Hof Arnhem-Leeuwarden, 08-07-2020, nr. 21-003560-17
ECLI:NL:GHARL:2020:5298, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
08-07-2020
- Zaaknummer
21-003560-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:5298, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 08‑07‑2020; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:3281, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:801
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1567, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 08‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Mensenhandel. Ontvankelijkheid openbaar ministerie na sepot. Artikel 255 Wetboek van Strafvordering. Gevangenisstraf 29 maanden. Schending redelijke termijn. Verdachte heeft zich gedurende bijna vier jaren schuldig gemaakt aan de uitbuiting van aangeefster, een jonge kwetsbare vrouw die door haar persoonlijkheidsproblematiek en hevige verliefdheid en drugsverslaving alles voor hem deed. Hierbij heeft verdachte, uitsluitend ten behoeve van zijn eigen financiële gewin, ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij zich bevond en van het overwicht dat hij op haar had.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003560-17
Uitspraak d.d.: 8 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2017 met parketnummer 05-880642-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 28 februari 2018 en 24 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij vonnis van 26 juni 2017 door de rechtbank Gelderland veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, wegens – kort gezegd – mensenhandel. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 6240,- en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het openbaar ministerie is ten aanzien van de periode april 2010 tot en met 17 oktober 2011 niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, wegens – kort gezegd – niet naleving van het gestelde in artikel 255 Wetboek van Strafvordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2010 t/m mei 2014 op meerdere plaatsten te Nederland, te weten te Nijmegen en/of te Arnhem en/of te Eindhoven en/of te Zevenaar en/of te Amsterdam en/of te Doetinchem en/of te Deventer en/of te Duiven en/of te Oosterbeek en/of te Antwerpen en/of elders in Nederland en/of in België,
een ander, te weten [aangeefster] ,
A.
(sub 1) (telkens) door dwang en/of dreiging met een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die [aangeefster]
en/of
(sub 4) (telkens) door dwang en/of dreiging met een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
die [aangeefster] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
dan wel door dwang en/of geweld en/of dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [aangeefster] zich beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
(sub 9)
- met een of meer van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door dwang en/of dreiging met een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
die [aangeefster] heeft gedwongen dan wel bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [aangeefster] seksuele handelingen met of voor een derde en/of
B.
(sub 6) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [aangeefster] immers heeft/is verdachte
- met die [aangeefster] een liefdesrelatie aangegaan, ten gevolge waarvan die [aangeefster] erg verliefd op verdachte is geworden en/of
- die [aangeefster] gehuisvest en/of
- die [aangeefster] cocaïne en/of GHB laten gebruiken waaraan zij verslaafd is geraakt
- die [aangeefster] geïsoleerd door constant in haar nabijheid te zijn/(ver)blijven en/of door anderszins (constant) contact met haar te (onder)houden
- die [aangeefster] onder druk gezet en/of ertoe aangezet en/of ertoe gebracht een groot aantal dagen per week en/of een groot aantal uren per dag als prostituee te werken en/of
- tegen die [aangeefster] gezegd dat hij een grote schuld had die afgelost moest worden en/of
- tegen die [aangeefster] gezegd dat hij anders zou gaan werken als gigolo
- die [aangeefster] instructies gegeven voor het huren van een werkkamer
- die [aangeefster] geïnstrueerd welke klanten zij wel en niet mocht ontvangen en welke handelingen zij wel en niet moest/mocht doen
- een of meer seksadvertenties gemaakt van die [aangeefster] op de site van [naam site 1] en/of [naam site 2] onder de werknaam [alias]
- een of meermalen die seksadvertentie(s) omhoog gebeld
- telkens woningen/panden/kamers gearrangeerd waar verdachte en [aangeefster] verbleven en waar [aangeefster] (tevens) klanten voor de prostitutie heeft/kon ontvangen
- door (prijs)afspraken te maken met klanten
- door klanten voor die [aangeefster] te regelen
- die [aangeefster] vervoerd en/of vervoer heeft geregeld voor die [aangeefster] naar klanten en seksclubs en prostitutiepanden
- die [aangeefster] al haar prostitutieverdiensten, althans een zeer grootdeel daarvan, laten afgeven aan hem, verdachte
- die [aangeefster] stelselmatig gemanipuleerd
- die [aangeefster] haar bankpas en pincode aan hem, verdachte laten afstaan
door welke feiten en omstandigheden voor die [aangeefster] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand heeft kunnen bieden aan verdachte;
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging voor de periode tot 17 oktober 2011. De raadsman heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de zaak tegen verdachte voor deze periode reeds door het openbaar ministerie geseponeerd is en dat – in strijd met artikel 255 Sv – geen machtiging is verleend door de rechter-commissaris om nader onderzoek te doen. Voorts is onvoldoende gebleken dat er sprake was van nieuwe bezwaren.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan om – indien het hof van
oordeel is dat onvoldoende duidelijk is dat er sprake is geweest van een sepot – de zaak aan te houden en de verdediging de mogelijkheid te geven om een en ander nader te onderzoeken om te kunnen onderbouwen dat er sprake geweest is van een sepot.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging. Zij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er vanuit gegaan moet worden dat de zaak geseponeerd is ten aanzien van de periode tot en met 18 oktober 2011. Er is geen ‘kennisgeving niet verdere vervolging’ aan verdachte betekend, noch is er anderszins een schriftelijke sepotbrief gestuurd. De advocaat-generaal heeft ter zitting toegelicht dat er geen sepotbrief verzonden is omdat onder hetzelfde parketnummer (05-721562-11) verdachte wel vervolgd is voor andere feiten. In het systeem is de zaak wel geregistreerd als geseponeerd en verdachte is hiervan op de hoogte geraakt. De officier van justitie heeft aan de advocaat-generaal bevestigd dat de zaak voor de periode tot 18 oktober 2011 geseponeerd is wegens onvoldoende bewijs. Ondanks dat een en ander niet geheel volgens de regels is gegaan, staat dit er echter volgens de advocaat-generaal niet aan in de weg om aan te nemen dat de zaak in zoverre daadwerkelijk geseponeerd is en dat verdachte daarvan mocht uitgaan.
