HR 10 november 2009, LJN BJ6924.
HR, 12-07-2011, nr. 09/04980
ECLI:NL:HR:2011:BQ4221
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
12-07-2011
- Zaaknummer
09/04980
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BQ4221
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ4221, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ4221
ECLI:NL:PHR:2011:BQ4221, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑04‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ4221
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑07‑2011
Inhoudsindicatie
1. Verbeurdverklaring; 2. onttrekking aan verkeer. Ad 1. In cassatie kan niet zonder meer blijken dat het Hof wat betreft het oordeel dat het bewezenverklaarde ook met de notitieblokken is begaan of voorbereid, heeft beraadslaagd en beslist n.a.v. het onderzoek ter terechtzitting. Het Hof had zijn oordeel daarom dienen te verduidelijken. Ad 2.’s Hofs oordeel dat de aan het verkeer onttrokken verklaarde koffer van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang is zonder motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk.
12 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/04980
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 december 2009, nummer 23/001359-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord-Holland Noord, locatie Westlinge" te Heerhugowaard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. B.P. de Boer en mr. M. van Delft, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het vierde en het vijfde middel
2.1. De middelen komen op tegen de verbeurdverklaring en de onttrekking aan het verkeer van een aantal van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op l4 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 17.993,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, in:
"De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
(...)
Beslissing
Het Hof:
(...)
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, van de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" die achter dit arrest is gevoegd en daarvan deel uitmaakt, te weten:
- nrs. 9 tot en met 14, 18 en 19.
Onttrekt aan het verkeer het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, van de "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" die achter dit arrest is gevoegd en daarvan deel uitmaakt, te weten:
- nr. 15."
2.4. De aan de bestreden uitspraak gehechte beslaglijst houdt, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, in:
"131.00 STK Notitie en memo Kl:wit
-
Bevat de namen [A] en [B]
141.00 STK Notitie en memo Kl:wit
-
Bevat de namen [C] en [D]
151.00 STK Koffer Kl:zwart
BENETTON
Rolkoffer."
2.5. Het vierde middel komt op tegen de verbeurdverklaring van de voorwerpen genoemd onder nr. 13 en 14 van de beslaglijst (twee notitieblokken).
2.6. In cassatie kan niet zonder meer blijken dat het Hof wat betreft het oordeel dat het bewezenverklaarde (ook) met de hiervoor onder 2.4 genoemde notitieblokken is begaan of voorbereid, heeft beraadslaagd en beslist naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting. Het Hof had in het onderhavige geval dat oordeel daarom dienen te verduidelijken.
2.7. Het vijfde middel komt op tegen 's Hofs beslissing tot onttrekking aan het verkeer van het onder nr. 15 van de beslaglijst genoemde voorwerp (een koffer).
2.8. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is 's Hofs oordeel dat het ongecontroleerde bezit van de koffer in strijd is met de wet of met het algemeen belang, niet begrijpelijk.
2.9. Beide middelen zijn derhalve terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juli 2011.
Conclusie 19‑04‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden. Voorts heeft het Hof de voorwerpen genoemd onder nr. 9 tot en met 14, 18 en 19 van de beslaglijst verbeurd verklaard, en het voorwerp genoemd onder nr. 15 van de beslaglijst onttrokken aan het verkeer. Ten slotte bevat het arrest enige bijkomende beslissingen, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte hebben mr. B.P. de Boer en mr. M. van Delft, beiden advocaat te Amsterdam, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat de door het Hof als bewijsmiddel 1 gebezigde verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 februari 2009, niet uit het proces-verbaal van genoemde terechtzitting kan worden afgeleid.
4.
De aanvulling met bewijsmiddelen als bedoeld in art. 365, tweede lid, Sv houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
- ‘1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 februari 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Ik ben op 14 november 2008 vanuit de Dominicaanse Republiek aangekomen op Schiphol. Ik reisde naar Oslo.’’
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 11 februari 2009 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, als verklaring(en) van de verdachte in:
‘Ik had wel meer kleding bij dan opgeschreven in het proces-verbaal. Toen ik mijn bagage ging inchecken heb ik verzocht om een stoel met meer beenruimte. De vrouw keek op de computer. Naast de incheckbalie is een weegschaal. Terwijl ik met haar sprak plaatste iemand een doos op de weegschaal. Ze gaf mij mijn ticket met de stoelnummer en toen heb ik ingecheckt. Ik zou dit jaar gaan trouwen. En mijn familie heeft net een onderneming gekocht in Spanje. Ik zou nooit iets willen doen om dat te verpesten of dat te belemmeren.
