Rb. Zeeland-West-Brabant, 29-05-2015, nr. AWB - 11 , 4342
ECLI:NL:RBZWB:2015:3685
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
29-05-2015
- Zaaknummer
AWB - 11 _ 4342
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2015:3685, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29‑05‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
art. 10 Wet op de dividendbelasting 1965
- Vindplaatsen
V-N 2015/41.10 met annotatie van Redactie
NTFR 2015/2402 met annotatie van Drs. B.J. Kiekebeld
Uitspraak 29‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Teruggaaf dividendbelasting. Artikel 10, lid 1, Wet op de dividendbelasting 1965. Een naar Spaans recht opgericht en aldaar gevestigd vrijgesteld pensioenfonds heeft geen recht op teruggaaf van ingehouden dividendbelasting omdat zij op grond van het Nederlandse nationale recht als fiscaal transparant moet worden aangemerkt.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer AWB 11/4342
Uitspraak van 29 mei 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] FP, gevestigd te [plaats X] (Spanje),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft met dagtekening 22 december 2006, bij de inspecteur ingekomen op 28 december 2006, een verzoek ingediend tot teruggaaf van ingehouden dividendbelasting over het kalenderjaar 2003, als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de dividendbelasting 1965 (Wet DB) dan wel artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).Voor de inhoud van het verzoek verwijst de rechtbank naar hetgeen hierna onder 2.3 is opgenomen
1.2.
Bij brief van 5 mei 2008, bij de inspecteur ingekomen op 6 mei 2008, heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift is door de inspecteur bij brief van 7 mei 2008 aangemerkt als een bezwaarschrift wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van 22 december 2006.
1.3.
Bij beschikking van 10 februari 2010 heeft de inspecteur het verzoek om teruggaaf van 22 december 2006 afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 19 maart 2010, door de inspecteur ontvangen op 23 maart 2010, een bezwaarschrift ingediend.
1.5.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2011 de beschikking van 10 februari 2010 gehandhaafd.
1.6.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 augustus 2011, ontvangen bij de rechtbank op 19 augustus 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.
1.7.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2012 te Breda. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift op 21 december 2012 aan partijen is verzonden. Voor een overzicht van de aldaar verschenen en gehoorde personen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar dat proces-verbaal.
1.9.
Bij brief van 7 maart 2013 heeft de inspecteur - in opdracht van de rechtbank - de nog ontbrekende op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend en gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om zijn standpunt nader toe te lichten. Deze stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van belanghebbende verstrekt.
1.10.
Bij brief van 19 april 2013 heeft de gemachtigde van belanghebbende, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gereageerd op de stukken van de inspecteur van 7 maart 2013. Deze stukken zijn in afschrift aan de inspecteur verstrekt.
1.11.
De inspecteur heeft op 31 mei 2013 vóór de tweede zitting een nader stuk als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.12.
Bij brief van 10 juni 2013, bij de rechtbank ontvangen op 11 juni 2013, heeft de gemachtigde van belanghebbende voorafgaand aan de zitting van 13 juni 2013 een pleitnota ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.13.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2013 te Breda. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift op 28 januari 2014 aan partijen is verzonden. Voor een overzicht van de aldaar verschenen en gehoorde personen en het ter zitting verhandelde verwijst de rechtbank naar dat proces-verbaal. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.14.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 24 juni 2014 meegedeeld dat het onderzoek is heropend op grond van het bepaalde in artikel 8:68 van de Awb.
1.15.
Bij brief van 24 juni 2013 heeft de rechtbank het Internationaal Juridisch Instituut, gevestigd in Den Haag, benaderd voor een advies. Voor de inhoud van het verzoek verwijst de rechtbank naar hetgeen hierna onder 2.4 is opgenomen.
1.16.
Bij brief van 17 januari 2014, bij de rechtbank binnengekomen op 20 januari 2014, heeft de rechtbank het advies van het Internationaal Juridisch Instituut ontvangen. Het advies is op 18 december 2013 opgesteld door [A] en [B], advocaten verbonden aan advocatenkantoor [advocatenkantoor], gevestigd in Madrid (Spanje) (hierna: het advies van [advocatenkantoor]). Voor de inhoud van het advies van [advocatenkantoor] verwijst de rechtbank naar hetgeen hierna onder 2.5 is opgenomen.
1.17.
