig door zijn psychotische overtuigingen in beslag werd genomen dat hij geen grip meer had op zijn handelen. Het zou volgens hen het meest passend zijn om het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen, wat aansluit bij het binnen detentie beschreven beeld van een ernstig gestoorde man, die geweld toepaste (zowel naar zichzelf als naar derden) en in zijn vermogen beperkt lijkt te zijn geweest om zijn handelen adequaat vorm te geven. Deze inschatting kan op basis van de beschikbare informatie volgens de deskundigen echter niet met voldoende zekerheid worden onderbouwd, waardoor volgens hen enige terughoudendheid op zijn plaats is.
Het hof volgt de deskundigen in hun conclusies dat ten tijde van het feit bij verdachte sprake was van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en dat verdachte in grote mate door de psychotische belevingen werd gedreven tot het plegen van het feit. Het hof komt echter niet tot de conclusie dat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend. Daarbij neemt het hof ten eerste in aanmerking dat de deskundigen expliciet hebben aangegeven dat hun inschatting ten aanzien van de toerekenbaarheid niet met voldoende zekerheid kan worden onderbouwd en dat enige terughoudendheid op zijn plaats is. Het hof neemt voorts in aanmerking de vaststelling van de deskundigen dat verdachte, vermoedelijk vanuit zijn intelligentie, in staat was de ontregeling deels te maskeren. Daarvan blijkt ook uit het dossier. Verdachte was aldus in staat om zijn handelen niet volledig te laten leiden door zijn psychische stoornis. Dat verdachte ten tijde van het feit niet beschikte over andere gedragsalternatieven acht het hof dan ook niet aannemelijk geworden. Het hof komt wel tot de conclusie dat het feit aan verdachte in verminderde mate moet worden toegerekend en zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ten aanzien van het gedrag van verdachte voorafgaand aan het plegen van het feit, maakt niet dat het hof tot een ander oordeel komt. Die door de verdediging genoemde feiten en omstandigheden zijn aanwijzingen dat verdachte voorafgaand aan en ten tijde van het feit leed aan een psychische stoornis, maar rechtvaardigen niet de conclusie dat verdachte ten tijde van het feit niet beschikte over andere gedragsalternatieven.
Nu er geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de (gehele) strafbaarheid van verdachte uitsluit, is het hof van oordeel dat verdachte strafbaar is voor het primair bewezenverklaarde.
Oplegging van straf en/of maatregel
Straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Op 19 juni 2020 heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer] , een voormalig voorzitter van [politieke partij] en een voormalig leider van [naam strijdgroep] . Verdachte had het plan opgevat om het slachtoffer om het leven te brengen, omdat hij meende dat het slachtoffer (mede)verantwoordelijk was voor onder meer het overlijden van kennissen van hem, het seksueel misbruik dat hem en zijn klasgenoten zou zijn overkomen en het mislukken van zijn eerste huwelijk. Daartoe is hij naar [plaats 1] afgereisd, waar hij met het slachtoffer had afgesproken. Nadat verdachte bij het slachtoffer in de auto was gestapt, heeft hij in totaal tweeëntwintig keer met het mes op het slachtoffer ingestoken. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem veel schade en leed toegebracht. Daarnaast veroorzaakt een delict als het onderhavige veel maatschappelijke onrust en leidt dit tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. In de onderhavige zaak heeft de steekpartij plaatsgevonden rond het middaguur op het stationsplein te [plaats 1] , waar zich op dat moment veel mensen bevonden die getuige zijn geweest van het incident.