De geschetste gang van zaken laat echter de mogelijkheid onverlet voor de officier van justitie de verdachte op een later moment -ook ten aanzien van de periode waarvoor eerder sepot is afgegeven- te vervolgen indien aan de vereisten daarvoor is voldaan. Dat is volgens de advocaat-generaal in deze zaak het geval. De rechter-commissaris heeft namelijk impliciet een machtiging ex artikel 255 Sv afgegeven. Immers, in het proces-verbaal aanvraag bevel telecommunicatie staat expliciet vermeld dat met deze aanvraag tevens machtiging wordt gevraagd als bedoeld in artikel 255 lid 4 Sv. De rechter-commissaris is ervan op de hoogte gesteld dat de zaak geseponeerd was en dat het nieuwe opsporingsonderzoek deels betrekking had op de eerder geseponeerde periode. Door het verlenen van de machtiging tap, is impliciet ook sprake van toewijzing van de vordering ex artikel 255 lid 4 Sv.
Oordeel hof
Het hof ziet zich ter beoordeling van hetgeen hiervoor besproken is voor verschillende vragen gesteld.
Allereerst dient beoordeeld te worden of er een sepot was afgegeven ten aanzien van het tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op de periode tot 18 oktober 2011.
Zo ja, dan dient de vraag beantwoord te worden of de verdachte ondanks dat sepot voor de betreffende periode opnieuw vervolgd kon worden.
Het hof zal vervolgens beoordelen of artikel 255 Sv van toepassing is;
I.
Het hof constateert dat zich in het dossier geen sepotbrief noch een ‘kennisgeving niet verdere vervolging’ bevindt. Het hof stelt voorts vast dat volgens het meest recente Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte de zaak geseponeerd is op grond van onvoldoende bewijs. Verder bevindt zich in het dossier een vonnis met hetzelfde parketnummer als dat van de geseponeerde mensenhandelzaak, waaruit blijkt dat het mensenhandelfeit van de dagvaarding is afgehaald. De rechter heeft in die zaak in de strafmotivering daarover iets overwogen.
Het hof stelt voorop dat beginselen van behoorlijke procesorde met zich brengen, dat de voor het justitiële beleid verantwoordelijke organen niet handelen naar willekeur maar in gebondenheid jegens de verdachte aan toezeggingen, welke bij laatstgenoemde gerechtvaardigde verwachtingen hebben opgewekt. Op grond van de hiervoor omschreven omstandigheden en op basis van het gerechtvaardigd vertrouwen dat hierdoor gewekt mocht worden bij verdachte, oordeelt het hof dat hij ervan uit mocht gaan dat de zaak geseponeerd was wegens onvoldoende bewijs.
Het hof gaat er bij de verdere beoordeling dan ook vanuit dat er een sepot was afgegeven voor de mensenhandelzaak onder parketnummer 05-721562-11 voor de periode tot 18 oktober 2011.
Gelet op vorenstaande zal het hof het voorwaardelijk gedane verzoek van de verdediging verder onbesproken laten.
II.
In geval sprake is van een sepot kan de officier van justitie niettemin tot een (nieuwe) vervolging overgaan als er nieuwe bezwaren zijn.1.Naar het oordeel van het hof waren er inderdaad nieuwe bezwaren. Zo heeft [aangeefster] pas na de sepotbeslissing uitgebreid en gedetailleerd aangifte gedaan en heeft deze aangifte ook betrekking op de periode vóór 18 oktober 2011. In het dossier bevinden zich daarnaast verschillende verklaringen die na de sepotbeslissing zijn afgelegd en die inhouden of impliceren dat [aangeefster] reeds in 2010 en 2011 werd uitgebuit door de verdachte.
Het hof zal vervolgens de vraag beantwoorden of er naast het vereiste van nieuwe bezwaren nog aanvullende vereisten golden voordat de officier van justitie kon besluiten een nieuwe vervolging in te stellen voor de periode tot 18 oktober 2011. Dat zou het geval zijn geweest als artikel 255 Sv van toepassing was geweest.
III.
Artikel 255 lid 1 Sv luidt als volgt:
“De verdachte kan na zijn buitenvervolgingstelling, na de hem betekende beschikking, houdende verklaring dat de zaak geëindigd is, of na de hem betekende kennisgeving van niet verdere vervolging, in het laatste geval behoudens artikel 12i of artikel 246, ter zake van hetzelfde feit niet opnieuw in rechten worden betrokken tenzij nieuwe bezwaren bekend zijn geworden.”
In de onderhavige zaak is geen sprake van een van de omstandigheden zoals genoemd in artikel 255 lid 1 Sv. Er was geen sprake van een buitenvervolgingstelling, een verdachte betekende kennisgeving dat de zaak geëindigd was of een verdachte betekende kennisgeving van niet verdere vervolging.
Het hof oordeelt daarom dat artikel 255 Sv niet van toepassing is op de onderhavige zaak.
Dat betekent dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, ook als het gaat om de periode tot 18 oktober 2011.
Het hof zou overigens tot dezelfde conclusie zijn gekomen als artikel 255 Sv wel van toepassing zou zijn geweest.
In geval artikel 255 Sv van toepassing zou zijn, zou sprake zijn van een onherstelbaar vormverzuim. Het betreft evenwel geen vormverzuim dat zou leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad2.volgt immers dat indien de feitenrechter tot het oordeel komt dat, gegeven de omstandigheden, de verdachte niet lichtvaardig ter terechtzitting is gedagvaard, zodat aan de strekking van het derde lid van art. 255 Sv niet is tekortgedaan, het geconstateerde verzuim zonder gevolg kan blijven. Vanwege het bestaan van nieuwe bezwaren, zoals hierboven is besproken, is het hof inderdaad van oordeel dat verdachte niet lichtvaardig is vervolgd en derhalve dat (in geval van toepasselijkheid van artikel 255 Sv) het verzuim zonder gevolg kan blijven.
Voor zover artikel 255 Sv eveneens wil waarborgen dat verdachte niet lichtvaardig opnieuw aan opsporingsmiddelen wordt blootgesteld, geldt dat het opsporingsonderzoek tevens betrekking had op de verdenking van mensenhandel in de periode vanaf 18 oktober 2011. Het is het hof niet gebleken dat er na de sepotbeslissing opsporingshandelingen zijn verricht die slechts betrekking hadden op de periode tot 18 oktober 2011. Dus ook in zoverre is verdachte niet in een door artikel 255 Sv te beschermen belang geschaad.
(Herhaalde) verzoeken verdediging
De raadsman heeft de op de regiezitting van 28 februari 2018 verschillende verzoeken gedaan. Een aantal van deze verzoeken is toegewezen. De raadsman heeft ter zitting de eerder afgewezen verzoeken herhaald en in zijn pleitnota onderbouwd. Deze verzoeken luiden – kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
Het toevoegen van de volgende stukken:
De door aangeefster bij haar verhoren als aangeefster gemaakte en gebruikte aantekeningen.
De stukken van de strafza(a)k(en) tegen aangeefster zelf, inclusief documentatie en ter zake opgemaakte rapportages. Tevens de schorsingsvoorwaarden en het overtreden daarvan door aangeefster.
Rapportages / verslagen / aantekeningen van hulpverlening / begeleiding van aangeefster.
Medische gegevens van aangeefster aangaande een door haar opgelopen gebroken been.
De aangifte van Van der Lugt.
Volledige informatie uit het politiesysteem voor zover deze nog niet aan het dossier is toegevoegd.
Het horen als getuigen van:
Verbalisant [getuige 1]
Verbalisant [getuige 2]
Medewerkers van de verschillende instanties waar aangeefster heeft verbleven en die met haar contact hebben gehad.
[getuige 3]
[getuige 4] en [getuige 5]
[getuige 6]
Aangeefster
Nieuw verzoek:
Toevoegen van de verklaringen van de buurvrouw en neef aan procesdossier 05/721562-11.
Oordeel hof
Het toevoegen van stukken.
Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het toevoegen van deze stukken niet van belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv zodat toevoeging van deze stukken aan het strafdossier reeds daarom niet noodzakelijk is. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Ten overvloede merkt het hof op dat de aantekeningen die aangeefster heeft gebruikt tijdens haar eerste verhoor zich in het dossier bevinden op pagina 116 tot en met 149.
2. t/m 4.
De onder de punten 2. tot en met 4. weergegeven verzoeken betreffen alle – kort gezegd – het toevoegen van aanvullende informatie en rapportages betreffende aangeefster aan het dossier. Het hof acht het verzoek om deze stukken aan het dossier toe te voegen, gelet op de daarvoor gegeven onderbouwing en deinbreuk op de privacy van aangeefster die het verstrekken van deze informatie zou opleveren, te onbepaald. Het hof acht de toevoeging van deze stukken aan het strafdossier daarom niet noodzakelijk, zodat de verzoeken zullen worden afgewezen.
5. en 6.
Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het toevoegen
van deze stukken niet van belang voor de beantwoording van de vragen van
artikelen 348 en 350 Sv zodat toevoeging van deze stukken aan het strafdossier
reeds daarom niet noodzakelijk is. De verzoeken zullen worden afgewezen.
Het horen van getuigen.
a. b. c.
De verzoeken tot het horen van [getuige 1] , [getuige 2] en medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven zullen worden afgewezen. Het horen van deze getuigen acht het hof niet noodzakelijk. De verdediging wenst de getuigen te bevragen over hun contacten met aangeefster en of er – kort gezegd – sprake kan zijn geweest van beïnvloeding van aangeefster. De gevraagde getuigen kunnen echter enkel verklaren over de contacten die zij met aangeefster hebben gehad, maar niet over de mogelijke invloed van deze contacten op aangeefster. Daarnaast acht het hof het verzoeken onder c. nog immer te onbepaald, zodat de noodzaak van het horen van deze getuige(n) niet is gebleken.
d. e. f.
Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het horen van deze getuigen niet van belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, zodat de noodzaak om deze getuigen te horen niet is gebleken. Het verzoek tot het horen van deze getuigen zal daarom worden afgewezen.
g.
Aangeefster is in eerste aanleg gehoord door de rechter-commissaris in bijzijn van
de toenmalige raadsman van verdachte. Hierbij is de verdediging in de gelegenheid
gesteld om vragen te stellen aan de getuige. Het hof ziet, gelet op de door de
verdediging gegeven onderbouwing geen noodzaak om deze getuige opnieuw te horen.
Nieuw verzoek.
Naar aanleiding van het na het tussenarrest van het hof aan het procesdossier toegevoegde proces-verbaal in de zaak met parketnummer 05/721562-11 heeft de raadsman verzocht om de daarin genoemde verklaringen van de neef en de buurvrouw toe te voegen omdat dit in het proces-verbaal lijkt te ontbreken. Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het toevoegen van deze stukken niet van belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv zodat toevoeging van deze stukken aan het strafdossier reeds daarom niet noodzakelijk is. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het aan hem ten laste gelegde feit. Zij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergeven – aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster en getuigen [aangeefster] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 3] betrouwbaar zijn. De relatie van verdachte en aangeefster kan niet worden aangemerkt als gelijkwaardig. Aangeefster was erg verliefd op verdachte en had alles voor hem over. Er was sprake van een leeftijdsverschil. Aangeefster is zwakbegaafd en heeft PDD-NOS. Verdachte was hiervan op de hoogte. Tijdens de relatie is aangeefster verslaafd geraakt aan cocaïne, ze was bij niemand meer welkom. Verdachte mishandelde aangeefster. Ze kwam in een situatie te verkeren waarin een onafhankelijke zelfstandige opstelling zeer moeilijk was en zij zich daardoor ook zeer moeilijk aan de situatie kon onttrekken. De verdachte was zich daarvan bewust en heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij op haar had. Hij heeft voorts misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie.