Bij brieven van 13 februari 2014, 27 maart 2014, 29 april 2014, 14 mei 2014, 26 juni 2014 en 25 juli 2014 hebben partijen, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, over en weer gereageerd op het advies en elkaars reacties. Deze stukken zijn telkens in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
1.18.
Nadat partijen daarvoor toestemming hadden gegeven, heeft de rechtbank een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is een naar Spaans recht opgericht pensioenfonds (Fondo de Pensiones) en is in Spanje gevestigd. Belanghebbende heeft volgens het toepasselijke Spaanse recht geen rechtspersoonlijkheid. In Spanje is belanghebbende (subjectief) vrijgesteld van de Spaanse winstbelasting. Belanghebbende valt onder de Spaanse wet betreffende pensioenregelingen en pensioenfondsen.
2.2.
De promotor van belanghebbende is [C SA]. Als beheerder (entidad gestora) van belanghebbende treedt op [D SA]. De bewaarder (entidad depositaria) van belanghebbende was bij de oprichting [E SA], later vervangen door [F SA].
2.3.
Belanghebbende heeft verzocht om teruggaaf van ingehouden dividendbelasting over het kalenderjaar 2003 ten bedrage van € 159.680,55. Het verzoek luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Namens de belanghebbende, het pensioenfonds [belanghebbende] FP, gevestigd in Spanje verzoek ik u, op grond van artikel 10, lid 1 van de Wet op de dividendbelasting 1965 om alle ingehouden en afgedragen dividendbelasting in het jaar 2003 te restitueren.
Op de dividenden is 25% dividendbelasting ingehouden. Het gaat om beleggingsdividenden uit relatief kleine participaties. De participaties zijn in alle gevallen kleiner dan 5% en er is niet sprake van een controlerend belang. De belanghebbende is de uiteindelijk gerechtigde van de dividenden en van een samenstel van transacties als bedoeld in artikel 4 lid 4 van de Wet op de dividendbelasting is geen sprake. Belanghebbende heeft geen vaste inrichting in Nederland.”
Bij het verzoek om teruggaaf is een aangifte dividendbelasting gevoegd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:
“Aangifte Dividendbelasting
Teruggaaf voor rechtspersonen die niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen
Naam rechtspersoon [belanghebbende]
FP
Fiscaal nummer G [nummer]
Adres [adres]
Postcode en plaats [postcode], [plaats X] (SPAIN)
Ik verzoek om teruggaaf van het bedrag hieronder.
Bedrag ingehouden
Dividendbelasting € 159,680.55 Jaar 2003”
2.4.
Bij brief van 24 juni 2013 heeft de rechtbank het Internationaal Juridisch Instituut, gevestigd in Den Haag, benaderd voor een advies in de volgende kwestie:
“Bij de rechtbank is een procedure aanhangig van [belanghebbende] F.P., gevestigd te [plaats X] (hierna: het fonds). Het fonds is een pensioenfonds naar Spaans recht.
Bijgaand treft u de volgende stukken aan:
Bijlage I A “Plan de Pensiones [belanghebbende]”, het pensioenplan van het fonds;
Bijlage I B een vertaling van het pensioenplan van het fonds in het Engels;
Bijlage II A “Boletín de Adhesion”, het aanmeldingsformulier voor potentiële
deelnemers aan het fonds;
Bijlage II B een vertaling van het aanmeldingsformulier voor potentiële deelnemers aan het fonds in het Engels;
Bijlage III een Engelstalige beschrijving van het Spaanse pensioensysteem. Het fonds valt in de “Third Pillar” (blz. 4 van de beschrijving).
Vaststaat tussen partijen dat het fonds naar Spaans recht geen rechtspersoonlijkheid heeft.
De rechtbank verzoekt u de volgende vraag te beantwoorden:
Is het fonds de juridische eigenaar van de beleggingen van het fonds?”
2.5.
Het Internationaal Juridisch Instituut heeft een advies laten opmaken door een externe deskundige, [advocatenkantoor]. In het advies van [advocatenkantoor] is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“V. The present legal note is aimed to (i) introduce the Court of Breda into the
Spanish Pension Plan/Fund system, to (ii) explain the concept of
property/ownership of the investments in a pension fund and to (iii) analyse the
[belanghebbende] Pension Plan.
