Rb. Roermond, 11-05-2011, nr. 04/860307-10 , nr. 11/126
ECLI:NL:RBROE:2011:BQ4277
- Instantie
Rechtbank Roermond
- Datum
11-05-2011
- Magistraten
Mrs. J.J.M. Wassenberg, M.I.J. Hegeman, S.A.M.C. van de Winkel
- Zaaknummer
04/860307-10
11/126
- LJN
BQ4277
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROE:2011:BQ4277, Uitspraak, Rechtbank Roermond, 11‑05‑2011
Uitspraak 11‑05‑2011
Mrs. J.J.M. Wassenberg, M.I.J. Hegeman, S.A.M.C. van de Winkel
Partij(en)
Beschikking van de rechtbank, op het op 9 februari 2011 bij deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift op de voet van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), van
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
domicilie kiezende te 5913 AN Venlo, Burgemeester van Rijnsingel 20, ten kantore van diens raadsman, mr. R.A.E. Bunge,
hierna te noemen: veroordeelde.
Het bezwaarschrift is eerder door de kinderrechter in raadkamer behandeld op 16 maart 2011 en na heropening verwezen naar de meervoudige kamer.
Het bezwaarschrift is in de meervoudige raadkamer behandeld op 27 april 2011.
Gehoord is de officier van justitie.
Tevens zijn veroordeelde, bijgestaan door diens raadsman, mr. R.A.E. Bunge, advocaat te Venlo en de ouders van veroordeelde, gehoord.
Het bezwaarschrift richt zich tegen het bevel van de officier van justitie op grond waarvan celmateriaal van veroordeelde wordt afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier in de strafzaak tegen veroordeelde (met bovenvermeld parketnummer) en van voornoemd bezwaarschrift.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de tussenbeschikking van 30 maart 2011 en de in raadkamer d.d. 16 maart 2011 overgelegde pleitnotities. Met instemming van de officier van justitie, de raadsman en de veroordeelde wordt dit niet herhaald nu deze stukken als bekend worden verondersteld.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige bezwaarschrift uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Veroordeelde is op 29 november 2010 door de kinderrechter veroordeeld ter zake van:
- —
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd,
- —
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, meermalen gepleegd,
- —
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd,
tot een werkstraf en een geheel voorwaardelijke jeugddetentie.
Op 17 december 2010 heeft de officier van justitie bevolen dat van veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek. Op 9 februari 2011 is het celmateriaal bij veroordeelde afgenomen.
De ontvankelijkheid:
Standpunt van de officier van justitie
Het openbaar ministerie refereert aan de wet waarin staat dat het bezwaarschrift gemotiveerd dient te zijn, daar dienen enige minimum eisen aan gesteld te worden. In de jurisprudentie is in toenemende mate de motiveringsplicht beperkt tot een paar zinnen. Die ontbreken in onderhavig bezwaarschrift. Veroordeelde moet dus niet ontvankelijk worden verklaard in zijn bezwaar. En voor zover de rechtbank — anders dan het openbaar ministerie- wel een summiere motivering aanvaardbaar acht, handhaaft het openbaar ministerie zijn standpunt dat een summiere motivering niet is wat de wetgever oorspronkelijk heeft bedoeld.
Standpunt van de veroordeelde:
De raadsman is van mening dat het bezwaarschrift ontvankelijk is. Ter onderbouwing hiervan verwijst de raadsman naar een beslissing van de rechtbank Roermond van 17 maart 2011 (parketnummer 04/860478-09, RK 11/124) waar een bezwaarschrift was ingediend gelijkluidend aan onderhavig bezwaarschrift. De rechtbank overweegt daarin dat: ‘Het bezwaarschrift is, zij het minimaal, met redenen omkleed en in raadkamer door de raadsman toegelicht. De rechtbank acht het bezwaarschrift daarom ontvankelijk.’
Ten materiële:
Standpunt van de veroordeelde:
De raadsman persisteert bij zijn standpunt dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard op grond van de in een eerder stadium aangevoerde redenen.
Kort samen gevat stelt de raadsman dat hoewel de Hoge Raad (LJN BC8231) heeft geoordeeld dat er geen generieke uitzondering voor minderjarigen bestaat voor het opnemen van het DNA-profiel van minderjarigen in de DNA-databank, minderjarigen toch een bijzondere positie innemen. Die bijzondere positie blijkt uit art. 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ( hierna: IVRK) alsmede uit uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM 4-12-2008, S. en Marper/UK, appl. 30562/04 en 30566/04). Ook Nederlandse rechtbanken zien nog altijd ruimte om de uitzondering van art. 2 lid 1 sub b van de Wet in te vullen.
Het OM dient een belangenafweging te maken. Als van die afweging onvoldoende blijkt, zal de rechtbank een eigen afweging moeten maken (Rb Zwolle-Lelystad 10-02-2010, Nbsr 2010, 159). Gezien de jurisprudentie zijn de volgende factoren bij die afweging van belang.
- —
De aard van het feit;
- —
Is de minderjarige First Offender?
- —
Voert hij de opgelegde taakstraf goed uit/ gedraagt hij zich zoals de reclassering wenst?
- —
Hoe is de sociale inbedding? Wordt hij voldoende gesteund?
- —
Gaat het goed op school?
- —
Is hij waarschijnlijk ‘Last Offender’? Heeft de rechtbank het vertrouwen dat recidive niet in de lijn der verwachting ligt.
De veroordeelde scoort op al deze factoren positief. De rechtbank Alkmaar (20-07-2009, LJN BJ 7302) overweegt dat indien aan vorenstaande wordt voldaan, het belang van veroordeelde zwaarder moet wegen dan het maatschappelijke belang bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Het bezwaarschrift dient daarom gegrond verklaard te worden.
Standpunt van de officier van justitie
De raadsman doet een beroep op de aard van het feit. De uitspraak van de rechtbank Alkmaar is echter niet eensluidend, daar ging het om één feit van openlijk geweld, in casu gaat het om een aantal feiten.
Voorts doet de raadsman een beroep op de sociale omstandigheden. De wet is echter zeer strikt, zodat dit niet van invloed is op het gegrond zijn van het bezwaar.
Het uitgangspunt is, in gevallen waar afname is toegelaten, dat het ‘moet, tenzij’. De wetgever heeft overwogen dat slechts bij heel grote uitzondering de belangenafweging in het voordeel van veroordeelden kan uitvallen. De door de raadsman aangevoerde omstandigheden zijn daarvoor onvoldoende. Het bezwaarschrift dient ongegrond te worden verklaard.
De beoordeling
De ontvankelijkheid.
De rechtbank overweegt dat ingevolge het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de Wet een bezwaarschrift met redenen moet zijn omkleed.
In onderhavig bezwaarschrift is vermeld dat veroordeelde zich niet kan verenigen met het bevel van de officier van justitie omdat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Daarbij wordt verwezen naar art. 2 lid 1 aanhef en sub van de Wet. Voorts bevat het bezwaarschrift de opmerking dat veroordeelde ten tijde van het plegen van het delict minderjarig was en de mededeling dat veroordeelde één en ander met zijn raadsman nader wenst te adstrueren.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat met het weergeven van het toetsingcriterium van artikel 2, eerste lid onder b, van de Wet niet voldaan is aan het motiveringsvereiste ingevolge het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de Wet. Voldoen aan het motiveringsvereiste betekent naar het oordeel van de rechtbank, dat juist wordt aangegeven waarom veroordeelde van mening is dat het toetsingscriterium door de officier van justitie onjuist is uitgelegd. De officier van justitie is dan in staat zijn standpunt te heroverwegen en de opvatting van de veroordeelde en of zijn raadsman te volgen of te weerleggen. De opmerking dat veroordeelde ten tijde van het delict minderjarig was, acht de rechtbank daartoe volstrekt onvoldoende, te meer nu de Hoge Raad (13-5-2008, LJN BC 8231) heeft geoordeeld dat er geen generieke uitzondering geldt voor minderjarigen bij toepassing van de Wet, zoals ook door de raadsman in zijn pleitnotitie is aangegeven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bezwaarschrift in oorsprong niet met redenen was omkleed, zoals de Wet eist, hetgeen zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid.
Gelet evenwel op de omstandigheid dat de raadsman tijdens de behandeling op 16 maart 2011 in de enkelvoudige raadkamer zijn bezwaar nader heeft toegelicht, welke toelichting ter zitting van de meervoudige raadkamer op 27 april 2011 als herhaald moet worden beschouwd en de officier van justitie voldoende gelegenheid heeft gehad op deze nadere motivering te reageren, heeft de raadsman voldaan aan de motiveringsplicht, zodat de rechtbank veroordeelde zal ontvangen in zijn bezwaar.
Inhoudelijke beoordeling:
Artikel 2, eerste lid, van de Wet bepaalt dat de officier van justitie bij de rechtbank die in eerste aanleg het vonnis gewezen heeft, beveelt dat van een veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA profiel.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 mei 2008 (LJN: BC8231) overwogen dat de Wet geen generieke uitzondering voor minderjarigen bevat. Zodanige generieke uitzondering kan ook niet aan het IVRK worden ontleend.
Op de regel genoemd in artikel 2, eerste lid van de Wet bestaan twee uitzonderingen, waarvan thans alleen de uitzondering van artikel 2, eerste lid sub b van belang is. Volgens deze bepaling wordt een DNA-profiel opgemaakt en verwerkt, tenzij ‘redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en het verwerken van zijn DNA profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde’.
Uit het systeem van de wet volgt, aldus de Memorie van toelichting, dat de uitzondering genoemd in artikel 2, lid 1 onder b, slechts beperkte reikwijdte heeft. Het DNA onderzoek dient achterwege te blijven ingeval komt vast te staan dat geen opsporingsbelang ter zake van reeds gepleegde strafbare feiten of enig relevant recidivegevaar aanwezig is. Een concreet recidivegevaar is daarbij niet vereist.
Veroordeelde was ten tijde van de veroordeling minderjarig en is thans nog steeds minderjarig. Dit houdt in dat de bepalingen van het IVRK van toepassing zijn.
Het eerste lid van artikel 3 van het IVRK stelt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen (…) de belangen van kinderen de eerste overweging vormen. Hieruit volgt dat ook bij rechterlijke beslissingen het belang van het kind voorop dient te staan. Tevens houdt voormeld artikellid in dat de rechter een afweging van de betrokken belangen moet maken.
De rechtbank is van oordeel dat onder ‘maatregelen betreffende kinderen’ mede worden verstaan rechterlijke beslissingen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat ingevolge genoemd artikellid de rechter voorafgaande aan de beslissingen steeds een afweging van de betrokken belangen dient te maken waarbij hij de belangen van het kind voorop dient te plaatsen.
Naast de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, acht de rechtbank tevens de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het begaan van het misdrijf, de reële ernst van het feit, de zwaarte van de opgelegde straf of maatregel, eventuele eerdere contacten van de minderjarige met politie of justitie en eventuele eerdere veroordelingen, alsmede de overige persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde van belang.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen van de kant van veroordeelde is aangevoerd niet kan leiden tot de conclusie dat in dit geval sprake is van een van de uitzonderingen waarop in artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden wordt gedoeld.
Bij de afweging van de betrokken belangen acht de rechtbank in het bijzonder het volgende van belang. Veroordeelde is door de kinderrechter op 29 november 2010 veroordeeld ter zake van twee maal openlijk geweld plegen tegen goederen in de periode van 29 januari 2010 tot en met 28 februari 2010 en in de periode van 1 februari 2010 tot en met 28 februari 2010. Het geweld was niet eenmalig. De eerste keer ging het niet enkel om het rondrijden en het botsen met golfkarretjes, zoals door de raadsman gesteld, maar is er ook brand gesticht in de toiletunits. De tweede keer ging het om beschadigen en vernielen van een aantal auto's en het in brand steken van een prullenbak. Voorts is veroordeelde veroordeeld voor diefstal in vereniging, meermalen gepleegd, onder meer uit een basisschool en uit een aantal auto's. Uit het onderliggende dossier blijkt dat het tweemaal ging om plaatsen waar veroordeelde gewerkt heeft.
Uit de rapportages komt naar voren dat veroordeelde beïnvloedbaar is. Gelet hierop kan niet gesteld worden dat vast is komen te staan dat geen sprake is van enig relevant recidivegevaar.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de gevoerde bezwaren niet tot het beoogde doel kunnen leiden en dat het bezwaar derhalve ongegrond dient te worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het bezwaar ongegrond.