Verdachte heeft aangeefster door dreiging met andere feitelijkheden, misleiding en dwang zover gekregen dat zij in de prostitutie ging werken en bleef werken.
Bewezen verklaard kan worden dat hij aangeefster geworven, vervoerd/overgebracht en gehuisvest heeft.
Verdachte heeft het oogmerk van uitbuiting gehad. Het was verdachte om het geld te doen en al bij aanvang van de prostitutiewerkzaamheden was er geen sprake van een situatie die gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Aangeefster is ook door verdachte uitgebuit.
Verdachte heeft door gebruikmaking van de dwangmiddelen genoemd onder sub 1 aangeefster bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met een derde.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de aan hem ten laste gelegde mensenhandel. Hij heeft hiertoe – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Uit de verklaringen van getuigen blijkt dat aangeefster volledig uit vrije wil en op eigen initiatief prostitutie-werkzaamheden heeft verricht; zowel voordat zij verdachte leerde kennen als tijdens hun relatie. Ook blijkt dat verdachte tegenstander was van deze werkzaamheden, maar dat aangeefster hier desondanks mee door ging. Er is onvoldoende bewijs dat er op een later moment wel sprake geweest is van druk en dwang van verdachte en dat verdachte hier financieel voordeel uit haalde.
De door de rechtbank gebezigde verklaringen van aangeefster, de ouders van verdachte en zijn ex-partner, zijn allemaal van personen waarmee verdachte in onmin leefde; die allemaal een belang hadden om ten nadele van verdachte te verklaren. Aangeefster heeft dan wel consistent verklaard, maar dit zegt niets over de geloofwaardigheid of betrouwbaarheid van haar verklaringen, zij heeft daarbij telkens gebruik gemaakt van aantekeningen.
Verdachte kan niet verweten worden dat hij zich niet bewust was van de zwakbegaafdheid en naïviteit van aangeefster. Daarvoor is onvoldoende bekend over de intelligentie en psyche van verdachte. Ook het drugsgebruik kan verdachte niet tegengeworpen worden. Aangeefster is uit zichzelf gaan gebruiken en verdachte wilde haar daar juist van afhouden. Aangeefster heeft hier bovendien niet consistent over verklaard. Haar verklaringen zijn voor het overige ook onbetrouwbaar en ongeloofwaardig.
Oordeel hof
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 237f lid 1 sub 1, 4, 6 en 9 en van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Het hof stelt voorop dat in zijn algemeenheid, maar zeker in mensenhandelzaken, zorgvuldig en behoedzaam moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen in strafzaken. De betrouwbaarheid van belastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandelzaken kan immers onder druk staan vanwege bijvoorbeeld wraakgevoelens. Ook kan de betrouwbaarheid van ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers negatief beïnvloed zijn door angst, gevoelens van loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.
De verklaringen van aangeefster dienen te worden beoordeeld op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen inconsistenties of zelfs tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Verschillen tussen haar verklaringen kunnen bijvoorbeeld veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, als gevolg van tijdsverloop of teweeggebracht zijn onder invloed van emoties en ontstaan zijn door het delict. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd.
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van aangeefster bestreden. Het hof acht de verklaringen van aangeefster bruikbaar voor bewijs in die zin dat het hof haar verklaringen op behoedzame wijze zal gebruiken. Het hof stelt vast dat aangeefster in haar diverse verklaringen over de prostitutiewerkzaamheden en wat daarmee samen hing in de kern consistent heeft verklaard. Het hof zal slechts die (delen van) verklaringen bezigen voor het bewijs die op essentiële punten en in voldoende mate ondersteund worden door ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaringen getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5]
De stelling van verdachte dat de verklaringen van voornoemde getuigen onbetrouwbaar zijn omdat zij zouden hebben samengespannen tegen hem zodat hij zijn zoontje, [naam] , niet meer kan zien, vindt geen enkele steun in de processtukken en is ook overigens op grond van het onderzoek niet aannemelijk geworden. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuigen.
Feiten en omstandigheden
Verdachte en aangeefster hebben gedurende de ten laste gelegde periode een relatie gehad. Bij aanvang van de relatie was aangeefster 19 jaar oud en verdachte 29 jaar oud. Tijdens deze relatie werkte aangeefster vrijwel van begin af aan als prostituee. Verdachte had geen werk noch andere inkomsten en leefde van de inkomsten van aangeefster. Verdachte en aangeefster gebruikten samen cocaïne en verbleven samen op verschillende adressen. Verdachte heeft samen met aangeefster seksadvertenties opgesteld en weleens een seksadvertentie van aangeefster omhoog gebeld. Hij heeft haar vervoerd of laten vervoeren naar een prostitutiepand. Verdachte was in het bezit van de bankpas en pincode van aangeefster en hij had hoge schulden.
Aangeefster heeft verklaard dat zij in april 2010 een relatie kreeg met verdachte. Het was liefde op het eerste gezicht. Hij nam haar mee naar Zevenaar. Ze praatten en aangeefster vertelde dat zij met jongens naar bed ging voor liefde, maar dat deze jongens haar in één keer dumpten. Aangeefster wou niet zo snel naar bed met verdachte omdat ze bang was dat ook hij weg zou gaan als zij haar lichaam gaf. Zij heeft hem daarom 4 uur laten wachten. De volgende dag zei verdachte tegen haar: je blijft bij mij. Later is aangeefster ingetrokken bij verdachte in de woning aan de [adres] . Kort nadat aangeefster bij verdachte was ingetrokken zei hij tegen haar dat hij voor altijd bij haar zou blijven, maar ook dat hij een schuld had. Hij moest een jongen terugbetalen. Hij vroeg aan aangeefster of zij ermee kon leven als hij – verdachte – gigolowerk zou gaan doen. Aangeefster wilde dit niet. Hierop reageerde verdachte met “Ik dwing je niet, maar zou jij het dan misschien willen doen?”. Verdachte zei dat het alleen was om de schulden te betalen aan een zekere [betrokkene 1] . Aangeefster heeft hierna in de prostitutie achter de ramen gewerkt. Zij had al in het begin van de relatie de naam van verdachte in haar schaamstreek laten tatoeëren. Hij had immers gezegd dat hij voor altijd bij haar zou blijven.