1. WHAT YOU NEED TO KNOW ABOUT THE SPANISH PENSION PLAN/FUND
SYSTEM
a. a) Definition
In Spain, Pension Plans (“PP”) are shaped as voluntary social welfare systems,
complementary to the universal Social Security PP system. Their aim is to grant
to its participants or beneficiaries a rent in case of retirement or any other
legally accepted eventuality. In no case, Private PP can be substitutive of the
existing Public PP.
In this sense, Pension Plans and Pension Funds have a relevant economic
importance as a saving system through a contractual scheme (a Pension Plan),
which is canalized by a type of institutional investor (a Pension Fund).
b) Contributions regularity
In general, contributions can be made daily, weekly, monthly, yearly or in
extraordinary periods. In this regard, Participants can choose the way, the
period and the amount of the contributions (with the limits established by laws).
Likewise, Participants can also temporarily or indefinitely suspend the
contributions.
c) Parties in a PP
1. PP Promoter: Any entity, corporation, Society, Company, Association, Union or
any group of any kind which participates in the PP development.
2. PP Participants: Any particular person for which the PP is created, whether
he/she makes any contribution to the PP or not.
3. PP Beneficiaries: Any particular person with a right to the receipt of the
contributions made, him/her being Participants or not.
d) Types of Pension Plans in Spain
(…)
In this sense, depending on the Promoter, PP are necessarily classified in one of the
following categories:
1. (…)
2. (…)
3. Individual PP
These PP are the ones where the promoter is one or more Finance Entities and whose
participants is any particular person. In this sense, what we principally call Finance
Entity are: Banks, Savings Bank, Official Credit Entities or Insurance companies.
In the same way, depending on the Established Obligations, PP are necessarily
classified in one of the following categories:
1. (…)
2. Defined contribution PP
These are the ones created with the contributions from the promoters with/without the
contributions from the participants. The definition of this benefit can be calculated as a
whole or depending of salaries, seniority, Social Security contributions, or any other
variable that can be used in this case. In these PP, the benefit is calculated at the time
of the contingency, as a result of the capitalization process developed by the PP.
(…)
e) Subjects allowed to make contributions to the PP are:
• Promoters of an Employment Pension Plan, in favo[u]r of the participant employees.
• Participants, no matter the specific Pension Plan. Only free contributions from a
Pension Fund can increase the existent amounts.
f) Main Governing Principles of PP
1. Non Discrimination: if the subject meets the Legal and established requirements,
he/she will be allowed to benefit from the PP.
2. Capitalization: the PP will increase through financial and actuarial systems.
3. Finality of the contributions: Promoter contributions to the PP will be irrevocable,
whether the payment has been made or not.
4. Rights attribution: Participants’ contributions to PP determine for these
Participants all consolidated rights. These consolidated rights will only be effective
when (i) the Participant joins another plan and/or when (ii) one of the benefit
payment scenario occurs.
5. Compulsory integration: it will be compulsory to integrate any PP within a
Pension Fund, in the terms fixed by the laws in force.
6. Seizure exemption: no consolidated right can be seized by any court, tax or
administrative authority, until the benefit is paid, should the beneficiary incur in one
of the foreseen scenarios.
(…)
2. THE CONCEPT OF PROPERTY/OWNERSHIP IN PENSION PLANS/FUNDS
a. a) Analysis
An important question that may arise in Pension Plans is the one related to the
ownership/property of its investments.
Pension Funds are independent investments, built with the contributions made
to the PP and whose exclusive aim is to guarantee the observance of its
assigned PP (one or more). These investments are permanently contributed in
assets, in accordance to what is established in the investment fund policy.
When we speak of independence regarding these Pension Funds, we mean
that these funds are located out of the balance of any entity managing the
same. In this sense, the ownership of all contributions belongs to Promoters
and Beneficiaries, in accordance with the criteria defined within the PP.
In practice, this implies that nor can neither Pension Funds nor their amounts
be affected by entities’ potential insolvencies.
A Pension Fund is governed by a Managing Entity, carrying out this last, among
others, all its investment procedures. The funds investments’ safe-keeping and
deposit are entrusted to another specialized entity (Trustee Entity), different
from the Managing Entity.
Contributions made by Participants (including company’s contributions in
Employment PP), together with the investments’ performance and the costs
derived, determine for Participants all their rights (Consolidated Rights) as well
as for Beneficiaries (Benefits or Economic Rights).