U, voorzitter, houdt mij voor dat mijn paspoort slechts twee jaar oud is en dat ik veel gereisd heb. Ik zeg u dat ik de hele wereld rond ben geweest. Ik wist het niet. Ik dacht dat de claimtag een stoelnummer was en dat dit voor de extra beenruimte was.
Ik heb mijn vriend van de vrijgezellenfuif niet kunnen bereiken. Mijn advocaat heeft een brief ontvangen van mijn broer waarin staat dat hij mij naar het vliegtuig heeft gebracht en dat ik slechts handbagage bij mij had. Ik reis veel omdat ik in de filmindustrie werk. Ik bouw achtergrondlocaties. Ik heb altijd al veel gereisd.
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik met mijn broer in een bar heb gewerkt en dat wij een hamburgertent hebben gehad. U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat wij nu een kattenpension hebben. Ik zeg u dat dat de zaak is in Spanje. De zaak is van mijn familie.
U, voorzitter, vraagt mij naar mijn werkzaamheden in de filmindustrie. Ik zeg u dat dat daar voor was. We zijn naar de Dominicaanse Republiek verhuisd. Mijn broer, mijn moeder, zijn vrouw, zijn kinderen en ik. We zijn met de filmindustrie gestopt en een andersoortige onderneming gestart. Dat was twee jaar geleden.
U, oudste rechter, houdt mij voor dat mijn paspoort slechts twee jaar oud is. Ik zeg u dat ik naar Mexico ben gegaan. Naar een vriend die een hotel heeft. Er moesten werkzaamheden worden verricht aan het hotel. Ik heb de kamers gedaan en de winkel aan de voorkant. In Mexico kan je slechts een bepaalde tijd blijven met een visum, namelijk zes maanden. Daarna moet je het land verlaten. Na zes maanden ben ik naar Belize gegaan voor slechts vier dagen om vervolgens weer zes maanden te kunnen blijven in Mexico.
U, oudste rechter, vraagt mij of het klopt dat ik in de tussentijd ook nog naar de Dominicaanse Republiek ben afgereisd. Ik zeg u dat ik naar huis ben gegaan. Mijn thuis is in de Dominicaanse Republiek.
U, oudste rechter, vraagt mij waarom ik dan naar Belize ben afgereisd. Ik antwoord u dat ik in Mexico verbleef en dat ik vervolgens naar Belize ben gegaan, waarna ik weer terug ben gereisd naar Mexico. Vervolgens ben ik naar huis gegaan. Belize is slechts drie uur rijden vanaf Cancun, de plaats waar wij verbleven in Mexico.
Ik heb geen kinderen. Ik ben niet eerder met de politie in aanraking geweest.
U, oudste rechter, vraagt mij naar mijn telefoon, ten aanzien waarvan ik heb gezegd dat hij nieuw was en nog niet was gebruikt. U, oudste rechter, houdt mij voor dat de politie heeft geconstateerd dat de telefoon wel degelijk is gebruikt. Ik zeg u dat ik mijn broer heb gebeld en verder niemand anders. U, jongste rechter, houdt mij voor dat ik ten aanzien van de claimtag heb verklaard dat de claimtag mij niet was opgevallen. U, jongste rechter, houdt mij vervolgens voor dat ik hier ter terechtzitting heb aangegeven dat de claimtag mij wel is opgevallen en vraagt mij welke verklaring nu juist is. Ik zeg u dat ze mij mijn ticket gaf en dat ik mijn ticket in mijn buideltasje heb gestopt. Ik ben aangehouden en nadat de controleurs alles uit het buideltasje hebben gehaald hebben ze de claimtag hard op de tafel gelegd waarna ze mij vroegen wat het was. Ik zei toen dat dat mijn stoelnummer was. Ik heb de claimtag pas in Nederland gezien. Ik wist niets van de tas.
(…)
Ik had ook nog een nieuwe laptop bij mij. Ik erken dat mijn verhaal een gek verhaal is, maar het is de waarheid.’
6.
Uit de inhoud van voornoemd proces-verbaal van de terechtzitting blijkt niet dat door de verdachte een verklaring is afgelegd in de zin zoals door het Hof als bewijsmiddel 1 is gebezigd. Derhalve stond het het Hof niet vrij die verklaring tot het bewijs te bezigen.1. Ook de overige processen-verbaal van de terechtzittingen in de onderhavige zaak houden niet een dergelijke verklaring in.
