HR, 08-06-2012, nr. 11/00573
ECLI:NL:HR:2012:BW7710
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-06-2012
- Zaaknummer
11/00573
- LJN
BW7710
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 08‑06‑2012
ECLI:NL:HR:2012:BW7710, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑06‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2011:BP1906, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2012/34.3 met annotatie van Redactie
BNB 2012/236 met annotatie van M.J.W. van Casteren
AB 2012/390 met annotatie van R. Ortlep
Douanerechtspraak 2012/55 met annotatie van Hollebeek, J.A.H.
NTFR 2012/1653 met annotatie van mr. Stuijt en Van Dam
Beroepschrift 08‑06‑2012
Namens [X] B.V.(verder te noemen: [X]), wordt hierbij het cassatieverzoek dat op 2 februari 2011 werd ingediend namens [X], aangevuld.
1.1
[X] heeft in de periode 10 maart t/m 15 maart 2005 bananen in het vrije verkeer gebracht, waarbij gebruik is gemaakt van invoercertlficaat [001], met als afgiftedatum 16 maart 2005.
1.2
[X] heeft een aanvullende aangifte over de maand maart gedaan, welke, klaarblijkelijk, bij de douane is binnengekomen op 11 april 2005. Op diezelfde dag heeft de inspecteur de zogenaamde ‘primaire boeking’ gedaan.
1.3
Op 18 april 2005 constateerde de inspecteur dat de afschrijvingenlijst van het invoercertificaat mogelijk ten dele niet juist is, naar aanleiding waarvan hij nader onderzoek deed.
Onder meer vervoegde de inspecteur zich op 28 april 2005 bij [X] om over zijn bevindingen te spreken.
1.4
De inspecteur vervolgde zijn onderzoek en besloot na ontvangst de brief van het Productschap Tuinbouw d.d. 6 juni 2005 dat op de bananen die zijn ingevoerd in de periode 10 maart t/m 15 maart 2005, het preferentieel tarief van € 75,- per 1000 kilo (in plaats van het normale tarief van € 680,- per 1000 kilo) moet worden toegepast.
De inspecteur meldde dit aan [X] en wijzigde daarop eigenhandig de afschrijvingen op het AGRIM-certificaat, zodanig dat de afschrijvingen in de betreffende periode van 10 maart 2005 t/m 15 maart 2005 in stand bleven, derhalve onder de werking van voornoemd certificaat kwamen.
1.5
In 2008 is door de inspecteur nader onderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid van de aangiften over de periode januari 2005 t/m 31 december 2007, waarbij de inspecteur in afwijking van zijn eerder ingenomen standpunt, stelde dat de invoer over de periode 10 maart t/m 15 maart 2005, toch niet onder de werking van het bewuste certificaat hadden mogen worden gebracht.
1.6
In verband daarmee werd aan [X] een utb gezonden over de betreffende periode, waarmee alsnog de aanspraak op het preferentiële tarief werd ontzegd.
1.7
[X] stelt zich op het standpunt dat het de inspecteur niet vrij stond / vrij staat terug te komen op zijn, na nader onderzoek ingenomen, gedane mededeling dat de invoer van [X] over de periode 10 maart t/m 15 maart 2005 onder de werking van het bewuste certificaat werd gebracht en derhalve viel onder het preferentiële tarief.
2.1
Het Gerechtshof Amsterdam heeft het door [X] ter zake ingestelde beroep afgewezen. Naar het oordeel van [X] is die afwijzing geschied op onjuiste gronden.
2.2
Ten onrechte heeft het Hof in r.o. 5.5 geoordeeld dat een beroep op het ongeschreven vertrouwensbeginsel moet worden verworpen, met de overweging dat de navordering van douanerechten uitsluitend zouden worden beheerst door communautaire voorschriften dienaangaande, zodat het afzien van navordering alleen in het licht van het tweede lid, aanhef en onderdeel b van artikel 220 CDW kan worden beoordeeld.
2.3
Het vertrouwensbeginsel behoort tot de algemene beginselen van het Europees gemeenschapsrecht.
