HR, 23-09-2011, nr. 10/03724
BT2292
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-09-2011
- Magistraten
Mrs. C.B. Bavinck, A.R. Leemreis, J.A.C.A. Overgaauw
- Zaaknummer
10/03724
- LJN
BT2292
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BT2292, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑09‑2011; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑09‑2011
- Vindplaatsen
V-N 2011/49.18 met annotatie van Redactie
BNB 2012/12 met annotatie van J.A.R. van Eijsden
FED 2012/24 met annotatie van P. Verhagen
NTFR 2011/2318 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Uitspraak 23‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting; Amerikaanse LLC, opgericht naar het recht van Ohio, wordt voor toepassing van de Wet Vpb 1969 niet aangemerkt als een transparant lichaam.
Mrs. C.B. Bavinck, A.R. Leemreis, J.A.C.A. Overgaauw
Partij(en)
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 13 juli 2010, nr. 09/00179, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
1. Het geding in feitelijke instanties
De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting van belanghebbende voor het jaar 2003, het bedrag van het verlies van dat jaar bij beschikking vastgesteld. De beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 08/214) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Met terugwerkende kracht tot 31 december 2000 is met toepassing van artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 een landbouwonderneming ingebracht in belanghebbende. In deze onderneming was een vervangingsreserve gevormd.
3.1.2.
Op 14 maart 2001 heeft een aandeelhouder van belanghebbende samen met zijn echtgenote een limited liability company opgericht naar het recht van de staat Ohio (Verenigde Staten van Amerika) met de naam H limited liability company (hierna: de LLC).
3.1.3.
Op 22 december 2002 heeft belanghebbende een belang van 98 percent in de LLC verworven, met mede als doel de in 3.1.1 genoemde vervangingsreserve (thans: herinvesteringsreserve) aan te wenden. In de articles of organisation van de LLC wordt verwezen naar een operating agreement (hierna: OA), waarin in artikel 5 is bepaald:
‘All Members to be Liable for Certain Financial Obligations: Notwithstanding any other statutory or common law provision to the contrary, all members shall be required as a condition of membership to assume and be personally liable for any and all loans of the Company from any financial institutions or third party creditor, particularly including, but not limited to loans to finance the acquisition of the Company's assets.’
Deze bepaling is in de OA opgenomen met het oogmerk om de LLC voor de Nederlandse participant transparant te laten zijn.
3.1.4.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de LLC voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant is, omdat de leden van de LLC aansprakelijk zijn voor de schulden en verplichtingen van de LLC. Belanghebbende heeft de herinvesteringsreserve afgeboekt op de verkrijgingsprijs van door de LLC gedane investeringen en heeft voorts verliezen van de LLC ten laste van haar Nederlandse winst gebracht. Volgens de Inspecteur is geen sprake van fiscale transparantie. Partijen zijn het erover eens dat wanneer bepaling 5 van de OA niet bewerkstelligt dat de leden van de LLC niet enkel tot het door hen ingelegde vermogen aansprakelijk zijn voor de schulden van de LLC geen sprake is van fiscale transparantie.
3.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat uit paragraaf 1705.48 van de Revised Code van de staat Ohio (hierna: de Revised Code) volgt dat de LLC zelf aansprakelijk is voor de verliezen en schulden en dat de leden en het bestuur van de LLC uitdrukkelijk van enige aansprakelijkheid uit hoofde van hun functie zijn uitgesloten. Artikel 5 van de OA maakt — aldus het Hof — op paragraaf 1705.48 van de Revised Code geen inbreuk en vormt evenmin een aanvulling daarop omdat deze paragraaf geen ruimte laat om daarvan in een operating agreement af te wijken of deze daarin aan te vullen. Het werkingsgebied van de OA beperkt zich — aldus nog steeds het Hof — tot de verhouding tussen de leden en de LLC, tussen de leden onderling en tussen de LLC en derden. De LLC blijft zelf aansprakelijk voor haar verbintenissen. Het Hof heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat de LLC de onderneming drijft voor haar rekening en risico en dat artikel 5 OA niet bewerkstelligt dat de onderneming feitelijk voor rekening en risico van de leden van de LLC wordt gedreven. De in artikel 5 OA overeengekomen aansprakelijkheid vloeit niet voort uit het lidmaatschap van de LLC als zodanig maar uit de wens van de leden zich mede-aansprakelijk te stellen voor bepaalde schulden van de LLC.
3.3.