Ten gevolge van het handelen van verdachte heeft het slachtoffer ernstig lichamelijk letsel opgelopen. Hij is vrijwel blind aan zijn rechteroog, kan amper lopen en heeft meerdere ontsierende littekens in zijn gezicht. Tevens heeft het slachtoffer last van herbelevingen, angsten en nachtmerries. Hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en durft niet meer naar buiten vanwege gevoelens van angst en onveiligheid. Uit het ter terechtzitting in hoger beroep uitgeoefende spreekrecht blijkt dat deze gevoelens (mede) worden veroorzaakt door het feit dat het slachtoffer en zijn familie ervan overtuigd zijn dat sprake is van een (mislukte) aanslag, gepleegd door verdachte in opdracht van de [land] overheid. Nu daarvoor, ondanks uitgebreid politieonderzoek, geen aanwijzingen zijn gevonden, zal het hof hier niet vanuit gaan. Het hof begrijpt uit hetgeen namens het slachtoffer ter terechtzitting naar voren is gebracht dat het slachtoffer en zijn familie desondanks in de angst en overtuiging blijven leven dat verdachte in opdracht van het door hen gevreesde regime heeft gehandeld. Die angst blijft hun leven beheersen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een feit dat zo ernstig is en voor de direct betrokkene en de samenleving zo verontrustend is, dat in beginsel alleen een vrijheidsbenemende straf van lange duur recht doet.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft het hof acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 december 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft het hof met betrekking tot de persoon van verdachte acht geslagen op een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst d.d. 1 februari 2023, de reclasseringsrapportage d.d. 19 oktober 2022 van Reclassering Nederland en voornoemde Pro Justitia-rapportages, meer in het bijzonder de rapportage d.d. 26 juli 2022. Zoals eerder vermeld heeft het hof op grond van laatstgenoemde rapportage geconcludeerd dat het bewezenverklaarde feit verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
Nu verdachte in grote mate door de psychotische belevingen werd gedreven tot het plegen van het feit zal het hof aan verdachte een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Maatregel
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege zal worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, mede gelet op de conclusies en het advies in de Pro Justitia-rapportage d.d. 26 juli 2022, gepleit voor oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte sinds het (verplicht) slikken van medicatie niet meer in een psychose terecht is gekomen, dat hij inmiddels ziektebesef en -inzicht heeft en bereid is zich aan de door de reclassering geformuleerde voorwaarden te houden.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof dient naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een TBS-maatregel te worden opgelegd. Daarbij stelt het hof voorop dat, zoals hiervoor al is vastgesteld, bij verdachte sprake is van een stoornis, in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, welke aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Voorts is in deze zaak, met betrekking tot de bewezenverklaarde poging tot moord, sprake van een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de overige voorwaarden voor het opleggen van een TBS-maatregel, te weten of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, overweegt het hof het volgende.
Blijkens de Pro Justitia-rapportage d.d. 26 juli 2022 wordt door de deskundigen, bij continuering van de huidige situatie waarbij verdachte op medicatie is ingesteld en ziekte-inzicht heeft, het risico op recidive als laag tot matig beoordeeld. Indien de psychotische symptomen langere tijd in remissie blijven, waarbij continuering van de medicatie vooralsnog van belang wordt geacht, kan deze inschatting naar laag worden teruggebracht. Volgens de deskundigen wordt het recidiverisico primair bepaald door de aanwezigheid van psychotische problematiek en meer specifiek, de mate van ontregeling. In het geval van een psychiatrische ontregeling kan verdachte snel en heftig psychotisch worden, waarbij het recidiverisico op gewelddadig gedrag kan oplopen tot hoog. De deskundigen concluderen dat verdachte baat zal hebben bij een langdurige intensieve psychiatrische behandeling en begeleiding, die zich richt op verdere stabilisering van het psychiatrisch beeld en terugvalpreventie, met een passende mate van beveiliging. Gezien de eerdere snelle ontregeling in detentie en het daaruit voortvloeiende risico op agressief gedrag, menen de deskundigen dat een TBS-maatregel noodzakelijk is. Omdat verdachte gemotiveerd is voor een intensief behandeltraject met passende resocialisatiemogelijkheden, adviseren de deskundigen de mogelijkheid van een TBS-maatregel met voorwaarden te laten onderzoeken, waarbij geadviseerd wordt tot (klinische) plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek als startpunt voor het behandeltraject.