Volgens het Europees Hof van Justitie maakt het beginsel dat gerechtvaardigd vertrouwen dient te worden beschermd, deel uit van de communautaire rechtsorde, zodat miskenning ervan een ‘schending van het verdrag of van enige uitvoeringsregeling daarvan’ in de zin van artikel 230 EG-verdrag met zich brengt (HvJ 3 mei 1978, zaak 112/77 r.o. 10 (zaak Toepfer).
Het Europees Hof van Justitie heeft daar in het Eridania-arrest nog aan toegevoegd dat ‘elke autoriteit die belast is met de toepassing van de communautaire verordeningen, gehouden is de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht te eerbiedigen’ (HvJ 27 september 1979, zaak 230/78, Ro 31).
2.5
Naar het oordeel van [X] kan artikel 220 CDW weliswaar gezien worden als een uitwerking van het vertrouwensbeginsel, ofschoon ook zou kunnen worden gesteld dat er sprake is van een vastlegging van het rechtszekerheidsbeginsel, doch dit artikel brengt niet met zich dat naast dat artikel geen beroep op het vertrouwensbeginsel zal openstaan, zeker niet als daarbij, zoals in casu, een beroep wordt gedaan op mededelingen en handelingen van de inspecteur van nadien.
2.6
Ten onrechte dan ook toetst het Hof de mededelingen en handelingen van de inspecteur in juni 2005 niet aan het vertrouwensbeginsel, enkel met de overweging dat die mededelingen en handelingen niet een ‘vergissing’ zouden zijn in de zin van artikel 220 CDW.
2.7
De mededelingen en handelingen van de inspecteur hebben wel degelijk het rechtens te respecteren vertrouwen opgewekt dat de invoer van bananen in de periode 10 maart t/m 15 maart 2005 tegen het preferentiële tarief mochten plaatsvinden. Weliswaar niet op grond van art. 220 CDW en de primaire boeking op 11 april 2005, doch wel op grond van het nadien opgewekte vertrouwen.
2.8
Het uitvaardigen van de utb over die periode is in strijd met het door de inspecteur opgewekte vertrouwen dat over die periode het preferentiële tarief zou worden toegepast.
3.
[X] heeft ook gehandeld in de lijn van het bij haar opgewekte vertrouwen, door geen verder gebruik te maken van de betreffende licentie, omdat zij veronderstelde volledig gebruik te hebben gemaakt van de mogelijkheid om onder die licentie bananen in te voeren tegen het lage preferentiële tarief.
[X] verzoekt het cassatieverzoek gegrond te verklaren, de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam d.d. 13 januari 2011 te vernietigen en te bepalen dat het door [X] ingestelde beroep tegen de utb d.d. 21 februari 2008 gegrond is, met veroordeling van de inspecteur in de kosten van de procedures bij het gerechtshof en bij uw Hoge Raad.
Bij de rechtbank werd de inspecteur al in de kosten veroordeeld, zodat de vordering die terzake in het cassatieverzoek van 2 februari 2011 werd gedaan hierbij wordt ingetrokken.
Uitspraak 08‑06‑2012
Partij(en)
8 juni 2012
nr. 11/00573
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 januari 2011, nr. P09/00752, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende is bij aanslagbiljet van 21 februari 2008 uitgenodigd tot betaling van bedragen aan douanerechten, welke uitnodigingen tot betaling, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 08/7393) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en het geheven bedrag aan douanerechten verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1.
Belanghebbende drijft een handelsonderneming in bananen. Zij beschikt over een vergunning domiciliëringsprocedure als bedoeld in artikel 76, lid 1, letter c, van het Communautair douanewetboek (hierna: het CDW).
3.1.2.
Op 3 maart 2005 heeft belanghebbende een invoercertificaat AGRIM aangevraagd bij het Productschap Tuinbouw (hierna: het Productschap) voor het mogen invoeren van 789.484 kg bananen met toepassing van het vigerende preferentiële tarief.
Op 16 maart 2005 heeft het Productschap het gevraagde invoercertificaat AGRIM (hierna: het invoercertificaat) voor de vermelde hoeveelheid afgegeven.
3.1.3.
In de periode 28 februari 2005 tot en met 15 maart 2005 heeft belanghebbende door inschrijving in haar administratie partijen bananen voor het vrije verkeer aangegeven.
3.1.4.
Op 11 april 2005 heeft belanghebbende voor de maand maart 2005 de in artikel 76, lid 2, van het CDW bedoelde aanvullende aangifte gedaan. In die aangifte heeft belanghebbende, onder verwijzing naar het invoercertificaat, voor de hiervoor in 3.1.3 vermelde partijen aanspraak gemaakt op het voor bananen geldende preferentiële tarief. De douane heeft op dezelfde dag de verschuldigde douanerechten met toepassing van dat preferentiële tarief geboekt en op de voet van artikel 221, lid 1, van het CDW aan belanghebbende meegedeeld. Belanghebbende heeft op 14 april 2005 het bij de aanvullende aangifte behorende invoercertificaat aan de douane overgelegd.
3.1.5.
De behandelend douaneambtenaar heeft op 18 april 2005 de hiervoor in 3.1.3 vermelde partijen op het invoercertificaat afgeschreven. Vervolgens heeft de douane hiernaar onderzoek gedaan.
3.1.6.
Desgevraagd heeft het Productschap belanghebbende bij brief van 6 juni 2005 geïnformeerd dat het invoercertificaat reeds op 10 maart 2005 (doch uiterlijk 23 maart 2005) had kunnen worden afgegeven, dat het invoercertificaat pas op 16 maart 2005 is afgegeven vanwege administratieve redenen, en dat de geldende EU-verordening noch het contingent door de afgifte van het certificaat op 10 maart 2005 zou worden geschonden of nadelig worden beïnvloed, zodat belanghebbende vanaf deze datum het invoercertificaat had kunnen gebruiken voor invoer van bananen uit derde landen.
3.1.7.
Naar aanleiding van de hiervoor in 3.1.6 vermelde brief heeft de douane op 1 augustus 2005 het volgende aan het Productschap bericht:
"(...) Het Productschap Tuinbouw heeft naar aanleiding van deze constatering per brief (briefnummer [...]) verklaard, dat invoercertificaat nr. 001 geacht wordt op 10 maart 2005 te zijn afgegeven.
Hieruit volgt dat over de periode 1-3-2005 t/m 9-3-2005 een hoeveelheid van 225828 kg bananen zonder invoercertificaat in het vrije verkeer is gebracht, hetgeen betekent dat voor deze hoeveelheid bananen het normaal geldende derde landen tarief moet worden toegepast (art. 50 Vo. 1291/2000). Hiervoor zal een uitnodiging tot betaling aan [belanghebbende] worden gezonden. (...)"
3.1.8.
Naar aanleiding van een in 2008 vanwege de Inspecteur bij belanghebbende ingesteld onderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het preferentiële tarief niet kan worden toegepast op de in de periode van 28 februari 2005 tot en met 15 maart 2005 door inschrijving in de administratie gedane aangiften, aangezien het invoercertificaat eerst op 16 maart 2005 is verstrekt. Bij de onderwerpelijke uitnodigingen tot betaling heeft hij de meer verschuldigde douanerechten nagevorderd.
3.2.
In hoger beroep was in geschil of de navordering op grond van het vertrouwensbeginsel achterwege dient te blijven voor de bananen die zijn aangegeven in de periode 10 maart 2005 tot en met 15 maart 2005.
Het Hof heeft geoordeeld dat artikel 220, lid 2, aanhef en letter b, van het CDW geen grond biedt voor het afzien van navordering. Dat oordeel wordt in cassatie niet bestreden.
Het Hof heeft vervolgens verworpen het beroep van belanghebbende op het ongeschreven vertrouwensbeginsel zoals dat zich heeft ontwikkeld in de Nederlandse belastingrechtspraak. Het Hof heeft daartoe geoordeeld dat navordering van douanerechten uitsluitend wordt beheerst door communautaire voorschriften, zodat het afzien van navordering alleen op de voet van artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW kan worden beoordeeld.
3.3.
De klachten voeren aan dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende zich niet met vrucht kan
beroepen op het vertrouwensbeginsel, welk beginsel, aldus de klachten, volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie deel uitmaakt van de Europese rechtsorde.
De klachten falen. Naast het bepaalde in artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW is geen plaats voor het achterwege laten van een navordering van douanerechten wegens schending van door de douane jegens de douaneschuldenaar gewekt vertrouwen (vgl. HvJ 5 oktober 1988, Padovani, 210/87).
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2012.