Verdachte heeft bevestigd dat hij hoge schulden had. Verschillende getuigen hebben hier ook over verklaard. Verdachte had geen inkomsten uit werk, uitkering of anderszins. De vader van verdachte heeft verklaard dat verdachte aangeefster via internet en clubs verkocht en dat hij daarvan leefde. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het geld dat aangeefster verdiende nooit gebruikt is om de schuld aan [betrokkene 1] of andere schulden af te betalen. Dat is gebruikt voor andere zaken. Voorts heeft verdachte ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij nooit van plan is geweest om als gigolo te gaan werken.
De moeder van aangeefster alsmede andere getuigen beschrijven dat aangeefster heel verliefd op verdachte dan wel idolaat van verdachte was. De moeder van verdachte heeft verklaard dat aangeefster een soort hondje van verdachte was, zij hield erg van hem en deed alles wat hij haar vroeg. Aangeefster heeft zelf verklaard dat zij alles gedaan heeft omdat zij heel erg verliefd was op verdachte. Ze was stapelgek op hem. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte aangeefster regelmatig buiten haar aanwezigheid een hoer en een slet noemde en geen goed woord voor haar over had.
De ouders van aangeefster geven aan dat aangeefster zwakbegaafd is en dat zij daarnaast gediagnostiseerd is met PDD-NOS en een persoonlijkheidsstoornis. Verdachte wist dat aangeefster PDD-NOS had. De moeder van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster eigenlijk geen gevaar ziet en snel afhankelijk is. Ook getuigen [getuige 3] , ex-vrouw van verdachte en [getuige 7] , vriendin van aangeefster, verklaren dat aangeefster zwakbegaafd, naïef en makkelijk te beïnvloeden is. [getuige 3] heeft verklaard ‘Als je met haar praat, merk je al gelijk dat ze niet zo slim is. Haar manier van doen kun je vergelijken met een meisje van 15 of 16 jaar’. De vader van verdachte heeft verklaard dat hij van verdachte hoorde dat aangeefster niet helemaal goed in haar hoofd is. In het Pro Justitia rapport van 31 oktober 2013 is door de onderzoekend klinisch psycholoog geconcludeerd dat bij aangeefster sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesgesteldheid in termen van zwakbegaafd intelligentieniveau en een persoonlijkheidsstoornis NAO met op de voorgrond borderlinekenmerken. Daarnaast zou er ook sprake zijn van afhankelijke trekken.
Ten tijde van de relatie is aangeefster cocaïne gaan gebruiken en hieraan verslaafd geraakt. Verdachte gebruikte ook al voor de relatie met aangeefster cocaïne. Een heel groot deel van de verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster maakten verdachte en aangeefster op aan cocaïne.
De eerste keer dat aangeefster zichzelf prostitueerde was in Nijmegen. Zij heeft toen ook gehuild omdat zij er moeite mee had. Aangeefster is met verdachte meegegaan naar Nijmegen. Hij zei dat zij haar paspoort daar moest geven en moest zeggen dat ze een kamertje wilde en dan aan iemand geld moest betalen. Aangeefster moest zich legitimeren en zeggen hoe oud ze was. Het kamertje betaalde zij van haar Wajong-uitkering. Toen aangeefster achter het raam in Nijmegen werkte kwam verdachte af en toe even langs lopen.
Ze vond het de eerste keer niet fijn, maar ze deed het puur voor de verdachte, zodat hij zijn schuld kon betalen.
Verdachte zei tegen aangeefster dat ze met ouwe mannen naar bed moest, niet met jonge jongens, want die neuken te hard, waardoor “de kut van aangeefster zou uitlubberen”. Als mannen een “grote pik” hadden dan mocht zij – om dezelfde reden – alleen pijpen. Ouwe mannen komen sneller klaar. Ook mocht aangeefster geen seks hebben met Marokkanen en Turken. Het mocht ook niet zonder condoom en aangeefster mocht klanten niet kussen. Ook anale seks mocht niet. Condooms moest aangeefster zelf kopen. Verdachte vertelde haar waar ze dat kon doen. Aangeefster moest een string, bh en hakken dragen. Soms kocht zij samen met verdachte lingerie. Verdachte bepaalde ook de prijzen voor de prostitutiewerkzaamheden.
Verdachte zei niet dat ze moest werken, maar wel dat het geld op was. Ze hoefde niet te werken als ze echt moe was. Als ze ziek was, moest ze verdachte vragen of ze thuis mocht blijven. Eén keertje zei verdachte blijf maar thuis. De andere keren moest ze wel werken. Anders hadden ze geen geld, zei verdachte. Ze was verliefd op verdachte en daarom deed ze het voor hem.
De moeder van verdachte heeft verklaard dat verdachte telefonisch klanten regelde en dat ze een keer gehoord heeft dat verdachte op gebiedende toon tegen aangeefster zei dat ze bij een klant in de auto moest stappen.
Aangeefster en verdachte hebben op verschillende adressen gewoond, daarnaast verbleven zij, als zij geld hadden, in hotels. Zij hebben onder andere op de [adres] gewoond. Daar ontving aangeefster ook klanten. Verdachte wachtte dan bij de buurjongen. Aangeefster heeft ook in de woning van [getuige 3] in Zevenaar klanten ontvangen. Verdachte vertelde haar dat hij dat huis ook had betaald. Aan de [adres] huurden zij een ruimte van [betrokkene 2] . Ook daar ontving aangeefster klanten, waaronder getuige [getuige 8] . Aangeefster heeft in Amsterdam, Eindhoven, Doetinchem, Antwerpen en Deventer achter het raam gezeten. Als ze geen geld hadden dan sliep verdachte bij zijn ouders. Aangeefster zwierf dan rond en kwam dikwijls aan de deur bij de ouders van verdachte. Zij sliep dan soms in het trappenhuis of verdachte liet haar in de kelder slapen en sloot de deur af.