Het hof is, anders dan de deskundigen in voornoemde rapportage adviseren, van oordeel dat niet volstaan kan worden met oplegging van een TBS-maatregel met voorwaarden en overweegt hiertoe als volgt. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat tijdens detentie sprake is geweest van een gecompliceerd behandelverloop bij verdachte, met snelle en heftige ontregelingen met agressief gedrag en hongerstakingen. Deze ontregelingen werden veroorzaakt door meerdere onderbrekingen in de medicatie-inname door verdachte. Pas na toepassing van dwangmedicatie was sprake van een meer stabiel functioneren. Dit stabiele functioneren van verdachte is volgens de deskundigen echter nog fragiel. De deskundigen stellen dat verdachte gemotiveerd is voor een behandeltraject en adviseren gelet daarop een TBS-maatregel met voorwaarden. Uit het rapport van de deskundigen blijkt echter tevens dat bij chronisch psychotische problematiek bekend is dat het ziekte-inzicht evenals de medicatie-inname kan fluctueren. Voorts volgt uit het rapport dat verhoogde stress, die bij verdachte al snel opspeelt gezien de beperkte belastbaarheid als belangrijk symptoom van het ziektebeeld, kan leiden tot ontregelingen. De ontregelingen, zo blijkt uit voornoemde Pro Justitia-rapportage, zijn tot op heden pas in een relatief late fase opgemerkt. In aanmerking nemende dat verdachte bij een psychiatrische ontregeling snel en heftig psychotisch kan worden, waarbij het recidiverisico op gewelddadig gedrag kan oplopen tot hoog, het ziektebeeld van verdachte en het daarmee samenhangende fluctuerende ziekte-inzicht alsook de beperkte belastbaarheid van verdachte is het hof van oordeel dat alleen oplegging van een TBS-maatregel met bevel tot verpleging voldoende waarborgen biedt voor de algemene veiligheid van personen. Het is aldus de algemene veiligheid van personen die de verpleging eist.
Nu het hof de TBS-maatregel oplegt ter zake van een misdrijf dat gericht was tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, is deze maatregel niet gemaximeerd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 64.697,77. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 58.463,26. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, met dien verstande dat de vordering ter terechtzitting, overeenkomstig de beslissing van de rechtbank, is gematigd tot voornoemd bedrag.
De vordering tot schadevergoeding betreft € 35.000,- aan immateriële schade en € 23.463,26 aan materiële schade, bestaande uit de volgende kostenposten:
- -
Reiskosten MCL en UMCG € 642,58
- -
Parkeerkosten ziekenhuis € 57,00
- -
Kosten waarnemend huisarts € 5.769,08
- -
Kosten eigen risico € 770,00
- -
Kosten aan auto € 4.000,00
- -
Kleding € 150,00
- -
Ziekenhuisdagvergoeding € 527,00
- -
Huishoudelijke hulp € 10.996,00
- -
Beveiligingscamera € 548,00
Standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de gevorderde materiële schade heeft de raadsman ten aanzien van de kostenpost ‘kosten waarnemend huisarts’ aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat primair beoordeling van deze gevorderde schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van rechtstreekse schade. Daar komt bij dat de gevorderde kosten niet reëel zijn noch in verhouding staan tot de door de benadeelde partij geleden schade, omdat benadeelde ook iemand anders had kunnen vragen om hem bij de ziekenhuisbezoeken te vergezellen, dan wel op andere wijze vervoer had kunnen regelen. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat aangesloten dient te worden bij letselcategorie 5 van de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, waaraan een bedrag van € 20.000,00 is gekoppeld, nu, anders dan de benadeelde partij stelt, niet is komen vast te staan dat sprake was van een (politieke) aanslag.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële en materiële schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering ten aanzien van dat bedrag, te weten € 58.463,26 toewijsbaar is.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de kostenpost ‘kosten waarnemend huisarts’ verplaatste schade betreft, als bedoeld in artikel 6:107, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek, en deze schade voor toewijzing in aanmerking komt op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Anders dan de raadsman, is het hof van oordeel dat de gevorderde schade reëel en proportioneel is en verwerpt derhalve het verweer.
Voorts acht het hof de gevorderde € 35.000,00 aan immateriële schade toewijsbaar, gelet op de ernst van het letsel en de gevolgen voor de benadeelde partij.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Gelet op de aan verdachte opgelegde TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege zal het hof het aantal dagen gijzeling bepalen op nul.
Gelet op het voorgaande zal het hof verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 192,85, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 58.463,26 (achtenvijftigduizend vierhonderddrieënzestig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 23.463,26 (drieëntwintigduizend vierhonderddrieënzestig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 192,85 (honderdtweeënnegentig euro en vijfentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 58.463,26 (achtenvijftigduizend vierhonderddrieënzestig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 23.463,26 (drieëntwintigduizend vierhonderddrieënzestig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 35.000,00 (vijfendertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 juni 2020.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 16 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑02‑2023
Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, pagina 273.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 354 en 356.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2021.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 356.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2021.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 357.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2021.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 445 en 446.
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 79 en 80 en het forensisch geneeskundig verslag, pagina 81 tot en met 86.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 296. Het hof vult dit bewijsmiddel aan met paginanummer 297.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris, pagina 284.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 329 en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 376 en 377.