7.
Het middel slaagt.
8.
Het tweede middel klaagt dat het Hof de door de verdediging gestelde alternatieve lezing van de gebeurtenissen, welke lezing niet met een bewezenverklaring van het opzet zou stroken, ten onrechte in het midden heeft gelaten, althans dat de bewezenverklaring voor wat betreft het opzet van verdachte onvoldoende is gemotiveerd.
9.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 14 november 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 17.993,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.’
10.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 11 februari 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
‘Ik ben op 14 november 2008 vanuit de Dominicaanse Republiek aangekomen op Schiphol. Ik reisde naar Oslo.’
- 2.
Een proces-verbaal met het nummer PL27RR/08-085822 van 15 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierparagraaf 0.3).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
‘Op donderdag 13 november 2008 werd via het Korps Landelijke Politie Diensten, de Dienst Ipol informatie ontvangen dat uit een lopend Belgisch onderzoek inzake vervoer van verdovende middelen is vernomen dat op 13 november 2008 een drugskoerier met de vlucht van Martinair MP 603 van Puerto Plata (Dominicaanse Republiek) naar Schiphol zal afreizen, aankomst 14 november 2009 om 09.30 uur en dat later op die dag de drugskoerier zal doorreizen naar Oslo met de vlucht KL 1151 en dat de partij drugs in de reiskoffer verborgen zal zijn.
Uit de door verbalisant opgevraagde passagiersgegevens bleek dat er op 13 november 2008 slechts een passagier was met bovengenoemde reisroute, namelijk [verdachte].’
- 3.
Een proces-verbaal met nummer PL27RR/08-085822 van 16 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierparagraaf 0.4).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
‘Uit door Martinair verstrekte gegevens blijkt dat de verdachte [verdachte] één stuk bagage van 30 kilogram heeft ingecheckt onder PRN (Personal Record Number) [001], dat zijn ruimbagage was gelabeld via Amsterdam naar Oslo met bagagelabel nr. [002] en dat hij een enkele reis had geboekt met de route Puerto Plata — Amsterdam — Oslo.’
- 4.
Een proces-verbaal met nummer PL27RR/08-085822 van 14 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar M.A. Meunier (dossierparagraaf 0.7).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
‘Ten tijde van de aanhouding was de verdachte in het bezit van een elektronisch ticket met het nummer 129 1931350081, welke op 7 november 2008 na contante betaling was afgegeven ten name van [verdachte] en geldig gemaakt voor de route Puerto Plata — Schiphol met vlucht MP 603 op 13 november 2008 en Amsterdam — Oslo met vlucht KL 1151 op 14 november 2008 en een claimtag op naam van [verdachte], PNR: [001] 1/30 POP-OSL nummer [002].’
- 5.
Een proces-verbaal met nummer PL27RR/08-085822 van 14 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2 t/m 5] (dossierparagraaf 0.5).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten [verbalisant 3 t/m 5] (of één of meer van hen):
‘Bij een controle op 14 november 2008 te Schiphol van de koffers van vlucht MP603, afkomstig uit de Dominicaanse Republiek, hebben verbalisanten uit een bagagecontainer van die vlucht een hardschalige rolkoffer van het merk United Colors of Benetton gehaald en aan een douanecontrole onderworpen. Na opening van de koffer zag verbalisant [verbalisant 5], na verwijdering van een witkleurig dekbed uit die koffer, diverse zwartkleurige pakketten zitten. Aan de koffer was een bagagelabel bevestigd waarop verbalisant het volgende zag: […], Naam: [verdachte]: [001] en het bagagelabel nummer: [002]. Vervolgens is de verdachte aangehouden.’
- 6.
Een proces-verbaal met nummer PL27 RR/08-085822 van 14 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6 en 3] (dossierparagraaf 0.9).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
‘De zwarte rolkoffer van het merk United Colors of Bennetton had een bruto gewicht van 30,75 kilogram. In de koffer zagen verbalisanten na verwijdering van een dekbed een 16-tal pakketten (A tot en met P) met daarin een hoeveelheid vermoedelijke cocaïne. Het nettogewicht van de aangetroffen stof uit de 16 pakketten bedroeg totaal ongeveer 17.993,2 gram. Er zijn 4 representatieve monsters van de aangetroffen stof (C, J, L en P2) ter analyse overgebracht naar het Douanelaboratorium, welke monsterneming is ingeschreven onder nummer 08-085822 A tot en met D.’