As mentioned before, these Consolidated Rights are legally protected since
they are not subject to seizure by any court, tax or administrative authority, until
the benefit is paid, should the Beneficiary incur in one of the foreseen scenarios
or in long-term unemployment or serious sickness.
b) Some relevant case law and Doctrine on this matter
• Ruling 82/2005 of 24 February - Labour Court of Madrid
“...ownership of all asset resources linked to a Pension Plan will belong to
participants and/or beneficiaries of the Plan. Ownership is transferred to
participants, improving its security since Pension Funds cannot be conditioned
to the economic situation of its promoter. . . in this way, contributions made by
promoters or companies are irrevocable and determine from the moment of the
contribution, rights for participants, assuming these last a complete ownership.
This can then allow that:
- Participants may be able to transfer their consolidated rights in the terms
established by law and;
- Contributions can be tax deductible and integrated within the Personal
Income Tax.”
• Ruling 6623/2005 of 29 July — High Court of Justice of Cataluña
“…it has to be reminded that, with no doubts or exceptions, ownership of
Pension Plan investments in Spain belongs to participants and/or beneficiaries.”
• Pension Plans and Personal Income Tax — Mrs. Consuelo Arranz de
Andrés — CIVITAS REVIEW
“...in case of any eventuality gathered in the Plan, the only reason to allow the
payment of the amounts contained in the said Plan is the fact that the property
of the amounts linked to the Plan is of the participant, from the moment of the
contribution...”
• Study of Pension Plans and Retirement Plans — Mrs. M. Rosa Isern —
University Rovira I Virgili, Tarragona
“A Participant Consolidated Right is any economic right derived from (i) the
contributions gathered in a Pension Plan and (ii) of the financial capitalization
regime applied in the corresponding Plan.”
3. THE [belanghebbende] PENSION PLAN
a. a) General Scope
The [belanghebbende] Pension Plan (the “Plan”) belongs to the
family of Individual Pension Plans (please see above), with a Defined
Contribution System (please see above).
b) Relevant features
• The Promoter of the Plan is [C SA] and
Participants are all those who wish to be incorporated within the Plan. This
implies that we are speaking of a plan, open erga omnes, should these
individuals meet the necessary minimum requirements (any legal and
capable person who wishes to subscribe the Plan with its conditions and who
will make the necessary contributions).
• Beneficiaries of the Plan will be (i) Participants in case of retirement,
disability or dependency or (ii) the people defined by the Participant in case
of death (Beneficiaries).
• The funding of the Plan will exclusively be done through the Participants’
contributions. An Individual Capitalization Fund will automatically rise with
these contributions, together with the results these last will generate, and
after deducing the costs implied.
• Participants will be able to join the Plan whenever they meet all the
necessary requirements as set up above. In the same way, they will be
allowed to unsubscribe the Plan.
• Contributions to the plan can be periodic or extraordinary. In this sense,
“periodic” means that contributions can be done monthly, quarterly,
biannually or annually. “Extraordinary” means that they can be done at any
moment.
• These Contributions have a minimum amount of EUR 50 per month or its
equivalent in quarterly, biannually or annually instal[l]ments. Maximum
amounts are constantly defined by the pension plan legislation.
• The Plan is indefinite but there might be a series of causes which can result
on the Plan’s dissolution such as (1) the absence of Participants and/or
Beneficiaries during more than a year, or (ii) should the Plan be dissolved by
the Promoter.
• Covered Contingencies by the Plan:
1. Retirement of the Participant at the ordinary age for before or after the
same).
2. Death of the Participant no matter the cause.
3. Death of the Beneficiary no matter the cause.
4. Full and/or permanent disability of the Participant.
5. Severe dependency of the Participant.
If one of these scenarios rises, the Participant, or in some cases, the
Beneficiary, will communicate the same to the Managing Entity and will choose
how to perceive the contribution payment.
c) Rights and Obligations of Participants and Beneficiaries
Rights of Participants:
i. Economic Rights:
- The ownership/property of all the assets of the Plan
- His/her Individual Consolidated Rights
- The right to transfer the Consolidated Rights to another Plan
- Exercise his/her consolidated Rights in cases of long-term unemployment or
serious sickness situations, in the established terms.