Klanten konden aangeefster vinden door een advertentie op [naam site 1] .nl. Verdachte maakte al dan niet samen met aangeefster deze advertenties. Aangeefster werkte onder andere onder de naam [alias] . Het telefoonnummer dat bij de advertenties stond was van verdachte. Zowel aangeefster als verdachte namen deze telefoon op en maakten afspraken met klanten. Zowel de vader van aangeefster als de moeder van verdachte hebben gehoord dat verdachte aangeefster belde om te zeggen dat ze naar een klant moest.
Verdachte had het bankpasje van aangeefster. Ze pinden altijd gelijk de hele Wajong-uitkering. Verdachte deed dat geld dan in zijn zak. Als aangeefster had gewerkt dan gaf zij dat geld ook aan verdachte. Ze maakten het geld samen op. De ouders van aangeefster en de moeder van verdachte bevestigen dat aangeefster al het geld aan verdachte gaf en dat hij beschikte over haar bankpasje.
Getuige [getuige 8] is door de politie gehoord naar aanleiding van een melding op 5 januari 2013. Het ging om een adres in Arnhem. [getuige 8] heeft die dag seks gehad met aangeefster en heeft aangeefster daarvoor betaald. Hij gaf dat geld aan aangeefster en aangeefster gaf dat geld meteen aan verdachte. Dezelfde dag is hij opnieuw naar aangeefster gegaan voor seks. Het geld dat hij haar gaf, gaf zij weer aan haar verdachte. Aangeefster heeft [getuige 8] verteld dat zij ook klanten ontving in [naam hotel 1] in Arnhem. Verdachte ging dan altijd met haar mee.
De moeder van verdachte heeft verklaard dat ze verdachte en aangeefster na een ruzie in [naam hotel 2] in Arnhem heeft opgehaald. Aangeefster vertelde haar toen dat verdachte haar geld afpakte. De moeder van verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat aangeefster haar wel eens opbelde met de mededeling dat haar geld door verdachte was afgenomen en dat ze zonder geld op straat stond.
Aangeefster werd vaak opgehaald door een goedkope taxi. Verdachte en aangeefster gingen altijd met de taxi. In Nijmegen ook. Verdachte zorgde voor het vervoer van aangeefster naar klanten en prostitutiepanden. Hij bracht/haalde aangeefster zelf of regelde dat zij door een chauffeur gehaald/gebracht werd. De vader van verdachte heeft haar ook weleens gebracht. Op momenten dat verdachte niet meeging naar klantafspraken dan ging aangeefster er zelf naartoe met de trein. Ze belde en sms’te dan om aan verdachte te zeggen hoeveel geld ze verdiend had.
In mei 2014 heeft aangeefster haar schorsingsvoorwaarden overtreden en is zij naar verdachte toegegaan. Verdachte heeft toen een kamer voor haar gehuurd in Nijmegen aan de [adres] . Op 14 mei 2014 vond er een prostitutiecontrole plaats. Een rechercheur heeft toen in de hoedanigheid van klant een afspraak gemaakt met aangeefster. Aangeefster werd aangehouden vanwege overtreding van de schorsingsvoorwaarden. Vanaf het adres [adres] zagen de verbalisanten verdachte komen lopen. Hij verklaarde dat hij samen met aangeefster op dat adres verbleef.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij geen toekomst met aangeefster zag zolang zij zichzelf prostitueerde en drugs gebruikte. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij in een forensische kliniek verbleef toen zij op [geboortedag] 2014 (de verjaardag van verdachte) probeerde om telefonisch contact met hem te krijgen. Aangeefster verkeerde toen blijkbaar nog in de veronderstelling dat zij een relatie met verdachte had. Verdachte nam de telefoon niet op. Op 1 augustus probeerde zij het opnieuw. Toen nam een meisje de telefoon op. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij op […] 2014 getrouwd is met zijn huidige partner.
Artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9.
Ten aanzien van sub 4, 6 en 9 geldt dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen als sprake is van uitbuiting. Ten aanzien van sub 1 geldt dat verdachte het oogmerk moet hebben gehad van uitbuiting.
Verdachte heeft aangeefster bewogen om in de prostitutie te gaan en te blijven werken. Hij heeft haar namelijk voorgesteld om in de prostitutie te gaan werken zodat met het verdiende geld zijn schulden konden worden afgelost. Verdachte heeft eerst gedaan alsof hij zelf zijn schulden wilde aflossen door voor te stellen dat hij als gigolo zou gaan werken. Uit niets blijkt echter dat hij dit serieus van plan is geweest. Toen aangeefster zei dat ze niet wilde dat verdachte als gigolo ging werken, heeft hij voorgesteld dat zij in de prostitutie zou gaan werken. Verdachte heeft vervolgens het werk van aangeefster (mede) georganiseerd en gefaciliteerd en aangeefster aangestuurd. Verdachte leefde van de opbrengsten uit de prostitutie en financierde daarmee onder andere zijn drugsgebruik. Als het geld op was zei hij dat tegen aangeefster, zodat zij wist dat ze weer aan het werk moest. Vanwege haar verliefdheid op verdachte deed zij alles wat verdachte haar vroeg. Zij geloofde verdachte toen hij zei dat hij voor altijd bij haar zou blijven, terwijl verdachte ter zitting van het hof heeft aangegeven dat hij aangeefster door het prostitutiewerk en drugsgebruik niet zag als een toekomstige echtgenote. Toen aangeefster in detentie zat (en dus niet meer financieel interessant was voor verdachte), trouwde verdachte met een andere vrouw met wie hij kennelijk wel een gezamenlijke toekomst voor ogen had.