- 7.
Een schriftelijke stuk, te weten een deskundigenrapport van het Douane Laboratorium te Amsterdam van 21 november 2008 met het kenmerk 11583 X 08, inhoudende — zakelijk weergegeven — onder meer dat het materiaal 08-085822 A tot en met D cocaïne bevat, welke substantie is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.’
11.
Het bestreden arrest houdt voorts onder het kopje ‘Bespreking van het verweer’, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op het invoeren van de in de koffer aangetroffen cocaïne in Nederland en bepleit dat vrijspraak moet volgen.
Het hof acht het tenlastegelegde evenwel bewezen.
Mede gelet op de volgende omstandigheden, te weten:
- —
op 13 november 2008 werd via het Korps Landelijke Politie Diensten informatie ontvangen dat uit een lopend Belgisch onderzoek inzake vervoer van verdovende middelen is vernomen dat op 13 november 2008 een drugskoerier zal afreizen met de vlucht van Martinair MP 603 van Puerto Plata (Dominicaanse Republiek) naar Schiphol, aankomst 14 november 2009 om 9.30 uur en dat later op die dag de drugskoerier zal doorreizen naar Oslo met de vlucht KL 1151 en dat de partij drugs in zijn reiskoffer verborgen zal zijn;
- —
uit de opgevraagde gegevens bleek dat er op 13 november 2008 slechts één passagier was met bovengenoemd reisroute, met de naam: [verdachte];
- —
de verdachte is op 13 november 2008 met vlucht MP603 vanuit Puerto Plata (Dominicaanse Republiek) naar Schiphol vertrokken met als eindbestemming Oslo;
- —
de verdachte voor voornoemde reisroute een enkele reis had geboekt en was reizend onder het Personal Name Record (hierna: PNR) [001];
- —
op voornoemd PNR is in de Dominicaanse Republiek één stuk bagage ingecheckt met een gewicht van 30 kilogram met als eindbestemming Oslo, met security nr. 057 en bagagelabel nr. [002];
- —
de verdachte was ten tijde van zijn aanhouding in het bezit van een elektronisch ticket voor de route Puerto Plata naar Schiphol met vlucht MP603 op 13 november 2008 en van Schiphol naar Oslo met vlucht KL1151 op 14 november 2008, welk ticket op 7 november 2008 was afgegeven tegen contante betaling;
- —
in de bagagecontainer van het toestel van Martinair, vlucht MP 603 vanuit Perto Plata (Dominicaanse Republiek) is aangetroffen een rolkoffer met een bagagelabel voorzien van ondermeer de volgende gegevens: […] Naam: [verdachte] PNR: [001] bagagelabel nummer [002], welk PNR en bagagelabel overeen kwamen met het PNR en bagagelabel op de claimtag die in bezit was van de verdachte en de bij hem aangetroffen reisbescheiden;
- —
in voornoemde rolkoffer bevond zich een zestiental pakketten met een totale hoeveelheid van (netto) 17.993,2 gram cocaïne;
- —
de verdachte heeft aangaande de bij zijn aanhouding onder hem aangetroffen claimtag wisselende verklaringen afgelegd;
overweegt het hof het volgende.
De verdachte heeft aangegeven dat hij op weg was naar een vrijgezellenfeest in Oslo voorafgaande aan een bruiloft, waarvan hij de datum niet wist, van een in Engeland woonachtige vriend. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij gedurende de laatste twee jaar alleen telefonisch contact heeft gehad met deze vriend en dat de (telefonische) uitnodiging voor dit feest via zijn broer is verlopen, omdat hij zelf op dat moment geen telefoon had. Het besluit tot het maken van deze reis zou half oktober 2009 zijn genomen, waarna de verdachte een vriend zou hebben gevraagd het ticket voor hem te kopen, omdat deze vriend de man van het reisbureau kende en het ticket dan goedkoper was, waarna de verdachte het ticket enkele dagen voor vertrek kreeg terwijl het ticket (een enkele reis van Puerto Plata naar Oslo, via Schiphol) zes dagen voor vertrek is gekocht. Ook kan hij niet concreet aangeven in welk hotel in Noorwegen hij zou logeren, waar hij verder precies naartoe moest en/of wie hij aldaar wanneer zou treffen.
