De uitspraak van de Rechtbank Den Haag is overigens afgedrukt op papier van de Rechtbank Haarlem.
HR, 14-11-2014, nr. 14/00760
ECLI:NL:HR:2014:3191
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-11-2014
- Zaaknummer
14/00760
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑11‑2014
ECLI:NL:HR:2014:3191, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1179, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2013:4910, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2014/59.4 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2014/524 met annotatie van J.P. Kruimel
BNB 2015/29 met annotatie van J.A. MONSMA
NTFR 2015/208
NTFR 2014/2820 met annotatie van MR. J. VAN DE MERWE
Beroepschrift 14‑11‑2014
Edelhoogachtbaar College,
Tegen de uitspraak van het Hof Den Haag wordt cassatie aangetekend. Er zijn in totaal vier cassatiemiddelen, waarbij sommige middelen met een primair, subsidiair en/of meer subsidiair standpunt worden onderbouwd.
Cassatiemiddel 1 = Hof Den Haag is onbevoegd
Allereerst geldt als cassatiemiddel dat het Hof Den Haag niet bevoegd was. Dat was het Hof Amsterdam. Het Hof Den Haag heeft geen enkele uitleg gegeven over de reden waarom zij bevoegd zou zijn in plaats van het Hof Amsterdam.[X] heeft om hem kennelijk persoonlijke redenen er de voorkeur aan gegeven zijn zaak niet bij de Rechtbank Amsterdam te laten behandelen, maar bij de Rechtbank Den Haag1.. Een en ander om te voorkomen dat er een integriteitskwestie zou ontstaan tussen [X] enerzijds en de Rechtbank Amsterdam anderzijds. Echter, deze integriteitskwestie speelde niet bij het Hof Amsterdam, althans, dat is nimmer aan de orde gebracht en het Hof Den Haag is zonder motivering aan de slag gegaan in een zaak, waar het Hof Amsterdam uitspraak had moeten doen.
In de uitspraak van de Rechtbank (AWB 12/7557) de dato 28 november 2012 is nota bene vermeld dat [X] in hoger beroep moet bij het Hof Amsterdam.
In overweging 2.1. van de uitspraak van het Hof Den Haag is slechts overwogen: ‘Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof Amsterdam. Bij brief van 3 april 20032. heeft dat hof aan het Gerechtshof 's‑Gravenhage verzocht de behandeling van de onderhavige zaak over te nemen. Laatstgenoemd hof (hierna: het Hof) heeft het verzoek ingewilligd.’ Deze overweging bevat geen motivering. In zoverre is er sprake van een vormverzuim.
Primair = Hof Den Haag is onbevoegd.
De gemeente Amsterdam is primair van mening dat het Hof Den Haag onbevoegd is geweest om de zaak te behandelen.
Subsidiair = motivering ontbreekt waarom Hof Den Haag bevoegd zou zijn
Subsidiair is de gemeente Amsterdam van mening dat het Hof Den Haag heeft verzuimd te motiveren waarom zij de zaak heeft behandeld, in plaats van het Hof Amsterdam.
Cassatiemiddel 2 = Het beroep bij de Rechtbank is niet-ontvankelijk
Het bezwaarschrift van [X] is afgehandeld bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 8 mei 2012. In de uitspraak op bezwaar was de rechtsmiddelverwijzing naar de Rechtbank Amsterdam opgenomen.
De gemeente Amsterdam heeft in haar brief van 11 juni 2012 een beslissing genomen op het verzoek van [X] om toekenning van een proceskostenvergoeding. Bij deze brief is geen rechtsmiddelverwijzing opgenomen, immers, er was reeds uitspraak op bezwaar gedaan (de dato 8 mei 2012) en — zoals bij [X] bekend — er kan geen tweede uitspraak op bezwaar worden gedaan. De brief van 11 juni 2012 wekt ook overigens op geen enkele wijze de suggestie dat het een (2e) uitspraak op bezwaar zou zijn.
De rechtbank Den Haag was van oordeel dat eiser met het instellen van beroep kon wachten op de beslissing van verweerder van 11 juni 2012. Conform vaste jurisprudentie kan de heffingsambtenaar maar 1 keer uitspraak op bezwaar doen.[X] wist dat zijn termijn van zes weken ging lopen vanaf 8 mei 2012. Een en ander klemt temeer gezien de kennis die [X] beroepshalve in huis heeft, met name ook op dit specifieke onderwerp qua termijnen van rechtsbescherming.
Nu het beroepschrift van [X] bij de rechtbank is ingekomen op 17 juli 2012, is het niet tijdig ingekomen, namelijk niet binnen de termijn van zes weken gerekend vanaf 8 mei 2012.
De termijnen van bezwaar en beroep zijn van openbare orde. Het Hof heeft deze kwestie afgedaan door te overwegen dat het Hof van oordeel is dat het beroepschrift van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ontvankelijk is en de overwegingen van de rechtbank dienaangaande overneemt. Daarmee heeft het Hof geen blijk gegeven van een eigen, zelfstandige overweging omtrent de ontvankelijkheid van het beroep bij de rechtbank. De uitspraak van het Hof Den Haag is niet c.q. onvoldoende gemotiveerd.
Primair = beroep Rechtbank niet-ontvankelijk / uitspraak Hof i.s.m. artikel 6:7 Awb
De gemeente Amsterdam is van mening dat het beroep bij de Rechtbank niet-ontvankelijk is in verband met overschrijding van de termijn om beroep aan te tekenen. Dat betekent dat het beroep bij het Hof Den Haag ongegrond dient te worden verklaard en dat de uitspraak van het Hof Den Haag in strijd is met het recht (artikel 6:7 Awb).
Subsidiair = niet gemotiveerd, deel 1
Subsidiair is de gemeente Amsterdam van mening dat de uitspraak van het Hof Den Haag niet of onvoldoende gemotiveerd is voor wat betreft de reden om het beroep bij de Rechtbank ontvankelijk te achten.
Meer subsidiair = niet gemotiveerd, deel 2
Meer subsidiair is de gemeente Amsterdam van mening dat de uitspraak van het Hof Den Haag niet of onvoldoende gemotiveerd is voor wat betreft de reden om voorbij te gaan aan het vaststaande feit dat de gemeente Amsterdam één uitspraak op bezwaar heeft gedaan met een rechtsmiddelverwijzing, met als dagtekening 8 mei 2012, zoals het hoort. Een ander in combinatie met de vaststaande feiten dat de brief van 11 juni 2012 zowel qua uiterlijk als qua inhoud géén suggestie wekt dat die brief (ook?) een voor beroep vatbare uitspraak op bezwaar zou zijn, in samenhang met de persoonlijke vakkennis van [X] aangaande deze kwestie van de ontvankelijkheid.
Cassatiemiddel 3 = verkeerde toepassing en verkeerde interpretatie van artikel 2 Uitvoeringsbesluit Wet WOZ
Het Hof Den Haag heeft In overweging 7:16 ten overvloede een en ander opgemerkt over artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ. De reden/motivering waarom het Hof Den Haag dat heeft gedaan, ontbreekt. Artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ is van belang bij ‘onherroepelijke woz-beschikkingen’. Deze procedure betreft een ‘herroepelijke woz-beschikking’, immers, het Hof Den Haag is van mening dat het beroep bij de Rechtbank Den Haag ontvankelijk is.3. Het Hof Den Haag motiveert niet waarom deze overweging 7:16 ten overvloede gemaakt is, terwijl het zich moest buigen over een herroepelijke beschikking.
De gemeente Amsterdam verzoekt de Hoge Raad overweging 7:16 te casseren, eventueel ten overvloede. De interpretatie van het Hof Den Haag van artikel 2 Uitvoeringsbesluit Wet WOZ is onjuist en tegelijkertijd van belang voor de rechtsvorming in Nederland. Immers, het Hof Den Haagt merkt ten onrechte op dat er geen rechtsregel aan in de weg staat om in andere situaties dan in artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ, over te gaan tot ambtshalve vermindering van de waarde van een onroerende zaak. Het Hof overweegt dat de opvatting van de Heffingsambtenaar dat hij door de werking van artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit‘is ontslagen van de bevoegdheid om dat te doen’, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Deze overweging ten overvloede van het Hof Den Haag is in strijd met de systematiek van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ en in strijd met de Nota van Toelichting bij artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ.
Indien het Hof Den Haag gelijk zou hebben met haar interpretatie van artikel 2 Uitvoeringsregeling Wet WOZ in haar overweging ‘ten overvloede’, zullen alle gemeenten in Nederland beleid moeten vaststelling hoe zij omgaan met hun bevoegdheid, waarvan tot op heden niemand wist dat zo'n bevoegdheid aanwezig was (bij onherroepelijke beschikkingen).
Primair = overweging 7.16 is in strijd met artikel 2 Uitvoeringsbesluit Wet WOZ
De gemeente Amsterdam verwijst naar de Nota van Toelichting bij artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ, Staatsblad 1997, 30 (bladzijde 4, halverwege)., waarin is vermeld dat het college van B&W niet alleen is ontslagen van de verplichting om aandacht te schenken aan waardeverschillen die de drempel uit het besluit niet te boven gaan, maar tevens is ontslagen van de bevoegdheid daartoe. Overweging 7.16 van het Hof Den Haag is daarmee in strijd. De Nota van Toelichting is als bijlage-1 bijgevoegd bij dit beroepschrift in cassatie.
Subsidiair = overweging 7.16 is onbegrijpelijk c.q. niet deugdelijk gemotiveerd
In deze procedure was volgens het Hof Den Haag geen sprake van een ambtshalve vermindering, aangezien het Hof Den Haag de mening is toegedaan (weliswaar zonder motivering) dat het beroep van [X] tijdig zou zijn ingediend bij de Rechtbank Haarlem. Zie ook cassatiemiddel 1. In zoverre is overweging 7.16 onbegrijpelijk, dan wel niet deugdelijk gemotiveerd.
Ten overvloede merkt de gemeente Amsterdam op dat ook zonder de expliciete toelichting op artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit Wet WOZ, de gemeente Amsterdam geen argumenten of redenen zou kunnen bedenken om er anders mee om te gaan dan de wetgever in de toelichting wel degelijk heeft opgeschreven. En zelfs in het theoretische geval de wetgever het college van B&W wèl de bevoegdheid zou hebben gegeven, zoals het Hof Den Haag ten onrechte suggereert in overweging 7.16, dan zou van die bevoegdheid geen gebruik worden gemaakt.
Bij afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering, kan verzoeker tegen deze afwijzing van het verzoek in bezwaar gaan bij de heffingsambtenaar. Bij afwijzing van het bezwaarschrift kan men vervolgens in beroep bij de rechter. Maar deze situatie is hier niet aan de orde.
Cassatiemiddel 4 = Vergoeding van proceskosten onjuist (primair) onvoldoende gemotiveerd (subsidiair) c.q. tot een te hoog bedrag berekend (meer subsidiair)
De gemeente Amsterdam is van mening dat overweging 7.15 van de uitspraak van het Hof Den Haag in strijd is met het recht. Indien een taxatierapport niet in het kader van de Wet WOZ is opgemaakt, dienen dergelijke kosten niet voor vergoeding in aanmerking te komen. Er is geen causaal verband. In overweging 8 van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (AWB 12/7557) is deze vaste lijn in de jurisprudentie keurig verwoord. Het taxatierapport dat [X] heeft ingebracht, betreft een marktwaarde in verhuurde staat. De Wet WOZ gaat uit van een taxatie van een woning die leeg staat. De waardepeildatum die uit de Wet WOZ voortvloeit, wordt niet in acht genomen. Het taxatierapport bevat geen taxatie om de WOZ-waarde voor het jaar 2012 te laten vaststellen. Al deze feiten staan vast en zijn niet in geschil, zowel in de procedure bij de Rechtbank als in de procedure bij het Hof. Het desbetreffende taxatierapport is in strijd met de (wettelijke uitgangspunten van de) Wet WOZ. De Rechtbank Den Haag heeft zich hiervan rekenschap gegeven en er de terechte conclusie aan verbonden dat niet aannemelijk is geworden dat de taxatie zou hebben plaatsgevonden in verband met de bepaling van de WOZ-waarde voor het jaar 2012.
Het Hof Den Haag motiveert niet waarom overweging 8 van de uitspraak van de Rechtbank onjuist zou zijn en gaat aan al deze feiten, zoals hiervoor kort samengevat, voorbij.
Primair = geen vergoeding, taxatierapport opgemaakt voor andere doeleinden.
De gemeente Amsterdam is primair van mening dat een proceskostenvergoeding niet aan de orde is omdat het desbetreffende taxatierapport van belanghebbende niet is opgemaakt in het kader van de Wet WOZ, maar voor andere doeleinden. Alsdan hoeven de kosten die verbonden zijn geweest aan een dergelijk taxatierapport nimmer vergoed te worden.
Subsidiair = niet gemotiveerd, deel 1
Subsidiair is de gemeente Amsterdam van mening dat de uitspraak van het Hof Den Haag niet of onvoldoende gemotiveerd is voor wat betreft de reden om een proceskosten-vergoeding uit te spreken, met name in verband met het feit dat het taxatierapport niet is opgemaakt in het kader van de Wet WOZ.
Meer subsidiair = niet gemotiveerd, deel 2
Meer subsidiair is de gemeente Amsterdam van mening dat het Hof Den Haag niet of onvoldoende gemotiveerd heeft waarom overweging 8 van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag onjuist zou zijn.
Meer subsidiair = i.s.m. Richtlijn belastingkamers gerechtshoven
Meer subsidiair is de gemeente Amsterdam van mening dat de uitspraak van het Hof Den Haag in strijd is met de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ taxaties. Bij dit beroepschrift in cassatie is een kopie gevoegd van die Richtlijn. De uitspraak van het Hof Den Haag is in strijd met deze Richtlijn, maar ook in strijd met de stroom aan jurisprudentie van rechtbanken en hoven, die gebaseerd is op deze Richtlijn. Een integrale proceskostenvergoeding is hoe dan ook niet aan de orde. Het Hof Den Haag heeft haar standpunt op dit specifieke onderdeel niet gemotiveerd of niet deugdelijk gemotiveerd. In zoverre is er sprake van een vormverzuim.
Meer subsidiair = er zijn geen bijzondere omstandigheden
Bijzondere omstandigheden zijn niet gesteld. Een taxatierapport in het kader van de WOZ is door [X] niet opgemaakt en van een onwillige houding van de Heffingsambtenaar is geen sprake geweest. Ten onrechte wordt geen onderscheid gemaakt tussen een goed gemotiveerd standpunt van de gemeente Amsterdam enerzijds en een daaruit voortvloeiend resultaat bij de Rechtbank anderzijds. Het Hof Den Haag heeft dit onderscheid evenmin aangebracht en vervolgens zonder deugdelijke motivering besloten dat een integrale proceskostenvergoeding op zijn plaats zou zijn. De gemeente Amsterdam bestrijdt dat, met name vanwege het ontbreken van bijzondere omstandigheden.
Conclusie
Gezien het bovenstaande ben ik primair van mening dat de uitspraak van het Hof Den Haag dient te worden vernietigd en dat het beroep bij de Rechtbank alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Subsidiair ben ik van mening dat de uitspraak van het Hof Den Haag dient te worden vernietigd en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Uitspraak 14‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 7:15, lid 3, Awb. Tegen een beslissing op verzoek om proceskostenvergoeding kan afzonderlijk beroep worden ingesteld indien vaststaat dat niet gelijktijdig met de uitspraak op bezwaar op het verzoek is beslist.
Partij(en)
14 november 2014
nr. 14/00760
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam te Amsterdam (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 december 2013, nr. BK‑13/00127, op het hoger beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Haarlem (nr. AWB 12/7557) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Amsterdam voor het jaar 2012 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] (hierna: de onroerende zaak) te Z. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Het College heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De waarnemend Advocaat-Generaal A. Hammerstein heeft op 1 juli 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Tegen de hiervoor genoemde beschikkingen heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Ter onderbouwing van zijn bezwaarschrift heeft hij een taxatierapport overgelegd. De kosten van het taxatierapport bedroegen in totaal € 870,55. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van deze kosten.
2.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 8 mei 2012 is de vastgestelde waarde van de onroerende zaak verlaagd.
2.1.3.
Door middel van een e-mail, verzonden op 15 mei 2012, heeft belanghebbende de heffingsambtenaar erop gewezen dat nog niet was beslist op zijn verzoek om vergoeding van de taxatiekosten. De heffingsambtenaar heeft belanghebbende daarop per e-mail, verzonden op 21 mei 2012, laten weten dat de afhandeling van het verzoek om proceskostenvergoeding plaatsvindt op een andere afdeling en extra tijd in beslag neemt.
2.1.4.
Bij brief van 11 juni 2012 is aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 189,75, bestaande uit € 175 voor taxatiekosten (3,5 uur x € 50) en € 14,75 voor kadasterkosten. Deze brief bevat geen rechtsmiddelverwijzing.
2.1.5.
Belanghebbende heeft tegen de beslissing inzake zijn verzoek om proceskostenvergoeding beroep ingesteld bij de Rechtbank. Het beroepschrift, gedagtekend 16 juli 2012, is binnengekomen op 17 juli 2012. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep.
2.2.
Voor het Hof was uitsluitend in geschil of de heffingsambtenaar de resterende door belanghebbende gemaakte taxatiekosten dient te vergoeden. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.
2.3.
Het Hof heeft ambtshalve geoordeeld dat de Rechtbank belanghebbende terecht in zijn beroep heeft ontvangen. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende de kosten in verband met de behandeling van zijn bezwaar heeft gemaakt, en dat het doen opmaken van het rapport en het maken van de kosten dienaangaande, alsmede de omvang daarvan, redelijk moet worden geacht. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat de heffingsambtenaar het verwijt kan worden gemaakt dat hij de in eerdere jaren geuite bezwaren van belanghebbende tegen de aan de onroerende zaak toegekende WOZ-waarde niet serieus heeft genomen, zodat belanghebbende terecht geen andere mogelijkheid zag zijn stellingen dienaangaande serieus te laten nemen dan door het laten opmaken van het taxatierapport, aldus het Hof. Onder deze bijzondere omstandigheden heeft het Hof geoordeeld dat de integrale kosten van dat taxatierapport, inclusief de door belanghebbende gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van zijn verzoek om vergoeding tot de datum van voldoening van dat bedrag, voor rekening van de heffingsambtenaar komen.
2.4.1.
Het tweede middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de Rechtbank belanghebbende terecht in zijn beroep heeft ontvangen.
2.4.2.
Op grond van artikel 7:15, lid 3, Awb beslist het bestuursorgaan op een verzoek tot vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar bij beslissing op het bezwaar. Vast staat dat de heffingsambtenaar dat in dit geval heeft nagelaten. Verder staat vast dat belanghebbende geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op het bezwaar.
2.4.3.
Indien de heffingsambtenaar in een zodanig geval later alsnog, afzonderlijk, beslist op het verzoek om vergoeding van kosten – zoals in dit geval is geschied bij de brief van de heffingsambtenaar van 11 juni 2012 -, dient die beslissing op één lijn te worden gesteld met een (afzonderlijke) beslissing op bezwaar, waartegen afzonderlijk beroep bij de Rechtbank kan worden ingesteld.
2.4.4.
Opmerking verdient dat in een geval waarin wel (tijdig) beroep is ingesteld tegen het besluit op bezwaar, dat beroep geacht wordt mede gericht te zijn tegen een nadien genomen beslissing op het verzoek om vergoeding van kosten, dat de beslissing op het bezwaar completeert. In een dergelijk geval is het dus niet nodig afzonderlijk beroep in te stellen tegen de later alsnog genomen beslissing over vergoeding van kosten.
2.4.5.
Gelet op het overwogene onder 2.4.3 is het oordeel van het Hof dat de Rechtbank belanghebbende terecht heeft ontvangen in zijn beroep juist en kan het tegen dit oordeel gerichte middel niet slagen.
2.5.
Het vierde middel dat is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de integrale kosten voor vergoeding in aanmerking komen, slaagt evenmin. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dit middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 4 februari 2011, 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975, BNB 2011/103, ro. 3.5).
2.6.
De overige middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter, en de raadsheren C.A. Streefkerk, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.R. Makdoembaks, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2014.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam wordt een griffierecht geheven van € 493.