De klachten bestrijden onder meer 's Hofs hiervoor weergegeven oordelen met het betoog dat de leden ingevolge artikel 5 OA aansprakelijk zijn en dat paragraaf 1705.48, letter C, van de Revised Code (zie onderdeel 4.2 van de hofuitspraak) de leden de mogelijkheid biedt door een eigen actie de beperking van de aansprakelijkheid op te heffen.
3.4.
Voor de beantwoording van de vraag of een buitenlandse samenwerkingsvorm voor de toepassing van het Nederlandse belastingrecht als transparant moet worden aangemerkt, is onder meer van belang het antwoord op de vraag of ingevolge het recht dat die rechtsvorm beheerst de vennoten respectievelijk de leden van die samenwerkingsvorm beperkt aansprakelijk zijn tot het bedrag van hun inleg. Het Hof heeft bij de beoordeling van laatstbedoelde vraag terecht als uitgangspunt gehanteerd dat beslissend is in hoeverre de leden volgens het van toepassing zijnde vennootschapsrecht aansprakelijk zijn voor de schulden van de LLC. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat volgens het op de LLC toepasselijke vennootschapsrecht de leden slechts aansprakelijk zijn tot het bedrag van hun inleg en dat hetgeen blijkens artikel 5 OA is overeengekomen, aan de vennootschapsrechtelijke beperkte aansprakelijkheid van de leden niet afdoet. Voor zover de klachten zich tegen dit oordeel over buitenlands recht richten, stuiten zij af op het bepaalde in artikel 79, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet op de rechterlijke organisatie. 's Hofs oordeel is evenmin onbegrijpelijk. De klachten falen derhalve in zoverre.
3.5.
De klachten kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2011.
Beroepschrift 23‑09‑2011
Edelhoogachtbare heer/vrouwe,
Als gemachtigde van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] BV, hierna te noemen [X] BV, doen wij u hierbij toekomen de nadere motivering van het beroepschrift in cassatie tegen de uitspraak van de belastingkamer van het Gerechtshof te Arnhem, gedaan op 13 juli 2010. Het beroepschrift in cassatie in de onderhavige procedure werd op 19 augustus 2010 ingediend en is bij u geregistreerd onder het hierboven vermelde zaaknummer.
Het gerechtshof heeft in de hiervoor vermelde procedure uitspraak gedaan op het namens belanghebbende op 28 mei 2009 ingediende hoger beroepschrift, gericht tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 april 2009, nummer AWB 08/213 waarin de rechtbank de uitspraak op het bezwaarschrift tegen de door de inspecteur der Belastingdienst/[P] aan belanghebbende opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting over het jaar 2002 ongegrond heeft verklaard. Het gerechtshof Arnhem heeft de uitspraak van de rechtbank Arnhem bevestigd en mitsdien ook het hoger beroepschrift van belanghebbende ongegrond verklaard.
In onze visie is de uitspraak van het Gerechtshof onjuist. Hieronder lichten wij onze zienswijze toe.
1. Uitleg par. 1705.48 van de Revised Code
In de uitspraak van het Gerechtshof is — voor zover relevant — bij de beoordeling van het geschil onder paragraaf 4.4 het volgende vermeld:
‘Uit § 1705.48 van de Revised Code volgt, dat de LLC zelf aansprakelijk is voor de verliezen en schulden. De leden en het bestuur van de LLC zijn uitdrukkelijk van enige aansprakelijkheid uit hoofde van hun functie uitgesloten, § 1705.48 van de Revised Code vermeldt geen mogelijkheid inbreuk te maken op de daarin gestelde regels door de operating agreement’
In paragraaf 4.5 gaat het Gerechtshof in op een brief van [K] de dato 18 maart 2009 (deze brief was als bijlage gevoegd bij de pleitnota die ondergetekenden hebben voorgedragen tijdens de mondelinge behandeling voor de Rechtbank Arnhem). Het Gerechtshof citeert de volgende passage uit deze brief van [K]:
‘The Ohio Legislature's purpose for authorizing LLCs was to create an entity that provides the limited liability of a corporation, with the tax attributes of either a sole proprietorship in a single member LLC or a partnership in a multiple member LLC’
Uit het aangehaalde citaat concludeert het Gerechtshof dat niet kan worden afgeweken van hetgeen is vastgelegd in § 1705.48 van de Revised Code. Met andere woorden: in de zienswijze van het Gerechtshof is dwingend sprake van een beperking van aansprakelijkheid op grond waarvan wordt geconcludeerd dat [H] LLC als niet transparant moet worden aangemerkt.