Gelet op het bovenstaande heeft de verdachte —naar het oordeel van het hof— geen zijn relaas onderbouwende, redelijke en geloofwaardige verklaring over de reis, de aanschaf van het ticket en het reisdoel afgelegd. Het hof acht het volstrekt ongeloofwaardig dat de verdachte voor het vrijgezellenfeest van een vriend ter voorbereiding van een bruiloft waarvan hij de datum niet weet te noemen vanuit de Dominicaanse Republiek naar Noorwegen reist, zonder retourticket, vervolgens ruim drie weken op de aankoop van dit ticket (door een vriend) wacht zodat dan niet zeker is of de verdachte op tijd is om het feest bij te wonen en dat hij vervolgens dit ticket pas enkele dagen voor vertrek ontvangt. Tenslotte overweegt het hof dat ook indien de verklaring over het vrijgezellenfeest juist zou zijn, dit opzich niet afdoet aan het smokkelen van drugs op weg naar dat gepretendeerde feest. Daarnaast heeft de verdachte wisselende verklaringen afgelegd over de claimtag. Het hof ziet ook hierin een bevestiging van de eerder geconstateerde ongeloofwaardigheid. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verdachte wist dat er een koffer, waarin zich cocaïne bevond, op zijn naam is ingecheckt. Het hof acht het tenlastegelegde opzet derhalve bewezen.
(…)’
12.
Bij de beoordeling van het middel moet vooropgesteld worden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter — indien hij tot een bewezenverklaring komt — die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.2.
13.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof de door de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 20 november 2009 bij pleidooi aangedragen alternatieve lezing van de gebeurtenissen, kort gezegd erop neerkomende dat verdachte alleen handbagage bij zich had en het daarom wel zo moet zijn dat iemand anders de koffer op verdachtes naam heeft ingecheckt en de claimtag van de koffer op het ticket van verdachte heeft geplakt, niet uitdrukkelijk weerlegd. In aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat uit de informatie uit een lopend Belgisch onderzoek inzake vervoer van verdovende middelen bleek dat op 13 november 2008 een drugskoerier met de vlucht van Martinair MP 603 van Puerto Plata naar Schiphol zou afreizen en deze drugskoerier op 14 november 2008 met de vlucht KL 1151 naar Oslo zou doorreizen, terwijl de partij drugs in de reiskoffer verborgen zou zijn, en verdachte op 13 november 2008 blijkens de passagiersgegevens de enige passagier met genoemde reisroute was (bewijsm. 2), heeft het Hof de door de raadsman van verdachte gesuggereerde lezing van de gebeurtenissen zo onwaarschijnlijk kunnen oordelen dat het die mogelijkheid bij het bewijs buiten beschouwing heeft kunnen laten. Dat geldt temeer nu de verdachte niet zonder meer een alternatieve lezing stelt maar deze afleidt uit feiten en omstandigheden terwijl bovendien de verdachte naar 's Hofs uitgebreid gemotiveerde oordeel geen geloofwaardige verklaring over zijn reis, de aanschaf van het ticket en het reisdoel heeft afgelegd.
14.
Vervolgens wordt in de toelichting op het middel geklaagd dat het bewezenverklaarde opzet niet kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen het Hof dienaangaande heeft overwogen. In dit verband wordt erop gewezen dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd omtrent de claimtag terwijl uit de gebezigde bewijsmiddelen evenmin blijkt al hetgeen de verdachte heeft verklaard over zijn reisdoel etc.
15.
Het oordeel van het Hof moet kennelijk als volgt worden begrepen. In aanmerking genomen dat verdachte de enige persoon is met de vliegroute die blijkens een Belgisch onderzoek inzake verdovende middelen door een drugskoerier — met drugs verborgen in een koffer — zou worden afgelegd, op verdachtes naam een koffer waarin de cocaïne zat is ingecheckt, en onder verdachte bij zijn aanhouding een op zijn naam staande claimtag behorende bij de koffer waarin de cocaïne verborgen zat werd aangetroffen, moet de verdachte, nu iemand als regel weet wat in zijn koffer zit zeker als het gaat om zestien pakketten met een totaal gewicht van meer dan 17 kg, wel op de hoogte zijn geweest van de aanwezigheid van cocaïne in zijn koffer en heeft de verdachte de in zijn koffer aangetroffen cocaïne dus opzettelijk ingevoerd. Weliswaar heeft de verdachte ter ontzenuwing van de redengevendheid van deze feiten en omstandigheden aangevoerd dat zijn reisdoel een vrijgezellenfeest was, maar nog daargelaten dat die verklaring, zoals bevestiging vindt in de wisselende verklaringen over de claimtag, niet geloofwaardig was, staat dat reisdoel niet aan het invoeren van cocaïne in de weg, en doet de verklaring over het reisdoel dus niet aan verdachtes opzet twijfelen.
16.
Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
17.
Anders dan in de toelichting op het middel wordt gesteld kan het opzet van de verdachte dus uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Daaraan staat niet in de weg dat hetgeen het Hof overweegt met betrekking tot de ongeloofwaardigheid van het door de verdachte opgegeven reisdoel geen steun vindt in wettige bewijsmiddelen. Ik wijs op hetgeen hiervoor onder 12 is uiteengezet. Daar komt nog bij dat het door de verdachte opgevoerde reisdoel, zoals het Hof niet onbegrijpelijk overweegt, niet aan het opzettelijk invoeren van cocaïne in de weg staat.
18.
Wat betreft de klacht dat de wisselende verklaringen van verdachte omtrent de bij hem aangetroffen claimtag, welke omstandigheid louter is betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van verdachtes ter ontzenuwing van hem belastende feiten en omstandigheden gegeven verklaring over zijn reisdoel, niet blijken uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen of de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep merk ik op dat deze klacht er blijkens de toelichting aan voorbijgaat, dat die wisselende verklaringen ook kunnen blijken uit de stukken waarvan de inhoud ter terechtzitting is voorgelezen of waarvan de korte inhoud aldaar is medegedeeld.
19.
Voor zover wordt geklaagd dat niet inzichtelijk is waarom verdachtes wisselende verklaringen over de claimtag het bewijs van verdachtes opzet steunen, wordt er aan voorbijgegaan dat die wisselende verklaringen louter in aanmerking zijn genomen in het kader van de (on)geloofwaardigheid van verdachtes ter ontzenuwing van de redengevendheid van de hem belastende feiten en omstandigheden gegeven verklaring over zijn reisdoel en het Hof verdachtes opzet dus niet uit die wisselende verklaringen heeft afgeleid.
20.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
21.
Het derde middel klaagt over de strafoplegging.
22.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Oplegging van straffen en maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met verbeurdverklaring van de nrs. 9 tot en met 14, 18 en 19 op de aan het vonnis gehechte ‘Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen’, onttrekking aan het verkeer van nr. 15 op deze lijst en teruggave van de nrs. 1 tot en met 6 op deze lijst.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en afdoening van de inbeslaggenomen voorwerpen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank hierover.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 17 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat zij bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De handel daarin gaat met het behalen van aanzienlijke winsten gepaard. Daarnaast gaan de verspreiding en handel gepaard met vele vormen van criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 oktober 2009 is verdachte niet eerder in Nederland strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
(…)’
23.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat 's Hofs motivering van de opgelegde vrijheidsstraf niet voldoet aan de eisen die art. 359 lid 6 Sv aan de oplegging van een vrijheidsbenemende straf stelt. Volgens de toelichting op het middel had het Hof, gelet op de omstandigheid dat het Hof een hogere straf heeft opgelegd dan de straf die door de Rechtbank is opgelegd en de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verzocht om matiging van de door de Rechtbank opgelegde straf, (meer) in het bijzonder de redenen dienen op te geven die tot die vrijheidsbenemende straf hebben geleid.
24.
Vooropgesteld moet worden dat de appelrechter — behoudens bijzondere omstandigheden — niet gehouden is te motiveren waarom hij een zwaardere straf oplegt dan de rechter in eerste aanleg ter zake van dezelfde strafbare feiten heeft opgelegd.3. Dat is slechts anders indien de in hoger beroep opgelegde straf zonder nadere motivering verbazing wekt.4.
25.
Het Hof heeft aan verdachte — conform de eis van de Advocaat-Generaal bij het Hof — een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 54 maanden. In eerste aanleg heeft de Rechtbank voor hetzelfde strafbare feit een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 48 maanden. Het Hof heeft blijkens zijn strafmotivering bij het bepalen van de op te leggen straf in het bijzonder de ernst van het bewezenverklaarde feit — te weten de invoer in Nederland van een dermate grote hoeveelheid cocaïne (bijna 18 kg) dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel — in beschouwing genomen. In dat licht bezien roept 's Hofs strafoplegging een dergelijke verbazing als hiervoor bedoeld niet op. De door het Hof genoemde omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld, doet daar niet aan af. De strafoplegging is niet onbegrijpelijk en overeenkomstig het bepaalde in art. 359, zesde lid, Sv gemotiveerd.
26.
Het middel faalt.
27.
Het vierde middel is gericht tegen de beslissing tot verbeurdverklaring van de voorwerpen genoemd onder nr. 13 en 14 van de beslaglijst.
28.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
(…)
Beslissing
(…)
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, van de ‘Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen’ die achter dit arrest is gevoegd en daarvan deel uitmaakt, te weten:
- —
nrs. 9 tot en met 14, 18 en 19.
(…)’
29.
De aan het verkorte arrest gehechte beslaglijst houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘(…)
131.00 STK Notitie en memo KL:wit
- —
Bevat de namen [A] en [B]
14 1.00 STK Notitie en memo KL:wit
- —
Bevat de namen [C] en [D]
(…)’
30.
Het Hof heeft voorts de volgende voorwerpen verbeurd verklaard: een claimtag (nr. 9), een factuur (nr. 10), twee instapkaarten (nrs. 11 en 12) en een tweetal labels (nrs. 18 en 19).
31.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat 's Hofs oordeel omtrent de vatbaarheid voor verbeurdverklaring van de onder 13 en 14 van de beslaglijst vermelde voorwerpen, onvoldoende is gemotiveerd, nu bij gebreke van een nadere motivering niet valt in te zien hoe het Hof (op grond van het onderzoek ter terechtzitting) tot het oordeel is gekomen dat het bewezengeachte met behulp van deze voorwerpen is begaan of voorbereid. Volgens de steller van het middel heeft het Hof mitsdien niet beslist naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
32.
Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof ten aanzien van de onder de nummers 13 en 14 van de beslaglijst opgenomen voorwerpen — een tweetal notities/memo's — vastgesteld dat deze aan verdachte toebehoren en geoordeeld dat deze voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring aangezien het bewezengeachte met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid (art. 33a lid 1 onder c Sr).
33.
Noch uit de processen-verbaal van de terechtzittingen noch uit de stukken die aldaar zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud is meegedeeld kan zonder meer volgen dat, zoals het Hof heeft geoordeeld, het bewezenverklaarde met de inbeslaggenomen memo's c.q. notities is begaan of voorbereid. Het Hof heeft in dat opzicht dus niet beslist naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.5.
34.
Het middel slaagt.
35.
Het vijfde middel klaagt over de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van het onder nr. 15 van de beslaglijst genoemde voorwerp.
36.
Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, in:
‘Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
(…)
Onttrekt aan het verkeer het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, van de ‘Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen’ die achter dit arrest is gevoegd en daarvan deel uitmaakt, te weten:
- —
nr. 15.
(…)’
37.
Blijkens de aan het verkorte arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen betreft het onder nr. 15 weergegeven voorwerp een zwarte rolkoffer van het merk Benneton.
38.
Het Hof heeft geoordeeld dat genoemde koffer vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer aangezien het bewezengeachte met behulp van deze koffer is begaan of voorbereid, terwijl de koffer van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang (art. 36c sub 3 Sr).
39.
's Hofs oordeel dat het ongecontroleerde bezit van de koffer in strijd is met de wet of met het algemeen belang is — zonder motivering die ontbreekt — niet begrijpelijk.6.
40.
Het middel slaagt.
41.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte, die gedetineerd is, heeft op 8 december 2009 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan zestien maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit punt kan mijns inziens echter onbesproken blijven omdat het bestreden arrest naar mijn oordeel om andere redenen niet in stand kan blijven en de zaak dient te worden teruggewezen of verwezen.7.
42.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
43.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑04‑2011
HR 16 maart 2010, LJN BK3359, NJ 2010, 314, m.nt. Y. Buruma, rov. 2.5.
HR 2 december 1997, LJN ZD0876 (niet gepubliceerd).
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Kluwer 2008, zesde druk, p. 741–742.
Vgl. HR 3 maart 2009, LJN BH2931 en HR 26 mei 2009, LJN BH8590.
Vgl. HR 2 november 1999, NJ 2000, 37 en HR 15 maart 2011, LJN BP2440.
HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, rov. 3.5.3.