HR, 12-05-2015, nr. 14/02990
ECLI:NL:HR:2015:1238
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-05-2015
- Zaaknummer
14/02990
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1238, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑05‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:586, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:586, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1238, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0225
Uitspraak 12‑05‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO. HR verwijst naar ECLI:NL:HR:2011:BQ6702. In aanmerking genomen dat het p-v van de tz. in h.b. van 24 april 2013 en dat van 9 mei 2014 enerzijds telkens inhoudt dat verdachte aldaar is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouwe, en anderzijds telkens niet inhoudt dat het verweer is gevoerd dat niet is gebleken dat door betrokkene een klacht is ingediend, kan daarover niet met vrucht voor het eerst in cassatie worden geklaagd. De HR verklaart daarom - gezien art. 80a RO - het beroep in cassatie n-o.
Partij(en)
12 mei 2015
Strafkamer
nr. 14/02990
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2014, nummer 23/001711-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof wat betreft het onder 3 tenlastegelegde - kort gezegd: medeplegen van eenvoudige belediging van drie personen - ten onrechte het Openbaar Ministerie niet niet-ontvankelijk heeft geoordeeld in de vervolging, nu het Hof niet heeft vastgesteld dat is voldaan aan het klachtvereiste als bedoeld in art. 269 Sr.
2.2.
In aanmerking genomen dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2013 en dat van 9 mei 2014 enerzijds telkens inhoudt dat de verdachte aldaar is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouwe, en anderzijds telkens niet inhoudt dat het verweer is gevoerd dat niet is gebleken dat door de betrokkenen een klacht is ingediend, kan daarover niet met vrucht voor het eerst in cassatie worden geklaagd (vgl. HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6702).
2.3.
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2015.
Conclusie 31‑03‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO. HR verwijst naar ECLI:NL:HR:2011:BQ6702. In aanmerking genomen dat het p-v van de tz. in h.b. van 24 april 2013 en dat van 9 mei 2014 enerzijds telkens inhoudt dat verdachte aldaar is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouwe, en anderzijds telkens niet inhoudt dat het verweer is gevoerd dat niet is gebleken dat door betrokkene een klacht is ingediend, kan daarover niet met vrucht voor het eerst in cassatie worden geklaagd. De HR verklaart daarom - gezien art. 80a RO - het beroep in cassatie n-o.
Nr. S 14/02990 Zitting: 31 maart 2015 | T.N.B.M. Spronken Standpunt/conclusie inzake: [verdachte] |
Na bestudering van de zaak ben ik van mening dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG |