Nadien is art. 273f Sr tweemaal gewijzigd. Bij wet van 28 februari 2013 (Stb. 2013, 84) is art. 273f, eerste lid, Sr gewijzigd in verband met het verhogen van de maximum gevangenisstraf van acht naar twaalf jaren. De andere aanpassing (Stb. 2013, 444) had geen betrekking op de voor deze zaak relevante artikelleden. Ofschoon niet direct relevant in de voorliggende zaak, hecht ik eraan op te merken dat bij de laatste wetswijziging een anomalie is geslopen in de thans geldende wetstekst. De strafverzwarende omstandigheid genoemd in het derde lid onder 2˚ beschermt de in het eerste lid genoemde personen die nog niet de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, terwijl voorafgaande aan de wetswijziging een leeftijdgrens van zestien jaar was vermeld. Thans is daardoor op dit punt het onderscheid met het bepaalde in het eerste lid onder 5˚ komen te vervallen, maar is het verschil in strafmaximum (twaalf, resp. vijftien jaar) blijven bestaan.
HR, 20-05-2014, nr. 13/02407
ECLI:NL:HR:2014:1174
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-05-2014
- Zaaknummer
13/02407
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1174, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 20‑05‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:413, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:413, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑03‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1174, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑06‑2013
- Wetingang
art. 273f Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2014/292 met annotatie van
SR-Updates.nl 2014-0230
NbSr 2014/190
Uitspraak 20‑05‑2014
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Mensenhandel, art. 273f Sr. Uitleg begrip ‘ertoe brengen’ a.b.i. art. 273f.1.5 Sr. Grondslagverlating. Mede gelet op de wetsgeschiedenis heeft het Hof met zijn oordeel dat ‘ertoe brengen’ duidt op “een situatie waarin een reële eigen keuze van de prostituee in meer of mindere mate afwezig is, waarbij op zichzelf niet doorslaggevend is of de prostituee al dan niet minderjarig is” een te beperkte en dus onjuiste betekenis toegekend aan de in de tll. voorkomende term ‘ertoe brengen’, die aldaar is gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 273f.1.5 Sr. HR herhaalt vervolgens toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:AB9475. Mede gelet op deze overwegingen en in aanmerking genomen dat art. 273f.1.5 Sr blijkens de wetsgeschiedenis strekt ter bescherming van minderjarigen en om die reden de eis van het uitoefenen van dwang ontbreekt, verdient nog opmerking dat ook v.zv. het oordeel van het Hof zou zijn gebaseerd op de opvatting dat de omstandigheid dat aangeefster zich reeds met “prostitutiewerk” bezighield voordat zij verdachte benaderde en verdachte op haar verzoek slechts “faciliterende activiteiten” heeft verricht, aan de toepasselijkheid van art. 273f.1.5 Sr in de weg staat, dat oordeel berust op een verkeerde rechtsopvatting.
Partij(en)
20 mei 2014
Strafkamer
nr. 13/02407
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 6 februari 2013, nummer 22/001806-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak
2.1.
Aan de verdachte is - voor zover in cassatie van belang - tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 02 januari 2011 tot en met 10 februari 2011 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans éénmaal, (telkens), (een) ander(en), genaamd [betrokkene] (geboren [geboortedatum] 1993), ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en), met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van [betrokkene] (geboren [geboortedatum] 1993), enige handeling(en), heeft ondernomen, welke handelingen bestonden uit (het)
- het (laten) plaatsen van één of meer afbeelding(en) van [betrokkene] op het internet en/of als ware [betrokkene] meerderjarig en/of beschikbaar voor prostitutiewerkzaamheden (teneinde klanten te werven voor de prostitutie) en/of
- (daarbij) (daartoe) [betrokkene] voorzien van instructies betreffende de werkwijze en/of te rekenen tarieven en/of
- (telefonisch) onderhouden van contact(en) met [betrokkene] en/of (potentiële) klanten en/of het regelen van klanten voor [betrokkene] en/of
- begeleiden en/of vervoeren van [betrokkene] van en/of naar klanten en/of naar plaatsen voor het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling door [betrokkene] en/of
- (daarbij) ter beschikking stellen en/of gebruik maken van zijn, verdachtes, telefoon(nummer) en/of auto en/of één of meer (andere) dienst(en) en/of
- [betrokkene] mededelen/instrueren dat zij tegen klanten moest zeggen dat zij 18 jaar oud was, in elk geval dat zij meerderjarig was en/of
- aannemen en/of behouden van (een deel van) de betalingen en/of verdiensten (uit prostitutiewerkzaamheden) van [betrokkene] en/of
- (laten) onderbrengen en/of onderhouden van [betrokkene] en/of
- (daarbij) het onder toezicht/controle (laten) houden van [betrokkene]; (in elk geval) (telkens) handelingen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [betrokkene] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die (seksuele/prostitutie) handeling(en), terwijl [betrokkene] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt."
2.2.
Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig het door hem aan het hof overgelegde schriftelijke requisitoir - op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden veroordeeld ter zake van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde en dat wettig en overtuigend moet worden bewezen dat de verdachte [betrokkene] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof duidt het begrip 'ertoe brengen' op een situatie waarin een reële eigen keuze van de prostituee in meer of mindere mate afwezig is, waarbij op zichzelf niet doorslaggevend is of de prostituee al dan niet minderjarig is. De bescherming van minderjarigen als zodanig moet worden geacht te zijn gelegen in de omstandigheid dat in een dergelijk geval voor strafbaarheid geen dwangmiddelen zoals genoemd in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1˚ van het Wetboek van Strafrecht zijn vereist.
Evenals de rechtbank acht het hof de door de getuige [betrokkene] op de terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, gelet op de daarin vervatte tegenstrijdigheden en de rancuneuze houding van de getuige, onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken. Bij de beoordeling van de tenlastelegging gaat het hof daarom uit van de door de getuige [betrokkene] op 10 februari 2011 tegenover de politie afgelegde verklaring.
Uit laatstgenoemde verklaring blijkt dat de verdachte door [betrokkene] is benaderd en dat hij met betrekking tot het prostitutiewerk van [betrokkene] - waar zij zich reeds mee bezighield vóórdat zij de verdachte leerde kennen - op haar verzoek slechts faciliterende activiteiten heeft verricht. [betrokkene] heeft de aanwezigheid van de verdachte als beschermend ervaren. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van afwezigheid (in meer of mindere mate) van een reële keuze bij [betrokkene], zodat naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte [betrokkene] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling.
Op grond van het bovenstaande acht het hof - anders dan de rechtbank - evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten aanzien van [betrokkene] handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist dat [betrokkene] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van prostitutiehandelingen."
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel klaagt dat 's Hofs vrijspraak steunt op een onjuiste uitleg van de in de tenlastelegging voorkomende term 'ertoe brengen'.
3.2.1.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 273f, eerste lid onder 5°, Sr.
3.2.2.
Deze bepaling luidde ten tijde van het tenlastegelegde:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
(...)
5˚ degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handelingen onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(...)"
3.2.3.
De wetsgeschiedenis van deze bepaling en haar voorgangers houdt onder meer het volgende in:
- de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 1993 tot wijziging van de art. 250bis en 250ter van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1993, 679):
"De leden van de C.D.A.-fractie wezen op vragen die zouden kunnen rijzen met betrekking tot de verhouding tussen de artikelen 247 en 250 Sr enerzijds en de artikelen 250bis en 250ter Sr anderzijds. Dit probleem is, zoals reeds werd vermeld, opgelost door de bij nota van wijziging voorgestelde aanvullingen van de artikelen 250bis en 250ter Sr. Alvorens op die verhouding in te gaan, merk ik ter toelichting van die nieuwe bepalingen nog het volgende op. In die bepalingen is de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel van de delictsomschrijving. Aan de bepalingen ligt de gedachte ten grondslag dat degene die als exploitant, souteneur of bemiddelaar betrokken is bij exploitatie van prostitutie, zich ervan dient te vergewissen dat hij niet met een minderjarige heeft te maken. Dit betekent dat het een ander tot prostitutie brengen en het ondernemen van enige handeling waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ander daardoor in de prostitutie belandt, zonder meer wordt gekwalificeerd als mensenhandel, indien die ander minderjarig is. De wil van de betrokkene is niet relevant. Dit is neergelegd in ontwerp-artikel 250ter, eerste lid, onder 3°." (Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 5, p. 11)
- de nota naar aanleiding van het eindverslag bij voornoemd wetsvoorstel:
"Een persoon die zich tot prostitutie laat brengen, neemt een beslissing die verstrekkende gevolgen heeft. Ik ben van mening dat een minderjarige in het algemeen te weinig inzicht en ervaring heeft om deze gevolgen te kunnen overzien en bewust de levensloop van een prostitué(e) te kiezen. Dit geldt in mindere mate voor het plegen of dulden van ontucht. Leeftijdsgrenzen zijn uiteraard altijd enigszins arbitrair. Misschien zijn er enkele jeugdigen van zestien of zeventien jaar die de stap in de prostitutie weldoordacht zouden maken. Maar de hier aan de orde zijnde wetgeving dient te zijn afgestemd op hetgeen in het algemeen van een minderjarige kan worden verwacht.
(...)
De leeftijdsgrens berust op de overtuiging van de wetgever dat in het algemeen aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is." (Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 8, p. 2.)
- de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 2004, 645):
"In onze wetgeving is de strafbaarstelling van mensenhandel neergelegd in artikel 250a Sr. Was de strafbaarstelling van mensenhandel in artikel 250ter (oud) Sr. vóór 1994 nog beperkt tot vrouwenhandel en handel in minderjarigen van het mannelijk geslacht zonder een nadere delictsomschrijving en bestraft met een gevangenisstraf van vijf jaar, in 1994 is deze strafbepaling gemoderniseerd, voorzien van een delictsomschrijving en aangescherpt. Het begrip mensenhandel is als kwalificatie in de wettekst geïntroduceerd en de maximum gevangenisstraf is verhoogd tot zes jaar; onder strafverzwarende omstandigheden geldt een maximum van acht resp. tien jaar (artikel 250ter Sr.).
Sinds 1 oktober 2000 is bij gelegenheid van de wetgeving inzake de opheffing van het algemeen bordeelverbod artikel 250ter Sr. omgezet in artikel 250a Sr. De term mensenhandel is uit het artikel geschrapt. Artikel 250a beoogt alle vormen van uitbuiting voor prostitutie en - sinds 1 oktober 2002 - andere vormen van seksuele uitbuiting strafbaar te stellen.
Kenmerkend voor uitbuiting is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding, in de uitgebreide formulering in artikel 250a, eerste lid, onderdeel 1°: een persoon door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging daarmee dwingen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, dan wel onder deze omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die persoon zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt. De eis van dwang in brede zin of misleiding geldt niet voor seksuele uitbuiting van kinderen: uitbating van prostitutie door minderjarigen is zonder meer strafbaar (onderdeel 3°).
(...)
ARTIKELSGEWIJS
(...)
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.
(...)
In onderdeel 5˚ is in gewijzigde vorm onderdeel 3˚ van artikel 250a, eerste lid, opgenomen. Deze bepaling ziet op bescherming van kinderen. Om die reden ontbreekt de eis van het gebruik van dwangmiddelen. Daarom wordt voorgesteld deze bepaling te beperken tot het kinderen ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of hun organen tegen betaling beschikbaar te stellen." (Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 8 en 18)
3.3.
Mede gelet op deze wetsgeschiedenis heeft het Hof met zijn oordeel dat het bestanddeel 'ertoe brengen' als bedoeld in art. 273f, eerste lid onder 5°, Sr duidt op "een situatie waarin een reële eigen keuze van de prostituee in meer of mindere mate afwezig is, waarbij op zichzelf niet doorslaggevend is of de prostituee al dan niet minderjarig is", een te beperkte en dus onjuiste betekenis toegekend aan de in de tenlastelegging voorkomende term 'ertoe brengen', die aldaar is gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 273f, eerste lid onder 5°, Sr. Door de verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken heeft het Hof hem dus vrijgesproken van iets anders dan was tenlastegelegd. Het middel klaagt terecht dat het Hof aldus de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
3.4.
In eerdere rechtspraak is beslist dat onder het tot prostitutie brengen mede dient te worden verstaan iedere gedraging gericht tegen een persoon ertoe strekkende deze te belemmeren in zijn vrijheid met prostitutie op te houden ongeacht de omstandigheid of deze daarbij vrijwillig betrokken is geraakt dan wel reeds eerder bij prostitutie betrokken was (vgl. HR 6 juli 1999, ECLI:NL:HR:1999:AB9475, NJ 1999/701, rov. 3.3.5). Mede gelet hierop en in aanmerking genomen dat art. 273f, eerste lid onder 5°, Sr blijkens de hiervoor onder 3.2.3 weergegeven wetsgeschiedenis strekt ter bescherming van minderjarigen en om die reden de eis van het uitoefenen van dwang ontbreekt, verdient nog opmerking dat ook voor zover het oordeel van het Hof zou zijn gebaseerd op de opvatting dat de omstandigheid dat aangeefster zich reeds met "prostitutiewerk" bezighield voordat zij de verdachte benaderde en de verdachte op haar verzoek slechts "faciliterende activiteiten" heeft verricht, aan de toepasselijkheid van art. 273f, eerste lid onder 5°, Sr in de weg staat, dat oordeel berust op een verkeerde rechtsopvatting.
3.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2014.
Conclusie 25‑03‑2014
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Mensenhandel, art. 273f Sr. Uitleg begrip ‘ertoe brengen’ a.b.i. art. 273f.1.5 Sr. Grondslagverlating. Mede gelet op de wetsgeschiedenis heeft het Hof met zijn oordeel dat ‘ertoe brengen’ duidt op “een situatie waarin een reële eigen keuze van de prostituee in meer of mindere mate afwezig is, waarbij op zichzelf niet doorslaggevend is of de prostituee al dan niet minderjarig is” een te beperkte en dus onjuiste betekenis toegekend aan de in de tll. voorkomende term ‘ertoe brengen’, die aldaar is gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 273f.1.5 Sr. HR herhaalt vervolgens toepasselijke overwegingen uit ECLI:NL:HR:1999:AB9475. Mede gelet op deze overwegingen en in aanmerking genomen dat art. 273f.1.5 Sr blijkens de wetsgeschiedenis strekt ter bescherming van minderjarigen en om die reden de eis van het uitoefenen van dwang ontbreekt, verdient nog opmerking dat ook v.zv. het oordeel van het Hof zou zijn gebaseerd op de opvatting dat de omstandigheid dat aangeefster zich reeds met “prostitutiewerk” bezighield voordat zij verdachte benaderde en verdachte op haar verzoek slechts “faciliterende activiteiten” heeft verricht, aan de toepasselijkheid van art. 273f.1.5 Sr in de weg staat, dat oordeel berust op een verkeerde rechtsopvatting.
