In het tussenvonnis van 2 mei 2012 wordt de suggestie gewekt dat op 24 mei 2011 een definitief rapport is uitgebracht. Dat is niet juist, het rapport van 24 mei 2011 is een concept-rapport.
Rb. Overijssel, 19-03-2014, nr. 127144 HA ZA 12-82
ECLI:NL:RBOVE:2014:1544
- Instantie
Rechtbank Overijssel
- Datum
19-03-2014
- Zaaknummer
127144 HA ZA 12-82
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOVE:2014:1544, Uitspraak, Rechtbank Overijssel, 19‑03‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Door de woning van eiser weg te bestemmen, werd eiser aangetast in zijn eigendomsrecht. De daaruit volgende schade dient naar civielrechtelijke normen te worden vergoed. Het beroep dat de gemeente heeft gedaan op het beginsel van de formele rechtskracht, kan haar in dit geval niet baten. De gemeente heeft het eigendomsrecht van eiser aangetast en dient de schade die eiser daardoor lijdt, te vergoeden. Niet kan worden afgedwongen dat de vergoeding van de schade plaatsvindt door middel van het uitkopen van eiser. De gemeente wil de schade vergoeden door de bestemming weer terug te brengen in combinatie met een persoonsgebonden overgangsrecht, alsmede vergoeding in geld van de dan nog overgebleven schade, via de procedure van artikel 49 WRO. De rechtbank kan in dit stadium niet vaststellen of de schade die eiser lijdt inderdaad op deze manier zal worden vergoed. Immers: de bestemmingsplanprocedure en de planschadevergoedingsprocedure lopen nog. De rechtbank zal de procedure aanhouden in afwachting van de uitkomst van de bestuursrechtelijke procedures.
Partij(en)
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 127144 HA ZA 12-82
datum vonnis: 19 maart 2014
Vonnis van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. [eiser 1];
2. mevrouw [eiseres 1];
3. mevrouw [eiseres 2];
4. mevrouw [eiseres 3];
5. de heer [eiser 2] (geboren [1938]);
6. de heer [eiser 3] (geboren [1966]);
7. mevrouw [eiseres 4],
allen wonende te Borne,
eisers,
verder in mannelijk enkelvoud te noemen: [eiser 1],
advocaat: mr. M. Wullink te Hengelo (O),
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BORNE,
zetelende te Borne,
gedaagde,
verder te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. B.S. ten Kate te Arnhem.
Het procesverloop
In deze zaak is op 2 mei 2012 en op 21 augustus 2013 (incident) een tussenvonnis gewezen. Voor wat betreft het procesverloop tot aan het laatstgenoemde tussenvonnis, verwijst de rechtbank naar wat daarover in dit tussenvonnis is opgenomen.
Na genoemd tussenvonnis zijn de volgende stukken gewisseld:
- -
een akte na comparitie van de gemeente, met één productie;
- -
een antwoordakte van de zijde van [eiser 1].
Daarna heeft de gemeente pleidooi gevraagd. Het pleidooi heeft plaatsgevonden op 17 januari 2014. Beide partijen hebben pleitnotities voorgedragen, die zijn overgelegd en aan het dossier zijn toegevoegd. Aan het eind van het pleidooi hebben partijen vonnis gevraagd, welk vonnis is bepaald op heden.
De overwegingen
Geschil
1. Voor wat betreft het geschil verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 2 mei 2012 en neemt hetgeen daarin over het geschil is opgenomen (vaststaande feiten, vordering en onderbouwing, en verweer) hier over.
2. Heel kort samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1.
[eiser 1] heeft in 1994 een huis met bijgebouwen gebouwd op een perceel in de gemeente Borne, en is daar gaan wonen.
2.2.
De gemeente heeft in 2006 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, en daarin is het perceel en een groot deel van de omgeving tot bedrijventerrein bestemd. De woning van [eiser 1] is niet bestemd (“wegbestemd”).
2.3.
Wat [eiser 1] wil is dat de gemeente hem uitkoopt of onteigent. Verschillende andere eigenaren die hun woning in de omgeving hadden die nu bedrijventerrein is geworden, zijn door de gemeente uitgekocht, maar [eiser 1] niet.
De gemeente wil dat niet. Zij heeft het perceel van [eiser 1] niet nodig om de bestemming te realiseren.
2.4.
Er is een planschadevergoedingsprocedure gestart. Volgens de adviseurs van de gemeente heeft [eiser 1] planschade geleden. De gemeente wil die schade in natura en via voordeelverrekening vergoeden, namelijk door een nieuw bestemmingsplan vast te stellen waarin de woning en het perceel deels weer worden terugbestemd. De gemeente is daartoe een bestemmingsplanprocedure (herziening) gestart.
2.5.
In deze procedure vordert [eiser 1] een verklaring voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld, onder meer door de woning van [eiser 1] weg te bestemmen, en dat de gemeente wordt veroordeeld om de onrechtmatige daad op te heffen door met haar in onderhandeling te treden over minnelijke verwerving van het perceel van [eiser 1]. Daarnaast vordert [eiser 1] schadevergoeding.
Ontwikkelingen na tussenvonnis
3. Na het tussenvonnis van 2 mei 2012 hebben de volgende ontwikkelingen plaatsgevonden.
Planschadevergoedingsprocedure
4. [eiser 1] had op 19 juli 2007 een verzoek om vergoeding van planschade ingediend. Bij besluit van 18 december 2008 had de gemeente dit verzoek, op basis van een rapport van Maandag Planschadeadvies BV, afgewezen. De motivering was dat de woning van [eiser 1] niet bij de planvergelijking kon worden betrokken, omdat het geen ruimtelijke basis had (omdat het in afwijking van de vergunning en buiten het bouwblok was gebouwd).
Door de gemeente is het daartegen ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft dat besluit (de beslissing op het bezwaarschrift) vernietigd en de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (hierna: de Afdeling of: ABRvS) heeft het daartegen door de gemeente ingestelde beroep ongegrond verklaard (uitspraak van de ABRvS van 9 februari 2011). Zij oordeelde dat het vergunde geacht moet worden rechtmatig aanwezig te zijn en als zodanig onderdeel uit te maken van het oude planologische regime.
De beslissing op het bezwaarschrift was dus vernietigd, en de gemeente diende een nieuwe beslissing te nemen.
5. De gemeente heeft advies gevraagd aan Ingenieursbureau Oranjewoud BV (hierna: Oranjewoud). Oranjewoud heeft op 24 mei 2011 een concept-advies uitgebracht.1.De planschade wordt in dit concept-rapport getaxeerd op € 108.000,00. Nadat partijen op het rapport hadden kunnen reageren, heeft Oranjewoud op 13 april 2012 haar definitieve rapport opgesteld. Hierin komt zij tot de conclusie dat de waardevermindering van het object door de planologische wijziging € 96.750,00 bedraagt. Dit bedrag is onderverdeeld in € 64.500,00 wegens directe schade en € 32.250,00 wegens indirecte schade.
6. Op 14 augustus 2012 heeft de gemeente een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift genomen. Daarbij heeft de gemeente haar besluit om geen planschade te vergoeden ingetrokken. Het verzoek om planschadevergoeding is, conform het advies van Oranjewoud, toegewezen, met de volgende deelbeslispunten:
- a.
de schade wordt anderszins verzekerd, namelijk in de vorm van het vaststellen van het bestemmingsplan “De Veldkamp, herziening [adres]” waarbij de vrijstaande woning en de garage/berging worden terugbestemd (compensatie in natura);
- b.
op de overige gronden worden de bestemmingen “bedrijf” met ruimere bebouwingsmogelijkheden, en “verkeer” gelegd (voordeelverrekening);
- c.
indien compensatie en voordeelverrekening van de schade niet volledig mogelijk mocht blijken te zijn vanwege omstandigheden buiten de macht van de familie [eiser 1], dan wordt alsnog een evenredige schadevergoeding (restant) in geldelijke vorm toegekend.
7. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft [eiser 1] beroep ingesteld bij de rechtbank (sector bestuursrecht).
8. De rechtbank (sector bestuursrecht) heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) om advies gevraagd, en haar een aantal vragen voorgelegd. Het verzoek om advies had betrekking op de vraag of de gemeente bij de planschadevergelijking van de juiste planologische regimes is uitgegaan, op juiste wijze met elkaar heeft vergeleken en tot een juist bedrag is gekomen (het rapport van Oranjewoud) en de vraag of de wijze waarop de gemeente de schade wil vergoeden, namelijk via compensatie in natura en voordeel-verrekening, een juiste wijze van vergoeding van schade is.
9. In haar concept-rapport van 31 mei 2013 schrijft de StAB dat Oranjewoud de twee planologische regimes op juiste wijze met elkaar heeft vergeleken. Er is geen reden om een nieuwe planvergelijking te maken. Het door Oranjewoud geadviseerde planschadebedrag van € 96.750,00 wijkt slechts minimaal af van de waardevermindering waar de taxateur van StAB op uit kwam, namelijk € 99.000,00. Er is volgens StAB geen relevant afwijkend taxatieresultaat.
10. De wijze waarop de gemeente de schade wil vergoeden (via compensatie in natura en voordeelverrekening) is volgens StAB niet strijdig met de jurisprudentie van de Afdeling die daarover is ontstaan. De gemeente heeft echter geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat het gewijzigde bestemmingsplan in beroep vernietigd wordt.
De stelling van eisers dat een goede ruimtelijke ordening aan het terugbestemmen van de woning in de weg staat, gaat volgens StAB niet op, omdat de geluidszonering van de spoorweg en de milieuzonering in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” in dit geval geen belemmering vormen voor het terugbestemmen.
De taxateur van StAB heeft na vaststelling van het schadecompenserende bestemmingsplan “De Veldkamp, [adres]” een restschade vastgesteld van € 70.000,00.
Het definitieve rapport van StAB is in de onderhavige procedure niet overgelegd, maar volgens partijen wijkt het definitieve rapport niet relevant af van het concept-rapport.
11. Op 6 februari 2014 was, volgens informatie van partijen, de mondelinge behandeling bij de rechtbank (sector bestuursrecht) over deze planschadevergoedingsprocedure gepland.
Bestemmingsplanprocedure.
12. De gemeente heeft een concept-bestemmingsplan voor het perceel [adres] te Borne opgesteld. Daartoe had zij [eiser 1] bij brief van 16 augustus 2011 de mogelijkheid geboden om te kiezen tussen een viertal varianten. Partijen zijn daarover niet tot overeenstemming gekomen. [eiser 1] heeft laten onderzoeken of het mogelijk was om de woning weer “terug te bestemmen”. Uit het rapport van Aveco de Bondt d.d. 14 februari 2012, leidt hij af dat dat niet mogelijk is.
13. Bij brief van 22 juni 2012 heeft de gemeente het concept-bestemmingsplan “De Veldkamp herziening [adres]” aan [eiser 1] toegestuurd. In dit concept is een deel van het perceel bestemd voor “wonen”. Hierin is ook de bestaande woning van [eiser 1] opgenomen en de berging/garage die als “bedrijf” is bestemd. Voor het overige deel heeft het perceel de bestemming “bedrijf” gekregen. Op dit deel is een bedrijfsgebouw mogelijk, zodat de zonder bouwvergunning aanwezige kapschuur gelegaliseerd kan worden.
14. Op 18 december 2012 heeft de gemeenteraad de bestemmingsplanherziening vastgesteld. Daarbij is via een amendement vastgesteld dat de bestaande woning wordt bestemd tot bedrijfswoning. De bestemmingsplanherziening is op 2 maart 2013 in werking getreden.
15. Tegen deze vaststelling heeft (uitsluitend) [eiser 1] beroep ingesteld bij de ABRvS. Hij stelde dat de gemeenteraad niet heeft onderkend dat op het perceel geen goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd, omdat de woning is gelegen binnen de geluidscontour van de spoorweg.