Verdachte heeft uit financieel opportunisme gehandeld door een vrouw die door haar verliefdheid ‘als een hondje achter hem aan liep’ over te halen om in de prostitutie te gaan en te blijven werken en haar verdiensten aan hem af te staan. Aangeefster gaf een groot deel van haar inkomsten uit prostitutie aan verdachte, hij beschikte over haar pinpas en pincode en de Wajong-uitkering van aangeefster werd door haar ook grotendeels afgeven. Vanwege haar verliefdheid en haar zwakbegaafdheid doorzag aangeefster verdachte niet en kostte het verdachte weinig moeite om haar verdiensten in handen te krijgen. De moeder van verdachte heeft verklaard dat aangeefster haar een keer vertelde dat verdachte haar geld afpakte en dat ze wel eens werd gebeld door aangeefster die haar vertelde dat ze op straat stond, omdat verdachte haar geld had afgenomen. Het hof leidt hieruit af dat aangeefster geen of niet altijd zeggenschap had over haar verdiensten.
Vanwege 1) de wijze waarop aangeefster is bewogen in de prostitutie te gaan (blijven) werken – namelijk door misleiding en door misbruik te maken van haar verliefdheid en zwakbegaafdheid –, 2) het oogmerk van financieel gewin van verdachte en 3) de omstandigheden dat aangeefster haar verdiensten afstond aan verdachte en er geen (volledige) zeggenschap over had, was er sprake van uitbuiting.
Daar waar verdachte aangeefster naar klanten bracht of liet brengen was sprake van vervoer met het oogmerk van uitbuiting.
Gelet op vorenstaande en op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen, en de later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest opgenomen bewijsmiddelen, acht het hof bewezen dat verdachte aangeefster als gevolg van misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie in de prostitutie heeft laten werken en hem het geld dat zij hiermee verdiende heeft laten afgeven. Het vorenstaande maakt dat verdachte aangeefster heeft uitgebuit als gevolg van de misleiding en het misbruik dat hij maakte van haar kwetsbaarheid en dat verdachte financieel profijt heeft gehad van die uitbuiting.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2010 t/m mei 2014 op meerdere plaatsen te Nederland, te weten te Nijmegen en/of te Arnhem en/of te Eindhoven en/of te Zevenaar en/of te Amsterdam en/of te Doetinchem en/of te Deventer en/of te Duiven en/of te Oosterbeek en/of te Antwerpen en/of elders in Nederland en/of in België,
een ander, te weten [aangeefster] ,
A.
(sub 1) (telkens) door dwang en/of dreiging met een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die [aangeefster]
en/of
(sub 4) (telkens) door dwang en/of dreiging met een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
die [aangeefster] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
dan wel door dwang en/of geweld en/of dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [aangeefster] zich beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
(sub 9)
- met een of meer van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door dwang en/of dreiging met een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
die [aangeefster] heeft gedwongen dan wel bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [aangeefster] seksuele handelingen met of voor een derde en/of
B.
(sub 6) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [aangeefster]
immers heeft/is verdachte
- met die [aangeefster] een liefdesrelatie aangegaan, ten gevolge waarvan die [aangeefster] erg verliefd op verdachte is geworden en/of
- die [aangeefster] gehuisvest en/of
- die [aangeefster] cocaïne en/of GHB laten gebruiken waaraan zij verslaafd is geraakt
- die [aangeefster] geïsoleerd door constant in haar nabijheid te zijn/(ver)blijven en/of door anderszins (constant) contact met haar te (onder)houden
- die [aangeefster] onder druk gezet en/of ertoe aangezet en/of ertoe gebracht een groot aantal dagen per week en/of een groot aantal uren per dag als prostituee te werken en/of
- tegen die [aangeefster] gezegd dat hij een grote schuld had die afgelost moest worden en/of
- tegen die [aangeefster] gezegd dat hij anders zou gaan werken als gigolo
- die [aangeefster] instructies gegeven voor het huren van een werkkamer
- die [aangeefster] geïnstrueerd welke klanten zij wel en niet mocht ontvangen en welke handelingen zij wel en niet moest/mocht doen
- een of meer seksadvertenties gemaakt van die [aangeefster] op de site van [naam site 1] en/of [naam site 2] onder de werknaam [alias]
- een of meermalen die seksadvertentie(s) omhoog gebeld
- telkens woningen/panden/kamers gearrangeerd waar verdachte en [aangeefster] verbleven en waar [aangeefster] (tevens) klanten voor de prostitutie heeft/kon ontvangen
- door (prijs)afspraken te maken met klanten
- door klanten voor die [aangeefster] te regelen
- die [aangeefster] vervoerd en/of vervoer heeft geregeld voor die [aangeefster] naar klanten en seksclubs en prostitutiepanden
- die [aangeefster] al haar prostitutieverdiensten, althans een zeer groot deel daarvan, laten afgeven aan hem, verdachte
- die [aangeefster] stelselmatig gemanipuleerd
- die [aangeefster] haar bankpas en pincode aan hem, verdachte laten afstaan
door welke feiten en omstandigheden voor die [aangeefster] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand heeft kunnen bieden aan verdachte.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Mensenhandel, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft primair gevorderd dat de verdachte voor de gehele ten laste gelegde periode zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat gelet op vergelijkbare zaken en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn een beduidend lagere straf dan geëist door de advocaat-generaal, passend is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Het hof ziet daarin omstandigheden om verdachte te veroordelen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de straf voor mensenhandel gaat het hof uit van de strafdoeleinden, te weten de vergelding, speciale en generale preventie. In verband met die strafdoeleinden acht het hof voor strafoplegging in mensenhandel in het algemeen de volgende omstandigheden van belang:
- de mate waarin inbreuk is gemaakt op de autonomie van het slachtoffer;
- de (duur van de) periode waarin sprake is geweest van uitbuiting;
- het aantal slachtoffers dat is uitgebuit;
- de omstandigheid of sprake is van een georganiseerd verband;
- de wijze (zoals de mate van geweld) waarop het slachtoffer is gedwongen/bewogen de prostitutiewerkzaamheden te doen;
- de leeftijd en/of kwetsbaarheid van het slachtoffer;
- het aantal dagen per week en het aantal uren per dag waarop er gewerkt moest worden;
- de werkzaamheden die verricht moesten worden;
- de werkomstandigheden (werken op straat of binnen, werken tijdens ziekte en
zwangerschap, zonder condoom);
- de hoeveelheid geld die werd afgedragen;
- het percentage van de verdiensten dat moest worden afgedragen;
- eventuele overige omstandigheden zoals gedwongen abortus, tatoeages en borstvergrotingen;
- de rol van verdachte met betrekking tot die uitbuiting (vervulde hij een kernrol of was hij ‘slechts’ faciliterend);
- de houding van de verdachte (heeft hij inzicht getoond in het kwalijke van zijn gedrag);
- relevante recidive.