Nr. 13/02407 Zitting: 25 maart 2014 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft bij arrest van 6 februari 2013 de verdachte vrijgesproken van het hem ten eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde en hem wegens het ten tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde “mensenhandel” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens het openbaar ministerie heeft mr. R.A.F. Gerding, advocaat-generaal bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. H.H.J. Knol, plaatsvervangend advocaat-generaal bij dat gerechtshof, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het hof zijn vrijspraak van het ten eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft gebaseerd op een te beperkte en daarmee onjuiste uitleg van het begrip “ertoe brengen” als bedoeld in art. 273f, eerste lid onder 5˚, Sr, waardoor het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, en/of dat ’s hofs oordeel dat geen sprake was van “ertoe brengen” als bedoeld in dit artikel niet zonder meer begrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd.
4. Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 02 januari 2011 tot en met 10 februari 2011 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans éénmaal, (telkens), (een) ander(en), genaamd [betrokkene] (geboren [geboortedatum] 1993), ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en), met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van [betrokkene] (geboren [geboortedatum] 1993), enige handeling(en), heeft ondernomen, welke handelingen bestonden uit (het)
- het (laten) plaatsen van één of meer afbeelding(en) van [betrokkene] op het internet en/of als ware [betrokkene] meerderjarig en/of beschikbaar voor prostitutiewerkzaamheden (teneinde klanten te werven voor de prostitutie) en/of
- (daarbij) (daartoe) [betrokkene] voorzien van instructies betreffende de werkwijze en/of te rekenen tarieven en/of
- (telefonisch) onderhouden van contact(en) met [betrokkene] en/of (potentiële) klanten en/of het regelen van klanten voor [betrokkene] en/of
- begeleiden en/of vervoeren van [betrokkene] van en/of naar klanten en/of naar plaatsen voor het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling door [betrokkene] en/of
- (daarbij) ter beschikking stellen en/of gebruik maken van zijn, verdachtes, telefoon(nummer) en/of auto en/of één of meer (andere) dienst(en) en/of
- [betrokkene] mededelen/instrueren dat zij tegen klanten moest zeggen dat zij 18 jaar oud was, in elk geval dat zij meerderjarig was en/of
- aannemen en/of behouden van (een deel van) de betalingen en/of verdiensten (uit prostitutiewerkzaamheden) van [betrokkene] en/of
- (laten) onderbrengen en/of onderhouden van [betrokkene] en/of
- (daarbij) het onder toezicht/controle (laten) houden van [betrokkene]; (in elk geval) (telkens) handelingen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [betrokkene] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die (seksuele/prostitutie) handeling(en), terwijl [betrokkene] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 02 januari 2011 tot en met 10 februari 2011 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, (telkens), opzettelijk voordeel heeft getrokken uit één of meer seksuele handeling(en) van [betrokkene] (geboren [geboortedatum] 1993), met of voor een derde tegen betaling, terwijl [betrokkene] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft hij, verdachte (telkens) (een deel van) de verdiensten van [betrokkene] uit prostitutiewerkzaamheden ontvangen en/of zich toegeëigend.”
5. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen:
“De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig het door hem aan het hof overgelegde schriftelijke requisitoir - op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden veroordeeld ter zake van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde en dat wettig en overtuigend moet worden bewezen dat de verdachte [betrokkene] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof duidt het begrip 'ertoe brengen' op een situatie waarin een reële eigen keuze van de prostituee in meer of mindere mate afwezig is, waarbij op zichzelf niet doorslaggevend is of de prostituee al dan niet minderjarig is. De bescherming van minderjarigen als zodanig moet worden geacht te zijn gelegen in de omstandigheid dat in een dergelijk geval voor strafbaarheid geen dwangmiddelen zoals genoemd in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1˚ van het Wetboek van Strafrecht zijn vereist.
Evenals de rechtbank acht het hof de door de getuige [betrokkene] op de terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, gelet op de daarin vervatte tegenstrijdigheden en de rancuneuze houding van de getuige, onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken. Bij de beoordeling van de tenlastelegging gaat het hof daarom uit van de door de getuige [betrokkene] op 10 februari 2011 tegenover de politie afgelegde verklaring.
Uit laatstgenoemde verklaring blijkt dat de verdachte door [betrokkene] is benaderd en dat hij met betrekking tot het prostitutiewerk van [betrokkene] - waar zij zich reeds mee bezighield vóórdat zij de verdachte leerde kennen – op haar verzoek slechts faciliterende activiteiten heeft verricht. [betrokkene] heeft de aanwezigheid van de verdachte als beschermend ervaren. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van afwezigheid (in meer of mindere mate) van een reële keuze bij [betrokkene], zodat naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte [betrokkene] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling.
Op grond van het bovenstaande acht het hof - anders dan de rechtbank - evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten aanzien van [betrokkene] handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist dat [betrokkene] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van prostitutiehandelingen.
Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
6. De tenlastelegging is toegesneden op art. 273f, eerste lid onder 5˚, Sr. Deze bepaling luidde ten tijde van de tenlastegelegde periode, voor zover van belang, als volgt:1.
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
(…)
5˚ degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handelingen onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;.”
7. De wetsgeschiedenis van deze bepaling en haar voorgangers2.houdt onder meer het volgende in:
- de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 1993 tot wijziging van de art. 250bis en 250ter van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1993, 679):
“De leden van de C.D.A.-fractie wezen op vragen die zouden kunnen rijzen met betrekking tot de verhouding tussen de artikelen 247 en 250 Sr enerzijds en de artikelen 250bis en 250ter Sr anderzijds. Dit probleem is, zoals reeds werd vermeld, opgelost door de bij nota van wijziging voorgestelde aanvullingen van de artikelen 250bis en 250ter Sr. Alvorens op die verhouding in te gaan, merk ik ter toelichting van die nieuwe bepalingen nog het volgende op. In die bepalingen is de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel van de delictenomschrijving. Aan de bepalingen ligt de gedachte ten grondslag dat degene die als exploitant, souteneur of bemiddelaar betrokken is bij exploitatie van prostitutie, zich ervan dient te vergewissen dat hij niet met een minderjarige heeft te maken. Dit betekent dat het een ander tot prostitutie brengen en het ondernemen van enige handeling waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de ander daardoor in de prostitutie belandt, zonder meer wordt gekwalificeerd als mensenhandel, indien die ander minderjarig is. De wil van de betrokkene is niet relevant. Dit is neergelegd in ontwerp-artikel 250ter, eerste lid, onder 3°.” (Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 5, p. 11)
“Een persoon die zich tot prostitutie laat brengen, neemt een beslissing die verstrekkende gevolgen heeft. Ik ben van mening dat een minderjarige in het algemeen te weinig inzicht en ervaring heeft om deze gevolgen te kunnen overzien en bewust de levensloop van een prostitué(e) te kiezen. Dit geldt in mindere mate voor het plegen of dulden van ontucht. Leeftijdsgrenzen zijn uiteraard altijd enigszins arbitrair. Misschien zijn er enkele jeugdigen van zestien of zeventien jaar die de stap in de prostitutie weldoordacht zouden maken. Maar de hier aan de orde zijnde wetgeving dient te zijn afgestemd op hetgeen in het algemeen van een minderjarige kan worden verwacht.
(…)
De leeftijdsgrens berust op de overtuiging van de wetgever dat in het algemeen aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is. (Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 8, p. 2.)”
- de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 2004, 645):
“In onze wetgeving is de strafbaarstelling van mensenhandel neergelegd in artikel 250a Sr. Was de strafbaarstelling van mensenhandel in artikel 250ter (oud) Sr. vóór 1994 nog beperkt tot vrouwenhandel en handel in minderjarigen van het mannelijk geslacht zonder een nadere delictsomschrijving en bestraft met een gevangenisstraf van vijf jaar, in 1994 is deze strafbepaling gemoderniseerd, voorzien van een delictsomschrijving en aangescherpt. Het begrip mensenhandel is als kwalificatie in de wettekst geïntroduceerd en de maximum gevangenisstraf is verhoogd tot zes jaar; onder strafverzwarende omstandigheden geldt een maximum van acht resp. tien jaar (artikel 250ter Sr.).
Sinds 1 oktober 2000 is bij gelegenheid van de wetgeving inzake de opheffing van het algemeen bordeelverbod artikel 250ter Sr. omgezet in artikel 250a Sr. De term mensenhandel is uit het artikel geschrapt. Artikel 250a beoogt alle vormen van uitbuiting voor prostitutie en – sinds 1 oktober 2002 – andere vormen van seksuele uitbuiting strafbaar te stellen.
Kenmerkend voor uitbuiting is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding, in de uitgebreide formulering in artikel 250a, eerste lid, onderdeel
1°: een persoon door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging daarmee dwingen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, dan wel onder deze omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die persoon zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt. De eis van dwang in brede zin of misleiding geldt niet voor seksuele uitbuiting van kinderen: uitbating van prostitutie door minderjarigen is zonder meer strafbaar (onderdeel 3°).
(…)
ARTIKELSGEWIJS
(…)
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.
(…)
In onder 5˚ is in gewijzigde vorm onderdeel 3˚ van artikel 250a, eerste lid, opgenomen. Deze bepaling ziet op bescherming van kinderen. Om die reden ontbreekt de eis van het gebruik van dwangmiddelen. Daarom wordt voorgesteld deze bepaling te beperken tot het kinderen ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of hun organen tegen betaling beschikbaar te stellen.” (Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 8 en 18)
8. Uit deze wetsgeschiedenis van (de voorlopers van) art. 273f, eerste lid onder 5˚, Sr volgt dat deze bepaling tot doel heeft het beschermen van minderjarigen tegen prostitutie. Om die reden ontbreekt de eis van het gebruik van dwangmiddelen (zoals genoemd onder 1˚). Het brengen van een minderjarige tot een rol in de seksbusiness is afzonderlijk strafbaar gesteld teneinde tot uitdrukking te brengen dat aan de wil van de jeugdige geen betekenis toekomt. Bij minderjarigen is dus zonder meer sprake van strafbaarheid indien de dader haar (of hem) tot prostitutie brengt.3.
9. Uit eerdere rechtspraak kan vervolgens worden afgeleid dat niet vereist is dat het initiatief is uitgegaan van de mensenhandelaar. Iemand ertoe brengen zich beschikbaar te stellen voor de prostitutie kan ook hierin gelegen zijn dat iemand daartoe een (belangrijke) bijdrage levert, bijvoorbeeld in de vorm van bemiddeling.4.Voorts is bepaald dat ook voor een minderjarige die eerder in de prostitutie werkzaam is geweest geldt dat deze tot prostitutie kan worden gebracht of dat ten aanzien van die minderjarige handelingen kunnen worden ondernomen waardoor deze in de prostitutie belandt.5.
10. Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van het hof dat het begrip “ertoe brengen” als bedoeld in art. 273f, eerste lid, onder 5˚ Sr duidt op een situatie waarin een reële eigen keuze van de prostituee in meer of mindere mate afwezig is, waarbij op zichzelf niet doorslaggevend is of de prostituee al dan niet minderjarig is, blijk van een te beperkte en dus onjuiste rechtsopvatting. Door de verdachte van het ten eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde vrij te spreken heeft het hof hem dus vrijgesproken van iets anders dan was tenlastegelegd. Het middel klaagt terecht dat het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten.
11. Het middel slaagt.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑03‑2014
Art. 273f, eerste lid onder 5˚, Sr is op 1 september 2006 in de plaats gekomen van art. 273a, eerste lid onder 5˚, Sr. Art. 273a, eerste lid onder 5˚, Sr is in de plaats gekomen van art 250a, eerste lid onder 3˚ (oud) Sr. Vóór de inwerkingtreding van deze bepaling was de strafbaarstelling van de onderhavige vorm van mensenhandel opgenomen in art. 250ter, eerste lid onder 3˚ (oud) Sr.
Vgl. A.J. Machielse in: Noyon, Langemeijer & Remmelink (red.), Het Wetboek van Strafrecht , Deventer: Kluwer (losbl.), aant. 7 bij art. 273f, bijgewerkt tot 1 februari 2010.
Vgl. CAG Jörg 7 april 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BI0520 i.r.t. art. 273a Sr (HR 81 RO), alsmede CAG Machielse 19 juni 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX4851 i.r.t. art. 250a (oud) Sr (HR 81 RO). Zie ook Kamerstukken II 1990/91, 21 027, nr. 5, p. 11.
Vgl. HR 7 april 1998, ECLI:NL:1998:ZD1006, NJ 1998/729 i.r.t. art. 250ter, eerste lid onder 3˚, Sr.
Beroepschrift 14‑06‑2013
CASSATIESCHRIFTUUR
Parketnummer: 22/001806-12
Zaaknummer HR: S 13/02407
Aan de Hoge Raad der Nederlanden:
Het beroep in cassatie van rekwirant is gericht tegen het arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage van 6 februari 2013, waarbij het Gerechtshof — met vernietiging van het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 27 maart 2012 — in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
de verdachte heeft vrijgesproken van het hem onder het eerste alternatief/cumulatief tenlastegelegde.
Rekwirant kan zich met deze uitspraak en de motivering daarvan niet verenigen en legt aan de Hoge Raad voor het volgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming nietigheid meebrengt als bedoeld in art. 79 lid 1 Wet op de Rechterlijke Organisatie, in het bijzonder schending van art. 273f Sr, aangezien het Hof, zoals hierna nader zal worden toegelicht, bij zijn oordeel dat het begrip ‘ertoe brengen’ als bedoeld in art. 273f lid 1 onder 5o Sr duidt op een situatie waarin een reële eigen keuze van de prostituee in meer of mindere mate afwezig is, blijk heeft gegeven van een te beperkte opvatting van dit begrip en daarmee van een onjuiste rechtsopvatting, en/of dat 's Hofs oordeel dat geen sprake was van het ‘ertoe brengen’ als bedoeld in dit artikel niet zonder meer begrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd.
Toelichting:
1.
Aan de verdachte is onder het eerste alternatief/cumulatief tenlastegelegd dat:
‘hij in of omstreeks de periode van 02 januari 2011 tot en met 10 februari 2011 te Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, (telkens), (een) ander(en), genaamd [betrokkene] (geboren [geboortedatum] 1993), ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en), met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [betrokkene](geboren [geboortedatum] 1993), enige handeling(en), heeft ondernomen, welke handelingen bestonden uit (het)
- —
het (laten) plaatsen van één of meer afbeelding(en) van die [betrokkene] op het internet en/of als ware die [betrokkene] meerderjarig en/of beschikbaar voor prostitutiewerkzaamheden (teneinde klanten te werven voor de prostitutie) en/of
- —
(daarbij) (daartoe) die [betrokkene] voorzien van instructies betreffende de werkwijze en/of te rekenen tarieven en/of
- —
(telefonisch) onderhouden van contact (en) met die [betrokkene] en/of
(potentiële) klanten en/of het regelen van klanten voor die [betrokkene] en/of
- —
begeleiden en/of vervoeren van die [betrokkene] van en/of naar klanten en/of naar plaatsen voor het verrichten van seksuele handelingen door die [betrokkene] en/of
- —
(daarbij) ter beschikking stellen en/of gebruik maken van zijn, verdachtes, telefoon(nummer) en/of auto en/of één of meer (andere) dienst(en) en/of
- —
die [betrokkene] mededelen/instrueren dat zij tegen klanten moest zeggen dat zij 18 jaar oud was, in elk geval dat zij meerderjarig was en/of
- —
aannemen en/of behouden van (een deel van) de betalingen en/of verdiensten (uit prostitutiewerkzaamheden) van die [betrokkene] en/of
- —
(laten) onderbrengen en/of onderhouden van die [betrokkene] en/of
- —
(daarbij) het onder toezicht/controle (laten) houden van die [betrokkene]; (in elk geval) (telkens) handelingen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [betrokkene] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die (seksuele/prostitutie) handeling(en), terwijl die [betrokkene] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt;’
2.
Het Hof heeft de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken en daartoe overwogen:
‘Naar het oordeel van het hof duidt het begrip ‘ertoe brengen’ op een situatie waarin een reële eigen keuze van de prostituee in meer of mindere mate afwezig is, waarbij op zichzelf niet doorslaggevend is of de prostituee al dan niet minderjarig is. De bescherming van minderjarigen als zodanig moet worden geacht te zijn gelegen in de omstandigheid dat in een dergelijk geval voor strafbaarheid geen dwangmiddelen zoals genoemd in artikel 273f eerste lid, aanhef en onder 10 van het Wetboek van Strafrecht zijn vereist.
Evenals de rechtbank acht het hof de door de getuige [betrokkene] op de terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring, gelet op de daarin vervatte tegenstrijdigheden en de rancuneuze houding van de getuige, onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken. Bij de beoordeling van de tenlastelegging gaat het hof daarom uit van de door de getuige [betrokkene] op 10 februari 2011 tegenover de politie afgelegde verklaring.
Uit laatstgenoemde verklaring blijkt dat de verdachte door [betrokkene] is benaderd en dat hij met betrekking tot het prostitutiewerk van [betrokkene] — waar zij zich reeds mee bezighield vóórdat zij de verdachte leerde kennen — op haar verzoek slechts faciliterende activiteiten heeft verricht. [betrokkene] heeft de aanwezigheid van verdachte als beschermend ervaren. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van afwezigheid (in meer of mindere mate) van een reële keuze bij [betrokkene], zodat naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte [betrokkene] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling. Op grond van het bovenstaande acht het hof — anders dan de rechtbank — evenmin wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten aanzien van [betrokkene] handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist dat [betrokkene] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van prostitutiehandelingen.
Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.’
3.1
Aangenomen moet worden dat het in de tenlastelegging voorkomende begrip ‘ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen’ is gebezigd in dezelfde betekenis als waarin dit begrip voorkomt in art. 273f lid 1 onder 5o Sr.1.
3.2
Art. 273f lid 1 onder 5o Sr luidt — voor zover thans van belang -:
- ‘1.
Als schuldig aan mensenhandel wordt (…) gestraft:
(…)
- 5o.
degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (…) dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen (…), terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
(…)’
4.1
De voorloper van het huidige art. 273f lid 1 onder 5o Sr is art. 250ter lid 1 onder 3o (oud) Sr, dat strafbaar stelde ‘degene die een ander tot prostitutie brengt, dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij of zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat die ander daardoor in de prostitutie belandt, indien die ander minderjarig is’.
Uw Raad heeft in HR 7 april 1998, NJ 1998/729, r.o. 6.2 geoordeeld dat aan het tot prostitutie brengen van een minderjarige als bedoeld in dit artikel niet in de weg staat dat een minderjarige al eerder in de prostitutie werkzaam is geweest. Evenmin is van belang of bij het slachtoffer reeds het voornemen bestond in de prostitutie werkzaam te willen zijn (vgl. HR 6 juli 1999, NJ 1999/701).
4.2
Op 1 januari 2005 is in werking getreden de Wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 2004/645). Bij die wet is de huidige delictsomschrijving van art. 273f lid 1 onder 5o Sr opgenomen in art. 273a lid 1 onder 5o (oud) Sr, welk artikel bij de Wet van 1 juni 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie (computercriminaliteit II) (Stb. 2006/300) werd vernummerd tot het huidige art. 273f Sr.
4.3
Art. 273f lid 1 onder 3o Sr stelt strafbaar ‘degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling’.
Deze strafbaarstelling was, in een iets andere redactie, eerder opgenomen in art. 250ter lid 1 onder 2o (oud) Sr. Uit de memorie van toelichting op dat artikel volgt dat daarbij niet relevant is of het aanwerven of medenemen plaatsvindt met of zonder goedvinden van die ander, aldus ook Advocaat-Generaal Vellinga in diens conclusie in de bij de Hoge Raad aanhangige strafzaak tegen de verdachte Hoogeveen, HR nr. 13/00226 onder 28, van welke conclusie een kopie aan deze schriftuur is gehecht. Vellinga concludeert in deze zaak dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door art. 273f lid onder 3o Sr zo beperkt op te vatten dat geen sprake meer kan zijn van het aanwerven of medenemen van een ander met het oogmerk die ander in een ander land tot prostitutie te brengen, wanneer dat aanwerven of medenemen van die ander plaatsvindt op een moment waarop die ander reeds het voornemen had opgevat in een ander land in de prostitutie te gaan werken. Hij verwijst in zijn uitvoerige conclusie daarvoor naar de parlementaire geschiedenis van de bestrijding van mensenhandel, de uit internationale verdragen voortvloeiende verplichtingen, de in die verdragen belichaamde ontwikkelingen op het gebied van de mensenhandel en de in art. 4 EVRM besloten liggende positieve verplichtingen voor de staat om zich in te spannen voor de bestrijding van mensenhandel.
