Rb. Haarlem, 07-10-2009, nr. 08/7393
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK0532
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
07-10-2009
- Zaaknummer
08/7393
- LJN
BK0532
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK0532, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 07‑10‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2011:BP1906, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑10‑2009
Inhoudsindicatie
De rechtbank oordeelt met verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 1991, C-348/89, inzake Mecanarte, dat geen sprake is van opgewekt vertrouwen bij de importeur. Het ten onrechte toepassen van het invoercertificaat is niet te wijten aan een vergissing van de douaneautoriteiten zelf, omdat de actieve gedragingen alle hebben plaatsgehad na de primaire boeking van de douaneschuld.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Procedurenummer: AWB 08/7393
Uitspraakdatum: 7 oktober 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Y, verweerder.
1.Ontstaan. en loop van het geding
- 1.1.
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 21 februari 2008 een uitnodiging tot betaling (utb) tot behoud van rechten opgelegd voor een bedrag van € 258.000 aan douanerechten landbouwproducten.
- 1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 oktober 2008 de utb gehandhaafd.
- 1.3.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 19 november 2008, ontvangen bij de rechtbank op 20 november 2008, beroep ingesteld.
- 1.4.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
- 1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2009.
- 1.6.
Namens eiseres is daar verschenen [naam] en haar gemachtigde [naam]. Namens verweerder is verschenen [namen].
2.Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres voert een onderneming bestaande uit de invoer en handel in verse bananen. De klanten van eiseres zijn zowel grote als kleine ondernemers, veelal in de EU gevestigd. De bananen worden hetzij afgeleverd bij eiseres c.q. de aan haar gelieerde [naam]., hetzij direct bij de klant. Dit is afhankelijk van de aanwezige invoervergunningen (AGRIM). De aandelen van eiseres zijn in het bezit van [naam], die tevens alle aandelen bezit in [naam].
2.2. Eiseres is in het bezit van een vergunning “domiciliëringsprocedure brengen in het vrije verkeer” (hierna: Domproc). De plaatsing van de goederen onder de douaneregeling: brengen in het vrije verkeer geschiedt door inschrijving in de administratie.
2.3. Op 3 maart 2005 heeft eiseres een invoercertificaat aangevraagd voor de invoer van 789.484 kg bananen. Tot de stukken van het geding behoort een invoercertificaat AGRIM, afgegeven door het Productschap Tuinbouw, met nummer [nummer]. Dit certificaat is, blijkens vak 25, afgegeven op 16 maart 2005.
2.4. Tussen partijen staat vast dat eiseres in de periode van 28 februari 2005 tot en met 9 maart 2005 in totaal 225.943 kg bananen heeft ingevoerd met gebruikmaking van het onder 2.3. genoemde invoercertificaat. Tevens staat tussen partijen vast dat eiseres in de periode van 10 maart 2005 tot en met 15 maart 2005 in totaal 199.145 kg bananen heeft ingevoerd met gebruikmaking van het onder 2.3. genoemde invoercertificaat.
2.5. Niet in geschil tussen partijen is dat uit de vergunning Domproc van eiseres volgt dat zij uiterlijk op de tiende kalenderdag van de maand, volgend op de maand waarin de goederen zijn ingeschreven en een douanebestemming hebben gekregen, een aanvullende aangifte dient te doen. Eiseres heeft deze aanvullende aangifte (gedeeltelijk) op 11 april 2005 gedaan, geheten de “Opgaaf van de belasting bij invoer DO 39”, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort. Voorts behoort tot de stukken van het geding een afschrift van de zogeheten primaire boeking, die verweerder op dezelfde dag heeft gedaan. Deze primaire boeking behelst een te betalen bedrag aan douanerecht landbouwproducten van € 38.257,88. Op 14 april heeft eiseres de overige bescheiden van de aanvullende aangifte ingediend, waaronder het invoercertificaat en de L(F)-formulieren.
2.6. Tot de stukken van het geding behoort een brief met nummer Bri5032/ban van het Productschap Tuinbouw van 6 juni 2005 gericht aan eiseres, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“(…) De datum waarop een invoercertificaat voor een bepaald kwartaal kan worden afgegeven dient altijd ná de periode van aanvraag en van opgave aan de Commissie plaats te vinden, daar deze volgens artikel 9 van genoemde verordening nog een eventueel verminderingspercentage zou kunnen toepassen die zij dient te communiceren aan de verschillende lidstaten.
Het bovengenoemde in aanmerking genomen betekent dat het PT het invoercertificaat met nr. 550001-000, op verzoek reeds op 10 maart 2005 (doch uiterlijk 23 maart 2005) had kunnen afgeven. Het betreffende invoercertificaat bananen is op 16 maart 2005 afgegeven vanwege administratieve redenen. De verordening of het contingent zou door de afgifte van het certificaat op 10 maart 2005, op geen enkele wijze worden geschonden of nadelig worden beïnvloed. Dit betekent tevens dat u dan ook vanaf deze datum het certificaat had kunnen gebruiken voor invoer van bananen uit derde landen.”
2.7. Tot de stukken van het geding behoort voorts een brief van 1 augustus 2005 van [naam] aan [naam] werkzaam bij het Productschap Tuinbouw, die onder meer inhoudt:
“(…)
Het Productschap Tuinbouw heeft naar aanleiding van deze constatering per brief (briefnummer Bri5032/ban) verklaard, dat invoercertificaat nr. [nummer] geacht wordt op 10 maart 2005 te zijn afgegeven.
Hieruit volgt dat over de periode 1-3-2005 t/m 9-3-2005 een hoeveelheid van 225828 kg bananen zonder invoercertificaat in het vrije verkeer is gebracht, hetgeen betekent dat voor deze hoeveelheid bananen het normaal geldende derde landen tarief moet worden toegepast (art. 50 Vo. 1291/2000). Hiervoor zal een uitnodiging tot betaling aan [eiseres] worden gezonden.
(…)”
2.8. Tussen partijen staat vast dat de klantcoördinator bij verweerder, [naam], op 18 april 2005 van 225.943 kg in de periode 28 februari 2005 tot en met 9 maart 2005 ingevoerde bananen, de corresponderende afschrijvingen vermeld op het onder 2.3. genoemde invoercertificaat ongedaan heeft gemaakt door (handmatige) doorhaling daarvan.
2.9. Bij eiseres is begin 2008 over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften en de naleving van de voorschriften in de volgende vergunningen: Douane-entrepot type C, Domproc Invoer, Toegelaten Geadresseerde, Toegelaten Afzender en erkende Weger.
2.10. Van dit onderzoek is op 20 mei 2008 een rapport opgemaakt. In het rapport is, voor zover van belang, als volgt vermeld:
“ (…)
5 Tarieven/Niet fiscale bepalingen
5.1 Goederencode
De goederencode van verse bananen is 0803 0019 00. Deze goederencode is in de aangiften ten invoer juist toegepast.
5.2 Heffing
De maatstaf van heffing is gebaseerd op 1.000 kg netto gewicht. Het douanerecht per 1.000 kg netto gewicht bedraagt € 680. Indien bij de aangifte ten invoer een AGRIM-certificaat kan worden overgelegd kan toepassing van het verlaagde recht plaatsvinden. Het verlaagde recht bedraagt € 75 per 1.000 kg netto gewicht. Deze situatie betrof het kalenderjaar 2005. Vanaf 2006 geldt een douanerecht van € 176,- per 1.000 kg netto gewicht.
Om aanspraak te maken op een verlaagd tarief per 1.000 kg netto gewicht dient een invoercertificaat te worden overgelegd, de zgn. AGRIM die door het productschap Tuinbouw wordt verstrekt.
Over de maand maart 2005 is bij de aanvullende aangifte ten invoer gebruik gemaakt van een invoercertificaat dat nog niet was ingegaan op het moment van invoer. Het moment van invoer is bij [eiseres] de datum van het melden van de aangifte ten invoer bij de regiekamer van de Douane. De daadwerkelijke verkopen werden in 2005 op een later moment in de administratie verantwoord.
Door [eiseres] hebben 5 meldingen plaatsgevonden voor de ingangsdatum van het invoercertificaat, geregistreerd onder nummer [nummer] met afgiftedatum 16 maart 2005. Deze 5 meldingen zijn opgenomen in de aanvullende aangifte over maart 2005 en waren in eerste instantie afgeschreven van het invoercertificaat. Per melding zijn 4.608 kartons bananen ten invoer aangegeven. In totaal gaat het derhalve om 23.040 kartons bananen die tegen het verlaagde tarief zijn ingevoerd. Door de klantcoördinator heeft correctie van 12.240 kartons op de afschrijving van het invoercertificaat plaatsgevonden. Dit heeft plaatsgevonden aan de hand van een opgave van [naam]. Deze opgave betreft een overzicht van het aantal kartons dat in de periode 28 februari 2005 tot en met 9 maart 2005 is uitgeslagen. Correspondentie heeft plaatsgevonden tussen het Productschap Tuinbouw en [naam] met betrekking tot de ingangsdatum van het AGRIM invoercertificaat. In deze correspondentie wordt verwezen naar Vo. 896/2001 zijnde de toepassingsbepalingen voor de invoer van bananen in de Gemeenschap. In artikel 18 van deze Vo. staat vermeld dat de officiële instantie (Productschap Tuinbouw) uiterlijk op de 23e van de betreffende maand het certificaat dient af te geven. De datum waarop een invoercertificaat voor een bepaald kwartaal kan worden afgegeven dient altijd na de periode van aanvraag en van opgave aan de Commissie plaats te vinden. Door het Productschap Tuinbouw wordt aangegeven dat het certificaat had kunnen worden gebruikt vanaf 10 maart 2005. De correctie door de klantcoördinator met betrekking tot de afschrijving van het certificaat is hierop gebaseerd.
De ingangsdatum van het invoercertificaat voor de Douane is gebaseerd op artikel 18 lid 2 van Vo 896/2001. Deze stelt dat: “In afwijking van artikel 23, lid 1, van Vo. 1291/2000 gaat de geldigheidsduur van de invoercertificaten in op de dag van de daadwerkelijke afgifte en verstrijkt deze op de zevende dag van de vierde maand na die waarin deze certificaten zijn afgegeven. De dag van de daadwerkelijke afgifte is in de geldigheidsduur van het certificaat begrepen.”
Gelet op bovenstaande betekent dit dat de ingangsdatum van het invoercertificaat met nummer [nummer] moet worden gesteld op 16 maart 2005. In de periode 28 februari tot en met 15 maart 2005 zijn 23.040 kartons bananen ten invoer aangegeven met gebruikmaking van het certificaat.
Door [eiseres] is derhalve voor in totaal 23.040 kartons bananen onterecht gebruik gemaakt van het preferentieële tarief van € 75 per 1.000 kg netto gewicht. Door [eiseres] is voor in totaal 425.088 kg (23.040 kartons x 18,45 kg (gemiddeld gewicht per karton)) onterecht met gebruikmaking van het preferentieel tarief ten invoer aangegeven. Dit betekent dat over het jaar 2005 voor in totaal € 257.178,- zal worden nagevorderd.
5.3. Tariefcontingenten
(…)
7 Recapitulatie van het onderzoek
7.1 Correcties
Het onderzoek heeft aanleiding gegeven tot correcties. Door belastingplichtige is in de periode maart 2005 voor in totaal € 257.178,- te weinig invoerrecht afgedragen. Dit bedrag zal worden nagevorderd.
(…)”
2.11. Voorafgaand aan de datum waarop het onder 2.10. genoemde rapport definitief is opgemaakt, heeft verweerder op 11 februari 2008 de bevindingen besproken met eiseres en op 21 februari 2008 ter behoud van rechten de onder 1.1. genoemde utb opgelegd.
2.12. Tot de stukken van het geding behoren drie invoercertificaten, met de nummers [nummers], afgegeven door de Poolse douaneautoriteit [naam].
3.Geschil en standpunten van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld de vraag of aan het onder 2.3. genoemde invoercertificaat terugwerkende kracht kan worden toegekend voor de invoeren in de periode van 28 februari 2005 tot en met 15 maart 2005.
Primair is eiseres van mening dat geen heffing van een tarief van € 680 per 1.000 kg over de invoer tot 16 maart 2005 in rekening dient te worden gebracht, doch € 75 per 1.000 kg. Subsidiair meent eiseres dat zij over de invoer van bananen in de periode van 10 maart 2005 tot en met 15 maart 2005, in totaal 199.145 kg, geen invoerrecht verschuldigd is. Eiseres beroept zich op door de klantcoördinator opgewekt vertrouwen. Verder beroept eiseres zich erop dat de Poolse autoriteit wel met terugwerkende kracht licenties afgeeft, en doet daarmee een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de utb.
3.2. Verweerder concludeert eveneens tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de utb met € 822 tot € 257.178. Voor het overige concludeert verweerder tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
4.1. Op de voet van het eerste lid, letter c en het derde lid van artikel 76 van het Communautair douanewetboek (CDW) geldt de inschrijving in de administratie als de aanvaarding voor een aangifte voor het vrije verkeer. De aanvullende aangiften worden geacht met de vereenvoudigde aangiften één enkele en ondeelbare akte te vormen, die geldig is vanaf de datum van aanvaarding van de vereenvoudigde aangiften.
4.2.1. Artikel 23 van Verordening (EG) 1291/2000, van de Commissie van 9 juni 2000 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen inzake het stelsel van invoer-, uitvoer- en voorfixatiecertificaten voor landbouwproducten, luidt als volgt:
“1. Voor de bepaling van de geldigheidsduur van de certificaten wordt
ervan uitgegaan dat de certificaten op de dag van indiening van de
aanvraag z?n afgegeven, die dag wordt in de geldigheidsduur van het
certificaat meegerekend. Het certificaat kan evenwel eerst vanaf de feitel?ke
afgifte ervan worden gebruikt.
2. Bepaald kan worden dat de geldigheidsduur van het certificaat op
de datum van de feitel?ke afgifte ingaat; in dat geval wordt de dag van
de feitel?ke afgifte in de geldigheidsduur van het certificaat meegerekend.”
4.2.2. Artikel 18, tweede lid, van Verordening (EG) 896/2001 van de Commissie van 7 mei 2001 houdende toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 404/93 van de Raad ten aanzien van de regeling voor de invoer van bananen in de Gemeenschap, luidt als volgt:
“2. In afwijking van artikel 23, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1291/2000 gaat de geldigheidsduur van de invoercertificaten in op de dag van de daadwerkelijke afgifte en verstrijkt deze op de zevende dag van de vierde maand na die waarin deze certificaten zijn afgegeven. De dag van de daadwerkelijke afgifte is in de geldigheidsduur van het certificaat begrepen.”
4.3. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat de wettelijke bepalingen van de geldende Verordeningen, genoemd in 4.2.1. en 4.2.2., de mogelijkheid uitsluiten dat een invoercertificaat als bedoeld in 2.3. met terugwerkende kracht kan gelden. De rechtbank bevestigt deze zienswijze.
4.4. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat indien en voor zover de utb op de invoer van bananen gedaan op 28 februari 2005 betrekking heeft, zij daar geen gronden tegen aanvoert en dat de utb in zoverre terecht is opgelegd. De rechtbank volgt eiseres hierin en acht het beroep in zoverre ongegrond.
4.5.1. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel voor zover de utb op de invoer van bananen in de periode 1 maart 2005 tot en met 9 maart 2005 betrekking heeft. Volgens eiseres blijkt uit de in 2.12 genoemde door de Poolse douaneautoriteiten afgegeven invoercertificaten dat de Poolse douaneautoriteiten op 1 maart 2005 een invoercertificaat hebben afgegeven, dat op diezelfde datum zou zijn aangevraagd. Dit, zo stelt eiseres, in samenhang bezien met het feit dat de Commissie eerst per 10 maart 2005 de contingenten vaststelt, leidt tot een ongelijke behandeling van gelijke gevallen nu de Poolse autoriteiten kennelijk wel met terugwerkende kracht, dat wil zeggen voor 10 maart 2005, invoercertificaten afgeven.
4.5.2. Volgens vaste jurisprudentie houdt het discriminatieverbod in dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend mogen worden behandeld. De rechtbank stelt voorop dat er niet gebleken is van gelijke situaties tussen eiseres en degenen aan wie in Polen invoercertificaten zijn afgegeven. Immers, eiseres heeft de invoercertificaten eerst op 3 maart 2005 aangevraagd waarna de certificaten op 16 maart 2005 zijn afgegeven, terwijl de aanvragers genoemd op de Poolse invoercertificaten deze, blijkens de tekst van vak 10 van de onder 2.12 genoemde certificaten reeds op 1 maart 2005 hadden aangevraagd, waarna deze op diezelfde datum c.q. op 4 maart 2005 zijn afgegeven. Er is de rechtbank derhalve niet gebleken dat in Polen invoercertificaten met terugwerkende kracht zijn afgegeven zodat reeds daarom geen sprake kan zijn van strijd met het communautaire discriminatieverbod.
4.5.3. Voor zover eiseres met het beroep op het discriminatieverbod bedoelt dat in Polen kennelijk invoercertificaten zijn afgegeven voor 10 maart 2005, dat wil zeggen de datum waarop, tussen partijen onbetwist, de Europese Commissie de invoercontingenten voor bananen voor desbetreffende periode had vastgesteld, oordeelt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie, (zie Hof van Justitie van 15 december 1982, Maizena, nr. 5/82) een met de gemeenschapsregeling strijdige praktijk van een lidstaat nooit kan leiden tot een door het gemeenschapsrecht beschermde rechtspositie. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel kan derhalve niet slagen, omdat de Poolse nationale praktijk nimmer kan leiden tot een algemeen afwijken van artikel 18, tweede lid, van Verordening (EG) 896/2001 van de Commissie van 7 mei 2001.
4.6.1. Eiseres heeft voor zover de utb op de invoer van 199.145 kg bananen in de periode van 10 maart 2005 tot en met 15 maart 2005 betrekking heeft, een beroep gedaan op bescherming van het door de douane bij haar opgewekte vertrouwen. Dit opgewekte vertrouwen is, zo stelt eiseres, in het bijzonder gelegen in de in 2.8. beschreven gedragingen van de douane. Eiseres begreep uit het doorhalen van de afschrijvingen op 18 april 2005 op het invoercertificaat van de invoeren in periode van 1 maart 2005 tot en met 9 maart 2005 dat zij terecht gebruik had gemaakt van het invoercertificaat in de periode van 10 maart 2005 tot en met 15 maart 2005. Eiseres zag dit vervolgens bevestigd in de in 2.7. genoemde brief van verweerder.
4.6.2. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG beoogt artikel 220, tweede lid, aanhef, sub b, van het CDW de bescherming van gewettigd vertrouwen van de douaneschuldenaar (in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot navordering van douanerechten over te gaan). Op grond van dit artikelonderdeel wordt niet overgegaan tot boeking achteraf van invoerrechten indien de volgende drie, cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: het niet heffen van de rechten is te wijten aan een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf; de vergissing is van dien aard dat zij door een douaneschuldenaar die te goeder trouw is, redelijkerwijze niet kon worden ontdekt; en de douaneschuldenaar heeft aan alle voorschriften van de geldende regeling inzake de douaneaangifte voldaan. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 1991, C-348/89, inzake Mecanarte, volgt dat vergissingen inzake de uitlegging of de toepassing van de voorschriften betreffende de rechten bij invoer of bij uitvoer, die de belastingschuldige niet redelijkerwijze kon ontdekken, alle vergissingen omvatten, wanneer zij het gevolg zijn van een actieve gedraging. De actieve gedragingen waar eiseres in dit kader op doelt hebben, zo is tussen partijen niet in geschil, eerst op 18 april 2005 plaatsgehad, derhalve na de primaire boeking. Reeds om die reden kunnen die gedragingen, wat er overigens ook van zij, niet leiden tot de conclusie dat het ten onrechte toepassen van het invoercertificaat is te wijten aan een vergissing van de douaneautoriteiten zelf. Evenmin komt de rechtbank tot die conclusie indien de primaire boeking van de aangifte eerst na ontvangst van de aanvullende aangifte op 14 april 2005 geacht moet worden te hebben plaatsgehad, met inachtneming van artikel 76 van het CDW en het arrest van de Hoge Raad van 8 juni 2007, nr. 42.349. Nu de gedragingen van verweerder ook na die datum hebben plaatsgehad kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Eiseres, op wie ter zake van het beroep op het opgewekte vertrouwen de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een actieve gedraging van de douaneautoriteiten waaruit zij een gewettigd vertrouwen in de zin van artikel 220 van het CDW kan ontlenen.
4.7. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven een onjuiste berekening te hebben gemaakt in de utb en verzoekt de rechtbank deze met € 822 te verminderen tot € 257.178. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze vermindering niet te volgen.
4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5.Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres in de bezwaarfase nu eiseres hierom niet, conform het bepaalde in artikel 7:15 van de Awb, heeft verzocht voordat verweerder op het bezwaar heeft beslist.
6.Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de utb tot € 257.178;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- -
gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 7 oktober 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A.J. Roke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.