ii. Information Rights:
- Right to be informed of any movement within the Plan
- Right to be informed of how the legislation affects his rights in any way
- Right to be informed of any modification made to the Plan by the Promoter
- Participants have the right to be informed of all the policies related to the
Plan as well as any other information that does not break confidentiality of
other Participants or Beneficiaries
Obligations of Participants:
- Apply to the Plan correctly
- Inform of any modification made to the Plan
- Pay the necessary contributions
Rights of Beneficiaries:
iii. Economic Rights:
- Right to perceive the contributions established in the Plan
- Move or mobilize his/her Economic Right to another plan
iv. Information Rights:
- Right to be informed of any movement within the Plan once he has acquired
the Economic Right
- Right to be informed of how legislation affects his rights in any way
- Right to be informed of any modification made to the Plan by the Promoter
once he has acquired the Economic Right
Obligations of Beneficiaries:
- Communicate the contingency, if any, to the Managing Entity
- Inform of any transfer of his/her Economic Rights to another plan
4. CONCLUSIONS
After this general overview, we can ensure that the complex Spanish Pension Plan
scheme is at least a solid and full guaranteed system, aimed to protect Consolidated
Rights of its Participants and/or Economic Rights of its Beneficiaries.
What we can now definitely ensure is that ownership/property of investments of a
Pension Plan belongs always to Participants and/or Beneficiaries, should these meet
all the necessary requirements seen above. This also applies to the [belanghebbende]
Pension Plan.”
3. Geschil
3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de ingehouden Nederlandse dividendbelasting. De discussie tussen partijen spitst zich toe op de vraag of het niet verlenen van teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting in strijd is met het Europese recht.
Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1. Is belanghebbende fiscaal transparant?
Indien belanghebbende fiscaal transparant is:
2. Heeft belanghebbende recht op teruggaaf van dividendbelasting?
3. Indien vraag 2 ontkennend wordt beantwoord: heeft de inspecteur bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat voor de onderhavige teruggaaf dividendbelasting de fiscale transparantie geen rol zal spelen?
4. Indien vraag 3 ontkennend wordt beantwoord: moet het verzoek om teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting worden aangemerkt als een verzoek gedaan namens de uiteindelijk gerechtigden tot de dividenden?
Indien belanghebbende niet fiscaal transparant is:
5. Is belanghebbende (objectief) vergelijkbaar met een in Nederland vrijgesteld lichaam zoals bedoeld in artikel 10 van de Wet DB?
6. Is belanghebbende vergelijkbaar met een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi) zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb)?
7. Indien de vragen 5 en 6 ontkennend worden beantwoord: leidt de vergelijking met een in Nederland gevestigd lichaam dat onderworpen is aan vennootschapsbelasting tot teruggaaf van dividendbelasting of is sprake van een belemmering?
Indien belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting:
8. Heeft belanghebbende recht op schadevergoeding in de vorm van de gederfde rente?
Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op de gevraagde teruggaaf en op rentevergoeding. De inspecteur stelt dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat het bezwaar en beroep tijdig zijn ingediend. De rechtbank acht dit juist en volgt hen hierin, zodat in zoverre sprake is van een ontvankelijk beroep.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij ter zitting hebben verklaard.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van een teruggaaf van dividendbelasting van € 159.680,55. De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 10, eerste lid van de Wet DB (tekst 2003) wordt aan een in Nederland gevestigde rechtspersoon die niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen, op verzoek teruggaaf verleend van te zijnen laste ingehouden dividendbelasting indien deze meer bedraagt dan € 23. De eerste volzin is niet van toepassing op dividendbelasting naar opbrengsten met betrekking waartoe de rechtspersoon niet de uiteindelijk gerechtigde is.
Het tweede lid van genoemd artikel kent een nagenoeg gelijkluidende regeling voor beleggingsinstellingen.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat belanghebbende volgens het toepasselijke Spaanse recht geen rechtspersoon is en dat het Nederlandse recht geen pensioenfonds kent dat geen rechtspersoon is. Dat hoeft op zichzelf niet te leiden tot het oordeel dat belanghebbende geen beroep zou kunnen doen op de bepaling van artikel 10 van de Wet DB. Beoordeeld moet dan worden of belanghebbende voldoende vergelijkbaar is met een Nederlandse rechtspersoon dan wel een beleggingsinstelling om naar de Nederlandse fiscale regels te kunnen worden aangemerkt als een niet transparant lichaam. Deze beoordeling dient te geschieden met inachtneming van het toepasselijke Spaanse civiele recht (vergelijk o.a. Hoge Raad 23 september 2011, nr. 10/03724; ECLI:NL:HR:2011:BT2292, r.o. 3.4).
4.3.