Het Gerechtshof gaat echter geheel voorbij aan hetgeen is bepaald in par. 1705.48 onder C. Daarin staat vermeld dat een ‘member’ door een eigen actie de beperking van aansprakelijkheid kan opheffen. [K] concludeert hieruit in zijn brief de dato 18 maart 2009 het volgende:
‘It is clear from both the statute and the court decisions that the liability protection of the statute is not absolute and can be waived by the actions or omissions of the member. In some cases, the member may need to waive the protection in writing. As you (bedoeld wordt ondergetekenden, […] indicate, the member in this case has waived the liability defense in writing in the Operating Agreement. We think that every court in Ohio would enforce such a waiver against the member of [H] LLC’.
Uit de brief van [K] — en in het bijzonder uit de aangehaalde passage — kan worden afgeleid dat hetgeen is vastgelegd in § 1705.48 niet dwingend is. Namens belanghebbende heeft hij gemotiveerd aangegeven — onder verwijzing naar de wet en lokale rechtspraak dat van hetgeen is vastgelegd in § 1705.48 van de Revised Code kan worden afgeweken middels een ‘own action’ van de member in de zin van par. 1705.48 onderdeel C. In casu is deze afwijking vastgelegd in artikel 5 van de Operating Agreement.
Gelet op het voorgaande is de onderstaande motivering van het Gerechtshof uit paragraaf 4.9, te weten:
‘Gelet op het voorgaande stelt het Hof vast, dat bepaling 5 geen inbreuk maakt of een aanvulling vormt op § 1705.48 van de Revised Code, omdat deze paragraaf geen ruimte openlaat daarvan in een operating agreement af te wijken of deze daarin aan te vullen’
onbegrijpelijk.
2. Aansprakelijkheid
Het Gerechtshof is in onderdeel 4.4 van mening dat in de Operating Agreement niet afgeweken kan worden van par. 1705.48 van de Revised Code. In de onderhavige situatie is dat niettemin geschied, omdat in artikel 5 van de Operating Agreement een uitbreiding van de aansprakelijkheid van de members is opgenomen.
In onderdeel 4.10 is het Gerechtshof van mening, dat [X] BV op grond van bepaling 5 (cursivering, GVSP) door crediteuren van [H] LLC aansprakelijk kan worden gesteld voor een beperkt aantal verbintenissen van de LLC.
Eerst concludeert het Gerechtshof dat er sprake is van dwingend recht, en dat aan een afwijking daarvan geen rechtsgevolg verbonden kan zijn. Vervolgens wordt op grond van bepaling 5 toch een verruiming van de aansprakelijkheid aangenomen. Dit oordeel achten wij onbegrijpelijk.
3. Feitelijk voor rekening en risico gedreven onderneming
In paragraaf 4.9 vermeldt het Gerechtshof voor zover relevant:
‘Bepaling 5 bewerkstelligt niet dat de onderneming feitelijk voor rekening en risico van de leden van [H] LLC wordt gedreven’.
Met deze conclusie begeeft het Gerechtshof zich buiten de rechtsstrijd. In de uitspraak van de Rechtbank Arnhem de dato 29 april 2009 is immers onder ‘het geschil en standpunten van partijen’ vermeld:
‘Partijen gaan er beiden vanuit dat wanneer eiseres onbeperkt aansprakelijk is. [H] LLC als transparant moet worden aangemerkt’
Het onderhavige geschil beperkt zich derhalve tot het antwoord op de ‘aansprakelijkheidsvraag’.
Of de onderneming ook feitelijk voor rekening en risico van de leden wordt gedreven is in casu niet relevant.
4. Aanhieden vaststellingsovereenkomst
Het Gerechtshof heeft beslist dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt omdat belanghebbende ([X] BV, GVSP) geen vaststellingsovereenkomst heeft gesloten ‘en zij niet heeft aangegeven bereid te zijn om een vaststellingsovereenkomst te sluiten’.
Deze conclusie is onjuist en tegenstrijdig met hetgeen is opgenomen in het proces verbaal dat naar aanleiding van de mondelinge behandeling voor het Gerechtshof is opgesteld. Hierin is namelijk vermeld:
‘Belanghebbende ([X] BV, […]) heeft ook geprobeerd een ruling met de inspecteur overeen te komen, echter dit is niet gelukt’.
Op grond van het bovenstaande menen wij dat de uitspraak van het Gerechtshof omtrent een beroep op het gelijkheidsbeginsel innerlijk tegenstrijdig is.
5. Tot slot
Met inachtneming van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem op onderdelen onbegrijpelijk en innerlijk tegenstrijdig is. Wij verzoeken u derhalve namens [X] BV om de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem te vernietigen.
Tevens verzoeken wij u om de belastingdienst te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het betaalde griffierecht en de Staat te veroordelen in de proceskosten op de wijze zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht.