Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/5.2
5.2 De invoering van de boeken 3, 5 en 6 BW en de daarmee samenhangende herziening van boek 2 BW
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS593850:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Parl. Gesch. Aanpassing BW (Inv. 3,5 en 6), p. 167.
Artikel 2:12 BW behandelt de mogelijkheid om statutair vast te leggen dat een aandeelhouder in bepaalde gevallen zijn stemrecht niet kan uitoefenen. In art. 2:13 BW worden de nietigheid van een stem, het stemrecht van een onbekwame die lid is van een vereniging en de rol van de voorzitter bij het nemen van besluiten behandeld.
Parl. Gesch. Aanpassing BW (Inv. 3, 5 en 6), p. 167 en 168. Met ingang van 1 januari 2007 is de jaarrekeningprocedure opgenomen in titel 9 van boek 2 BW (art. 2:447-453). De laatste zin van de hierboven aangehaalde tekst uit de memorie van toelichting is niet juist. Besluiten in de zin van de WOR zien op beslissingen van de ondernemer over een van de in art. 25 WOR genoemde onderwerpen. In het kader van de WOR wordt niet verlangd dat deze beslissingen op rechtsgevolg gericht zijn om als besluit in de zin van de WOR te gelden. Als in strijd met de WOR is gehandeld, kent de WOR een eigen rechtsgang, zie art. 26 en 27 lid 5 van de WOR. Zie hierover ook hoofdstuk 7.
Huizink 2011 nr. 136 vraagt zich af of uit de statuten ook iets anders zou kunnen voortvloeien. Naar mijn mening is het aan de wetgever voorbehouden om te bepalen of schending van een voorschrift met nietigheid of vernietigbaarheid gesanctioneerd moet worden. Verder bevat boek 2 BW veel dwingend recht waarvan niet mag worden afgeweken. In dat kader zou het niet passend zijn als in de statuten afgeweken zou worden van dat stramien.
Naar aanleiding van de invoering in 1992 van boek 2 BW werd de in art. 2:11-13 BW (oud) opgenomen regeling over de nietigheid en vernietigbaarheid van besluiten herzien. Over de aanleiding voor die herziening is in de memorie van toelichting bij de invoeringswet boek 3, 5 en 6 (Aanpassing Burgerlijk Wetboek) te lezen dat met de noodzaak van een herziening van boek 2 BW al rekening gehouden was in de invoeringswetten van boek 1 en 2 (in 1976):
`Echter lang niet steeds is bij de invoeringswetten van de Boeken 1 en 2 reeds voorzien, welke gevolgen de invoering van de daarop volgende boeken voor hen zouden moeten hebben. Zo maakte bijv. de zeer algemene titel 3.2 inzake rechtshandelingen met o.m. zijn bepalingen omtrent nietigheid en vernietiging, nadere doordenking van bepaalde rechtshandelingen uit de Boeken 1 en 2 wenselijk. Dit geldt voor ... en voor Boek 2 voor de problematiek van de geldigheid van besluiten van rechtspersonen en van stemmen van leden van hun organen. Voor heroverweging bestaat temeer aanleiding, omdat juist over deze onderwerpen de wettelijke regeling in veler ogen tekort schiet, ook al doen zich in de praktijk minder problemen voor dan men wellicht op grond van de bezwaren zou verwachten.'
Daarna volgt over de art. 2:11-13 (oud) BW:
Deze artikelen regelen de vernietiging en nietigheid van besluiten van organen van rechtspersonen. De regeling is thans in de artikelen 11-13 niet geheel systematisch opgezet en heeft in de literatuur ook geleid tot nogal wat bestrijding en vragen. Nu zij in verband met de invoering van titel 3.2 toch op de helling moet, is zij in haar geheel opnieuw in overweging genomen.
