Hof Amsterdam, 13-01-2011, nr. P09/00752
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP1906
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
13-01-2011
- Zaaknummer
P09/00752
- LJN
BP1906
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP1906, Uitspraak, Hof Amsterdam, 13‑01‑2011; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2009:BK0532, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BW7710, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Douanerechtspraak 2011/16
Uitspraak 13‑01‑2011
Inhoudsindicatie
Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel wordt verstaan als een beroep op artikel 220, lid 2, sub b, van het Communautair douanewetboek. Nu er geen sprake is van een vergissing in de zin van voormelde bepaling is er geen grond om af te zien van de navordering van douanerechten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk P09/00752
13 januari 2011
uitspraak van de douanekamer
op het hoger beroep van
[A] te [X], belanghebbende,
Gemachtigde:[naam gemachtigde]
tegen de uitspraak in de zaak no. 08/7393 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 februari 2008 aan belanghebbende een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt voor een bedrag van € 258.000 aan douanerechten.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 9 oktober 2008, de UTB gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 7 oktober 2009 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de UTB verminderd tot een bedrag van € 257.178, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten voor een bedrag van
€ 644 en de Staat der Nederlanden aangewezen dit bedrag en een bedrag van € 288 aan griffierechten aan belanghebbende te voldoen.
1.4.
Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is per fax bij het Hof ingekomen op 18 november 2009, aangevuld bij brief van 28 januari 2010. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2010. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2. Feiten
2.1.1.
De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1. tot en met 2.12. van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser(es)’, de inspecteur als ‘verweerder’.
“2.1. Eiseres voert een onderneming bestaande uit de invoer en handel in verse bananen. De klanten van eiseres zijn zowel grote als kleine ondernemers, veelal in de EU gevestigd. De bananen worden hetzij afgeleverd bij eiseres c.q. de aan haar gelieerde [ B], hetzij direct bij de klant. Dit is afhankelijk van de aanwezige invoervergunningen (AGRIM). De aandelen van eiseres zijn in het bezit van [A], die tevens alle aandelen bezit in [B].
2.2.
Eiseres is in het bezit van een vergunning “domiciliëringsprocedure brengen in het vrije verkeer” (hierna: Domproc). De plaatsing van de goederen onder de douaneregeling: brengen in het vrije verkeer geschiedt door inschrijving in de administratie.
2.3.
Op 3 maart 2005 heeft eiseres een invoercertificaat aangevraagd voor de invoer van 789.484 kg bananen. Tot de stukken van het geding behoort een invoercertificaat AGRIM, afgegeven door het Productschap Tuinbouw, met nummer […]. Dit certificaat is, blijkens vak 25, afgegeven op 16 maart 2005.
2.4.
Tussen partijen staat vast dat eiseres in de periode van 28 februari 2005 tot en met 9 maart 2005 in totaal 225.943 kg bananen heeft ingevoerd met gebruikmaking van het onder 2.3. genoemde invoercertificaat. Tevens staat tussen partijen vast dat eiseres in de periode van 10 maart 2005 tot en met 15 maart 2005 in totaal 199.145 kg bananen heeft ingevoerd met gebruikmaking van het onder 2.3. genoemde invoercertificaat.
2.5.
Niet in geschil tussen partijen is dat uit de vergunning Domproc van eiseres volgt dat zij uiterlijk op de tiende kalenderdag van de maand, volgend op de maand waarin de goederen zijn ingeschreven en een douanebestemming hebben gekregen, een aanvullende aangifte dient te doen. Eiseres heeft deze aanvullende aangifte (gedeeltelijk) op 11 april 2005 gedaan, geheten de “Opgaaf van de belasting bij invoer DO 39”, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort. Voorts behoort tot de stukken van het geding een afschrift van de zogeheten primaire boeking, die verweerder op dezelfde dag heeft gedaan. Deze primaire boeking behelst een te betalen bedrag aan douanerecht landbouwproducten van € 38.257,88. Op 14 april heeft eiseres de overige bescheiden van de aanvullende aangifte ingediend, waaronder het invoercertificaat en de L(F)-formulieren.
2.6.
Tot de stukken van het geding behoort een brief met nummer [ kenmerk] van het Productschap Tuinbouw van 6 juni 2005 gericht aan eiseres, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…) De datum waarop een invoercertificaat voor een bepaald kwartaal kan worden afgegeven dient altijd ná de periode van aanvraag en van opgave aan de Commissie plaats te vinden, daar deze volgens artikel 9 van genoemde verordening nog een eventueel verminderingspercentage zou kunnen toepassen die zij dient te communiceren aan de verschillende lidstaten.
Het bovengenoemde in aanmerking genomen betekent dat het PT het invoercertificaat met nr. […], op verzoek reeds op 10 maart 2005 (doch uiterlijk 23 maart 2005) had kunnen afgeven. Het betreffende invoercertificaat bananen is op 16 maart 2005 afgegeven vanwege administratieve redenen. De verordening of het contingent zou door de afgifte van het certificaat op 10 maart 2005, op geen enkele wijze worden geschonden of nadelig worden beïnvloed. Dit betekent tevens dat u dan ook vanaf deze datum het certificaat had kunnen gebruiken voor invoer van bananen uit derde landen.”
2.7.
Tot de stukken van het geding behoort voorts een brief van 1 augustus 2005 van [naam klantcoördinator belastingdienst] aan [naam medewerker] werkzaam bij het Productschap Tuinbouw, die onder meer inhoudt:
“(…)
Het Productschap Tuinbouw heeft naar aanleiding van deze constatering per brief (briefnummer [kenmerk] verklaard, dat invoercertificaat nr. […] geacht wordt op 10 maart 2005 te zijn afgegeven.
Hieruit volgt dat over de periode 1-3-2005 t/m 9-3-2005 een hoeveelheid van 225828 kg bananen zonder invoercertificaat in het vrije verkeer is gebracht, hetgeen betekent dat voor deze hoeveelheid bananen het normaal geldende derde landen tarief moet worden toegepast (art. 50 Vo. 1291/2000). Hiervoor zal een uitnodiging tot betaling aan [eiseres] worden gezonden.
(…)”
2.8.
Tussen partijen staat vast dat de klantcoördinator bij verweerder, [naam], op 18 april 2005 van 225.943 kg in de periode 28 februari 2005 tot en met 9 maart 2005 ingevoerde bananen, de corresponderende afschrijvingen vermeld op het onder 2.3. genoemde invoercertificaat ongedaan heeft gemaakt door (handmatige) doorhaling daarvan.
2.9.
Bij eiseres is begin 2008 over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften en de naleving van de voorschriften in de volgende vergunningen: Douane-entrepot type C, Domproc Invoer, Toegelaten Geadresseerde, Toegelaten Afzender en erkende Weger.
2.10.
Van dit onderzoek is op 20 mei 2008 een rapport opgemaakt. In het rapport is, voor zover van belang, als volgt vermeld:
“ (…)
- 5.
Tarieven/Niet fiscale bepalingen
- 5.1.
Goederencode
De goederencode van verse bananen is 0803 0019 00. Deze goederencode is in de aangiften ten invoer juist toegepast.
- 5.2.
Heffing
De maatstaf van heffing is gebaseerd op 1.000 kg netto gewicht. Het douanerecht per 1.000 kg netto gewicht bedraagt € 680. Indien bij de aangifte ten invoer een AGRIM-certificaat kan worden overgelegd kan toepassing van het verlaagde recht plaatsvinden. Het verlaagde recht bedraagt € 75 per 1.000 kg netto gewicht. Deze situatie betrof het kalenderjaar 2005. Vanaf 2006 geldt een douanerecht van € 176,- per 1.000 kg netto gewicht.
Om aanspraak te maken op een verlaagd tarief per 1.000 kg netto gewicht dient een invoercertificaat te worden overgelegd, de zgn. AGRIM die door het productschap Tuinbouw wordt verstrekt.
Over de maand maart 2005 is bij de aanvullende aangifte ten invoer gebruik gemaakt van een invoercertificaat dat nog niet was ingegaan op het moment van invoer. Het moment van invoer is bij Borgers de datum van het melden van de aangifte ten invoer bij de regiekamer van de Douane. De daadwerkelijke verkopen werden in 2005 op een later moment in de administratie verantwoord.
Door [A] hebben 5 meldingen plaatsgevonden voor de ingangsdatum van het invoercertificaat, geregistreerd onder nummer […] met afgiftedatum 16 maart 2005. Deze 5 meldingen zijn opgenomen in de aanvullende aangifte over maart 2005 en waren in eerste instantie afgeschreven van het invoercertificaat. Per melding zijn 4.608 kartons bananen ten invoer aangegeven. In totaal gaat het derhalve om 23.040 kartons bananen die tegen het verlaagde tarief zijn ingevoerd. Door de klantcoördinator heeft correctie van 12.240 kartons op de afschrijving van het invoercertificaat plaatsgevonden. Dit heeft plaatsgevonden aan de hand van een opgave van [A]. Deze opgave betreft een overzicht van het aantal kartons dat in de periode 28 februari 2005 tot en met 9 maart 2005 is uitgeslagen. Correspondentie heeft plaatsgevonden tussen het Productschap Tuinbouw en [A] met betrekking tot de ingangsdatum van het AGRIM invoercertificaat. In deze correspondentie wordt verwezen naar Vo. 896/2001 zijnde de toepassingsbepalingen voor de invoer van bananen in de Gemeenschap. In artikel 18 van deze Vo. staat vermeld dat de officiële instantie (Productschap Tuinbouw) uiterlijk op de 23e van de betreffende maand het certificaat dient af te geven. De datum waarop een invoercertificaat voor een bepaald kwartaal kan worden afgegeven dient altijd na de periode van aanvraag en van opgave aan de Commissie plaats te vinden. Door het Productschap Tuinbouw wordt aangegeven dat het certificaat had kunnen worden gebruikt vanaf 10 maart 2005. De correctie door de klantcoördinator met betrekking tot de afschrijving van het certificaat is hierop gebaseerd.
De ingangsdatum van het invoercertificaat voor de Douane is gebaseerd op artikel 18 lid 2 van Vo 896/2001. Deze stelt dat: “In afwijking van artikel 23, lid 1, van Vo. 1291/2000 gaat de geldigheidsduur van de invoercertificaten in op de dag van de daadwerkelijke afgifte en verstrijkt deze op de zevende dag van de vierde maand na die waarin deze certificaten zijn afgegeven. De dag van de daadwerkelijke afgifte is in de geldigheidsduur van het certificaat begrepen.”
Gelet op bovenstaande betekent dit dat de ingangsdatum van het invoercertificaat met nummer 5500001-000 moet worden gesteld op 16 maart 2005. In de periode 28 februari tot en met 15 maart 2005 zijn 23.040 kartons bananen ten invoer aangegeven met gebruikmaking van het certificaat.
Door [A] is derhalve voor in totaal 23.040 kartons bananen onterecht gebruik gemaakt van het preferentiële tarief van € 75 per 1.000 kg netto gewicht. Door [A] is voor in totaal 425.088 kg (23.040 kartons x 18,45 kg (gemiddeld gewicht per karton)) onterecht met gebruikmaking van het preferentieel tarief ten invoer aangegeven. Dit betekent dat over het jaar 2005 voor in totaal € 257.178,- zal worden nagevorderd.
- 5.3.
Tariefcontingenten
(…)
7 Recapitulatie van het onderzoek
7.1 Correcties
Het onderzoek heeft aanleiding gegeven tot correcties. Door belastingplichtige is in de periode maart 2005 voor in totaal € 257.178,- te weinig invoerrecht afgedragen. Dit bedrag zal worden nagevorderd.
(…)”
2.11.
Voorafgaand aan de datum waarop het onder 2.10. genoemde rapport definitief is opgemaakt, heeft verweerder op 11 februari 2008 de bevindingen besproken met eiseres en op 21 februari 2008 ter behoud van rechten de onder 1.1. genoemde utb opgelegd.
2.12.
Tot de stukken van het geding behoren drie invoercertificaten, met de nummers […] en […], afgegeven door de Poolse douaneautoriteit [Poolse naam]”.
Nu daartegen door partijen geen bezwaren zijn ingebracht, gaat ook het Hof van die feiten uit.
3. Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de navordering van douanerechten over de bananen die zijn ingevoerd in de periode van 10 maart 2005 tot en met 15 maart 2005 op grond van het vertrouwensbeginsel achterwege dient te blijven, hetgeen belanghebbende stelt en de inspecteur weerspreekt.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, waaronder het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
4. De voor het hoger beroep relevante overwegingen van de rechtbank
“ 4.6.1. Eiseres heeft voor zover de utb op de invoer van 199.145 kg bananen in de periode van 10 maart 2005 tot en met 15 maart 2005 betrekking heeft, een beroep gedaan op bescherming van het door de douane bij haar opgewekte vertrouwen. Dit opgewekte vertrouwen is, zo stelt eiseres, in het bijzonder gelegen in de in 2.8. beschreven gedragingen van de douane. Eiseres begreep uit het doorhalen van de afschrijvingen op 18 april 2005 op het invoercertificaat van de invoeren in periode van 1 maart 2005 tot en met 9 maart 2005 dat zij terecht gebruik had gemaakt van het invoercertificaat in de periode van 10 maart 2005 tot en met 15 maart 2005. Eiseres zag dit vervolgens bevestigd in de in 2.7. genoemde brief van verweerder.
4.6.2.
Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW de bescherming van gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar (in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot navordering van douanerechten over te gaan). Op grond van dit artikelonderdeel wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van invoerrechten indien de volgende drie, cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: het niet heffen van de rechten is te wijten aan een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf; de vergissing is van dien aard dat zij door een douaneschuldenaar die te goeder trouw is, redelijkerwijze niet kon worden ontdekt; en de douaneschuldenaar heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte voldaan. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 1991, C-348/89, inzake Mecanarte, volgt dat vergissingen inzake de uitlegging of de toepassing van de voorschriften betreffende de rechten bij invoer of bij uitvoer, die de belastingschuldige niet redelijkerwijze kon ontdekken, alle vergissingen omvatten, wanneer zij het gevolg zijn van een actieve gedraging. De actieve gedragingen waar eiseres in dit kader op doelt hebben, zo is tussen partijen niet in geschil, eerst op 18 april 2005 plaatsgehad, derhalve na de primaire boeking. Reeds om die reden kunnen die gedragingen, wat er overigens ook van zij, niet leiden tot de conclusie dat het ten onrechte toepassen van het invoercertificaat is te wijten aan een vergissing van de douaneautoriteiten zelf. Evenmin komt de rechtbank tot die conclusie indien de primaire boeking van de aangifte eerst na ontvangst van de aanvullende aangifte op 14 april 2005 geacht moet worden te hebben plaatsgehad, met inachtneming van artikel 76 van het CDW en het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2007, nr. 42.349. Nu de gedragingen van verweerder ook na die datum hebben plaatsgehad kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Eiseres, op wie ter zake van het beroep op het opgewekte vertrouwen de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een actieve gedraging van de douaneautoriteiten waaruit zij een gewettigd vertrouwen in de zin van artikel 220 van het CDW kan ontlenen.”.
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
Uit artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW, volgt dat navordering van rechten bij invoer achterwege moet blijven indien het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten aanvankelijk niet is geboekt ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.
5.2.
De primaire boeking van douanerechten heeft plaatsgevonden op 11 april 2005. De inspecteur heeft daarbij het verschuldigde bedrag overgenomen uit de door belanghebbende ingediende “Opgaaf van de belasting bij invoer DO 39”. Naar de inspecteur gemotiveerd en niet, althans onvoldoende, weersproken heeft aangevoerd, zijn er voorafgaand aan die boeking geen controles verricht, afgezien van enkele geautomatiseerde bestaanbaarheidscontroles. Het zonder nadere controle overnemen van het door belanghebbende berekende bedrag aan douanerechten kan niet worden aangemerkt als een actieve gedraging van de inspecteur, zodat deze handeling niet als een ‘vergissing’ in de zin van artikel 220 CDW kan worden aangemerkt.
5.3.
Na kennisneming van de brief van het productschap van 6 juni 2005 heeft de inspecteur de afschrijvingen op het AGRIM-certificaat doorgehaald, voor zover deze betrekking hadden op invoer van bananen in de periode tot 10 maart 2005. De afschrijvingen betreffende de periode van 10 maart 2005 tot en met 15 maart 2005 heeft hij in stand gelaten. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur door deze handelwijze bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat voor invoeren op of na 10 maart 2005 aanspraak kan worden gemaakt op het preferentiële tarief. Dienaangaande geldt het volgende. Handelingen welke de inspecteur verricht ná de boeking van een douaneschuld kunnen naar hun aard nimmer een ‘vergissing’ in de zin van artikel 220 CDW vormen, nu dergelijke achteraf verrichte handelingen niet ten grondslag kunnen liggen aan een boeking die reeds heeft plaatsgevonden.
5.4.
Nu geen sprake is van een vergissing biedt artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW geen grond voor het afzien van navordering.
5.5.
Voor zover belanghebbende met haar onder 5.3. aangehaalde stelling heeft beoogd een beroep te doen op het ongeschreven vertrouwensbeginsel, zoals zich dat heeft ontwikkeld in de Nederlandse belastingrechtspraak, dient dit beroep te worden verworpen. Navordering van douanerechten wordt uitsluitend beheerst door de communautaire voorschriften dienaangaande, zodat het afzien van navordering alleen in het licht van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, van artikel 220 CDW kan worden beoordeeld. Een beroep op andere beginselen, die buiten het bereik van deze bepaling zouden liggen, kan derhalve niet slagen.
Slotsom
5.6.
De slotsom is dat de inspecteur op goede gronden de douanerechten over de periode van 10 maart 2005 tot en met 15 maart 2005 heeft nagevorderd.
Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A. Bijlsma, voorzitter, B.A. van Brummelen en K. Kooijman, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van R.J.M. Bosch als griffier. De beslissing is op 13 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.