Voor de beoordeling of belanghebbende naar Nederlands recht kan worden aangemerkt als een niet transparant lichaam moet in de eerste plaats worden beoordeeld of belanghebbende voldoende vergelijkbaar is met een Nederlandse rechtspersoon. Kenmerkend voor Nederlandse rechtspersonen is ingevolge artikel 2:5 van het Burgerlijk Wetboek dat zij voor het vermogensrecht gelijk staan met een natuurlijk persoon. Zij kunnen eigenaar zijn van zaken, schuldenaar zijn en aan haar kunnen vermogensbestanddelen toebehoren. Uit het advies van [advocatenkantoor] blijkt dat belanghebbende naar Spaans recht geen juridisch eigenaar wordt van de in haar naam belegde vermogensbestanddelen zoals aandelen. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat belanghebbende niet de privaatrechtelijke kenmerken heeft van een Nederlandse rechtspersoon, zodat zij naar Nederlands fiscaal recht niet kwalificeert als een rechtspersoon.
4.4.
In de tweede plaats moet worden beoordeeld of belanghebbende vergelijkbaar is met een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet Vpb (tekst 2003). Ingevolge artikel 28, tweede lid, aanhef, van de Wet Vpb (tekst 2003) worden als beleggingsinstelling aangemerkt in Nederland gevestigde NV’s, BV’s en open fondsen voor gemene rekening in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van de Wet Vpb. Belanghebbende is wat betreft haar privaatrechtelijke kenmerken niet vergelijkbaar met een Nederlandse NV of BV. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende evenmin worden gekwalificeerde als een open fonds voor gemene rekening. Artikel 2, tweede lid, van de Wet Vpb noemt onder meer als kenmerk van een fonds voor gemene rekening dat sprake is van verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. Er is geen sprake van bewijzen van deelgerechtigdheid aangezien een deelname in het pensioenfonds niet overdraagbaar is aan een ander. De mogelijkheid dat de waarde van de deelname kan worden ondergebracht in een ander fonds is hiermee niet op een lijn te stellen. Op grond van artikel 28, tweede lid, onderdeel b van de Wet Vpb is voor de status beleggingsinstelling overigens tevens vereist dat een deel van de winst binnen acht maanden na afloop van het jaar ter beschikking komt van de aandeelhouders dan wel deelgerechtigden. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke uitkering bij belanghebbende geen sprake. De regelingen die op belanghebbende van toepassing zijn bevatten een dergelijke verplichting niet. Bovendien worden uitkeringen aan de participanten eerst dan gedaan als aan de daarvoor gestelde voorwaarde, bijvoorbeeld het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, is voldaan. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat belanghebbende naar Nederlands fiscaal recht niet op één lijn is te stellen met een beleggingsinstelling (vergelijk r.o. 3.4 van Hoge Raad 15 november 2014, nr. 12/01866, ECLI:NL:HR:2013:1128).
4.5.
Op grond van het in 4.1 tot en met 4.4 overwogene en in het bijzonder het advies van de deskundige, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende als fiscaal transparant moet worden aangemerkt. In dat geval heeft zij geen recht op teruggaaf van de ingehouden dividendbelasting aangezien die niet ten laste van haar is ingehouden.
4.6
Belanghebbende heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat de fiscale transparantie voor de teruggaaf van dividendbelasting geen rol zal spelen. De inspecteur betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt en belanghebbende heeft daarvan geen enkel bewijs overgelegd.
4.7.
Uit de tekst van het verzoek om teruggaaf van ingehouden dividendbelasting blijkt dat dat verzoek enkel is gedaan door belanghebbende ten behoeve van haarzelf. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat verzoek niet (mede) worden aangemerkt als een verzoek namens de uiteindelijk gerechtigden tot de dividenden.
4.8.
Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbendes verzoek om teruggaaf van ingehouden dividendbelasting terecht is afgewezen. De overige in geschil zijnde vragen behoeven dan geen behandeling meer.
4.9.
De inspecteur heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het beroep aangezien belanghebbende volgens hem niet de gerechtigde is tot de dividenden. De uitspraak op bezwaar is echter gericht aan belanghebbende zodat deze als belanghebbende bij het beroep moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat belanghebbende niet gerechtigd blijkt te zijn tot de teruggaaf van de dividendbelasting doet daar niet aan af. De primaire stelling van de inspecteur wordt daarom verworpen. Het beroep is dan ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 mei 2015 door mr.dr. M.L.M. van Kempen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. Namens haar tekent mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren.
De griffier, Namens de voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.