De nieuwe regeling is in de memorie van toelichting geïntroduceerd met de volgende woorden:
`In de regeling is nu, in artikel 14, de nietigheid van besluiten vooropgezet, omdat daarnaar wordt verwezen in artikel 15, dat op de vernietiging betrekking heeft. In artikel 16 worden vervolgens algemene regels betreffende de werking van ongeldige besluiten samengevat. Anders dan het huidige recht - zie de artikelen 11 lid 1 aanhef en 13 - wordt geen onderscheid gemaakt tussen besluiten van de algemene vergadering en van andere organen: ook een besluit van de algemene vergadering dat in strijd is met de wet en de statuten bijv. omdat het onbevoegdelijk is genomen, moet men zonder meer naast zich neer kunnen leggen.'1
In vergelijking met de in art. 2:11-13 BW (oud) opgenomen regeling valt op dat in de nieuwe regeling de hoofdregel voor de nietigheid van besluiten in de wet vastgelegd is. Onder art. 2:11-13 (oud) BW gold die regel de facto ook al, maar dat was niet uitdrukkelijk in de wet vastgelegd. Verder zijn in de nieuwe regeling meer besluiten nietig dan in de oude regeling. Zo zijn besluiten in strijd met de wet of de statuten nietig, ongeacht welk orgaan dat besluit nam. In art. 2:11-13 (oud) BW werd onderscheid gemaakt naar het orgaan dat het besluit nam. De nieuwe regeling is van toepassing op alle besluiten van alle organen van rechtspersonen en maakt dat onderscheid niet meer.
De kern van de regeling wordt gevormd door de art. 2:14 en 15 BW.2 In de memorie van toelichting wordt dit uitgelegd:
`Artikel 14. Lid 1 stelt de algemene regel voorop dat een besluit in strijd met de wet of statuten nietig is.'
Daarna vervolgt de memorie van toelichting met de volgende woorden:
`Het slot herinnert er echter aan dat zulk een strijd niet altijd met nietigheid wordt gesanctioneerd. Men zie daartoe in de eerste plaats art. 15, dat strijd met bepalingen omtrent de totstandkoming van besluiten slechts vernietigbaar maakt. Voorts denke men aan de voorschriften die een bepaalde rechtsgang voor de vernietiging van besluiten inhouden, zoals de artikelen 999-1001 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake de vernietiging van besluiten tot vaststelling en goedkeuring van de jaarrekening die met de wettelijke voorschriften in strijd is. Hetzelfde geldt voor de besluiten bedoeld in de artikelen 25, 27 lid 1 en 31 van de Wet op de ondernemingsraden, gezien het bepaalde in de artikelen 26, 27 lid 5 en 36 van die wet.'3
De hoofdregel volgt dus uit art. 2:14 lid 1 BW. In de laatste woorden van de tekst van lid 1 wordt dit weer gedeeltelijk terug genomen: het besluit is nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit. Zie bijvoorbeeld art. 2:14 lid 2 BW waarin is bepaald dat een aantal nietige besluiten bekrachtigd kan worden en art. 2:15 lid 1 BW waarin is vastgelegd dat besluiten niet nietig maar vernietigbaar zijn als zich een van de onder a, b of c genoemde gronden voor vernietiging voordoet.4 De in art. 2:15 lid 1 BW opgenomen uitzondering op de hoofdregel geldt 'onverminderd het elders in de wet omtrent de mogelijkheid van vernietiging bepaalde'. Bij het elders in de wet bepaalde moet, zo is in de memorie van toelichting te lezen, gedacht worden aan de vernietiging van een besluit wegens een in boek 3 titel 2 BW genoemde grond. Verder worden in de memorie van toelichting genoemd de vernietiging van een besluit op grond van art. 2:295 BW de vernietiging van een besluit in een enquêteprocedure en de vernietiging van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening waarvoor boek 2 BW eigen regels geeft. Op deze mogelijkheden voor vernietiging van besluiten zal ik in het volgende hoofdstuk terug komen.
De werking van een uitspraak waarin de nietigheid van een besluit wordt geconstateerd of een besluit wordt vernietigd wordt geregeld in art. 2:16 lid 1 BW. In het tweede lid van dit artikel wordt een regeling gegeven die derden in bepaalde gevallen beschermt tegen de gevolgen van een nietig of vernietigd besluit. Op de consequenties van art. 2:16 BW zal ik niet verder ingaan.