Mensenhandel is een ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft zich gedurende bijna vier jaren schuldig gemaakt aan de uitbuiting van aangeefster, een jonge kwetsbare vrouw die door haar persoonlijkheidsproblematiek en hevige verliefdheid en drugsverslaving alles voor hem deed. Hierbij heeft verdachte, uitsluitend ten behoeve van zijn eigen financiële gewin, ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin zij zich bevond en van het overwicht dat hij op haar had. Verdachte heeft aangeefster op geraffineerde wijze bewogen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, hij wist precies hoe hij haar kon bespelen. Zoals aangeefster zelf heeft verklaard heeft zij het zo ervaren dat verdachte haar de liefde en zorg gaf die zij wilde. Hij was 24 uur per dag met haar samen. Aangeefster heeft weleens over loverboys gelezen, maar dacht dat ze sloegen en cadeautjes gaven. Dat deed verdachte niet, ook al gaf hij haar wel cocaïne. Toen aangeefster geen geld meer verdiende voor verdachte omdat zij vastzat dumpte hij haar. Verdachte heeft geen blijk gegeven van enig inzicht in het kwalijke van zijn gedrag.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 26 mei 2020 waaruit onder meer blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is voor een soortgelijk feit. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
In vergelijking met andere zaken valt op dat niet is gebleken dat aangeefster vele dagen of vele uren op een dag heeft gewerkt. Verder is weliswaar komen vast te staan dat aangeefster als prostituee heeft gewerkt terwijl zij dat niet wilde, maar is niet gebleken dat aangeefster tijdens dat werk van verdachte bepaalde seksuele handelingen moest verrichten die zij zelf niet wilde. De instructies de verdachte aangeefster gaf waren eerder beperkend voor de klant en ter bescherming van aangeefster (bijvoorbeeld: wel een condoom en niet anaal). Verdachte en aangeefster hadden verder daadwerkelijk ook nog een liefdesrelatie, die niet alleen bepaald werd door het financiële belang van verdachte. Voorts valt in vergelijking met andere zaken op dat aangeefster weliswaar haar verdiensten aan verdachte afstond, maar dat zij er vervolgens ook van profiteerde omdat verdachte het gezamenlijke onderkomen en drugsgebruik van het geld betaalde. Deze omstandigheden maken - hoewel sprake is van een lange periode waarin sprake is geweest van uitbuiting – dat het hof de door de advocaat-generaal geëiste straf te hoog vindt. Dat het hof een hogere straf dan de rechtbank oplegt komt omdat het hof een langere periode van uitbuiting heeft bewezen verklaard dan de rechtbank.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is.
Redelijke termijn
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Het hof stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hoger beroep is door verdachte ingesteld op 7 juli 2017. Het arrest had derhalve uiterlijk in juli 2019 gewezen moeten worden.
Op 28 februari 2018 is de zaak – naar aanleiding van door de verdediging ingediende onderzoekswensen – behandeld op een regiezitting. Naar aanleiding hiervan is nader onderzoek – in de vorm van onder meer getuigenverhoren en het voegen van stukken – verricht. Het laatste getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Vervolgens heeft het tot 24 juni 2020 geduurd voordat de zaak opnieuw op zitting gepland is.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Zoals hiervoor overwogen acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Gelet op de vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof verdachte echter veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 145.040,00, bestaande uit € 125.040 aan materiële schade (waaronder inkomstenderving) en € 20.000 immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.240,00, bestaande uit € 6000,- immateriële schade en € € 240,- ter zake de kosten voor het verwijderen van de tatoeages met de naam van verdachte. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 6000,- ter zake immateriële schade. Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de schade rekening gehouden met de lange periode waarin de benadeelde partij door verdachte uitgebuit is en haar kwetsbaarheid. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de kosten voor het verwijderen van de tatoeages niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het causale verband tussen de tatoeages en hetgeen waarvoor verdachte veroordeeld is, is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken. De vordering zal in zoverre niet-ontvankelijk verklaard worden.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Concrete, aannemelijke gegevens voor het kunnen vaststellen van de materiële schade ontbreken. Het hof kan niet vaststellen hoe lang de periode exact geweest is, hoeveel dagen de benadeelde partij precies gewerkt heeft, hoeveel uren per dag zij gewerkt heeft, hoeveel klanten zij per dag gehad heeft en hoeveel geld er gebruikt is voor het kopen van drugs. Nu er te veel variabelen zijn die het hof zelfs bij benadering niet kan concretiseren is het hof van oordeel dat het vaststellen van de schade op dit moment niet goed mogelijk is. De benadeelde de gelegenheid geven om die schade nader te onderbouwen zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 (negenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 6.000,00 (zesduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.000,00 (zesduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 mei 2014.
Aldus gewezen door
mr. H. Heins, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. K.J.C. Geeve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 8 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑07‑2020
HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:BX4490