5.
Naar de mening van rekwirant is op grond hiervan de gevolgtrekking gewettigd dat voor de vraag of sprake is van het ‘ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling’, zoals bedoeld in art. 273f lid 1 onder 3o en 5o Sr — in welke strafbepalingen dwang geen delictsbestanddeel is —, niet relevant is of die ander zelf al het voornemen had tot het verrichten van die seksuele handelingen. Waar dit reeds geldt voor meerderjarigen, geldt dit naar de mening van rekwirant te meer voor minderjarigen, mede gelet op de extra bescherming die minderjarigen behoeven. Die extra bescherming van minderjarigen heeft onder meer zijn weerslag gevonden in de strafbaarstelling van het plegen van ontucht met iemand tussen de zestien en achttien jaar die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling (art. 248b Sr). Rekwirant verwijst in dit kader tevens naar de Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, ten ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad. In de artikelen 13 t/m 15 wordt speciaal aandacht besteed aan de bescherming van minderjarige slachtoffers van mensenhandel. In die Richtlijn wordt speciale aandacht besteed aan de bijzondere positie van kwetsbare personen, welke begrip minstens alle kinderen omvatten (considerans onder 12). In het wetsvoorstel Implementatie van de richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van slachtoffers ervan, en ter vervanging kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101) heeft dit zijn weerslag gevonden in een voorgestelde wijziging van art. 273f Sr, waaronder een verhoging van de strafmaat indien de persoon ‘ten aanzien van wie de in het eerste lid omschreven feiten worden gepleegd een persoon is die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt dan wel een ander persoon is bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt’ (TK 2011–2012,33 309, nr 2), ter implementatie van art. 4 van de Richtlijn (vgl TK 2011–2012, 33 309, nr. 3 (MvT), p. 12–14).
Tot slot wijst rekwirant op een uitlating van de toenmalige Minister van Justitie Hirsch Ballin uit 1990 (TK, 1990–1991, 21 027, nr. 5) waar hij stelt dat ‘ten aanzien van personen beneden de leeftijd van achttien jaren geen sprake is van een vrijwillige keuze voor prostitutie’.
6.
Naar de mening van rekwirant volgt uit het voorgaande dat ook het verrichten van faciliterende activiteiten voor een minderjarige, teneinde die minderjarige in staat te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, aangemerkt dient te worden als het ertoe brengen van die minderjarige zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen, ook als die minderjarige reeds eerder werkzaam was in de prostitutie en die faciliterende activiteiten zijn verricht op verzoek van die minderjarige, zoals het Hof in de onderhavige zaak heeft vastgesteld.
7.
Door te oordelen dat het begrip ‘ertoe brengen’ als bedoeld in art. 273f lid 1 onder 5o Sr duidt op een situatie waarin een reële eigen keuze van de prostituee in meer of mindere mate afwezig is, waarbij op zichzelf niet doorslaggevend is of de prostituee al dan niet minderjarig is, heeft het Hof naar de mening van rekwirant dan ook blijk gegeven van een te beperkte opvatting van dit begrip en daarmee van een onjuiste rechtsopvatting. Door verdachte vrij te spreken nu niet kan worden gesproken van afwezigheid (in meer of mindere mate) van die reële keuze bij Ekinci, waardoor niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte die [betrokkene] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, alsmede dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte ten aanzien van [betrokkene] handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist dat zij zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van prostitutiehandelingen, heeft het Hof naar de mening van rekwirant dan ook tevens de grondslag van de tenlastelegging verlaten en verdachte vrijgesproken van iets anders dan is tenlastegelegd.
In ieder geval is naar de mening van rekwirant 's Hofs oordeel dat geen sprake was van het ‘ertoe brengen’ als bedoeld in dit artikel, gezien in het licht van hetgeen hiervoor is aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
8.
Naast het belang van de onderhavige zaak is het belang bij dit cassatieberoep mede gelegen in het verkrijgen van duidelijkheid omtrent de vraag wat moet worden verstaan onder het begrip ‘ertoe brengen’ als bedoeld in — onder meer — art. 273f lid 1 onder 5o Sr.
Indien het cassatiemiddel doel treft zal het arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage niet in stand kunnen blijven. Rekwirant verzoekt de Hoge Raad der Nederlanden dan ook dit arrest te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of had behoren te geschieden.
's‑Gravenhage, 14 juni 2013
Mr H.H.J. Knol, advocaat-generaal bij het ressortsparket.