16. Bij uitspraak van 23 oktober 2013 heeft de ABRvS het volgende overwogen.
De woning is buiten het bouwblok en niet op de in de bouwvergunning aangeduide plek gerealiseerd. In haar uitspraak van 9 februari 2011 heeft de Afdeling echter overwogen dat de woning en het bijgebouw niettemin geacht moeten worden rechtmatig aanwezig te zijn.
In het bestemmingsplan “De Veldkamp” uit 2006, is de woning niet als zodanig bestemd. De raad heeft met het bestemmingsplan “De Veldkamp herziening [adres]” beoogd de woning als zodanig te bestemmen. De woning was nimmer planologisch mogelijk gemaakt. In planologische zin is dus sprake van nieuwvestiging.
De woning ligt binnen de geluidszone van de aanwezige wegen en binnen de geluidszone van de aanwezige spoorweg. Volgens het rapport van Aveco de Bondt wordt ten aanzien van de geluidsbelasting door de wegen de maximaal toelaatbare grenswaarde (indien hogere grenswaarden worden vastgesteld) niet overschreden, maar voor het geluid van de spoorweg geldt dat wel.
Uit de uitspraak van 9 februari 2011 volgt niet dat de woning als zodanig moet worden bestemd. De Afdeling heeft geen oordeel gegeven over de planologische aanvaardbaarheid.
Zowel de woning, als de wegen en de spoorweg, waren feitelijk al aanwezig. Dat betekent dat de in de Wet geluidshinder (Wgh) en het Besluit geluidshinder (Bgh) opgenomen normen niet van toepassing zijn.
De raad heeft evenwel niet onderkend dat een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid niet uitsluitend wordt ingevuld door de Wgh en het Bgh. Een goede ruimtelijke ordening heeft buiten de Wgh een zelfstandige betekenis. Dat betekent dat ook in gevallen buiten de reikwijdte van de Wgh in het kader van een goede ruimtelijke ordening akoestisch onderzoek kan zijn vereist en het nodig kan zijn bepaalde eisen te stellen aan geluidsbelastende activiteiten.Er is sprake van planologische nieuwvestiging en dus had de raad een afweging moeten maken of vanwege de geluidhinder op het perceel een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, waarbij hij aandacht had moeten besteden aan de cumulatie van lawaai.
Nu de raad heeft nagelaten een dergelijke afweging te maken, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
Het bestemmingsplan “De Veldkamp, herziening [adres]” is dientengevolge door de ABRvS vernietigd.
17. Op 8 november 2013 is het voorontwerp van de integrale planherziening van het bestemmingsplan “De Veldkamp” ter inzage gelegd. Het perceel van [eiser 1] is hierbij niet betrokken.
18. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013 en na een verzoek van [eiser 1], heeft de gemeente besloten om het perceel van [eiser 1] te betrekken in de lopende integrale planherziening van het bestemmingsplan “De Veldkamp”. Bij brief van 14 januari 2014 heeft zij [eiser 1] bericht dat ze een geluidsonderzoek zal doen waarbij ook de cumulatie van geluid zal worden betrokken. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, zal bepaald worden of de woning – al dan niet na het treffen van geluidbeperkende maatregelen – bestemd zal kunnen worden als bedrijfswoning. Als dat kan, zal aan de gemeenteraad worden gevraagd om een persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen voor het gebruik van de woning als burgerwoning. Ook als de woning niet als bedrijfswoning kan worden bestemd, zal worden voorgesteld om ten behoeve van [eiser 1] een persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen.
Verdere beoordeling van het geschil.
19. De rechtbank zal eerst ingaan op het wegbestemmen van de opstallen van [eiser 1] in 2006 en de consequenties daarvan, met name de vraag of het wegbestemmen betekent dat de gemeente gehouden is om [eiser 1] uit te kopen.
20. De rechtbank constateert ten eerste dat de opstallen van [eiser 1] onder het oude bestemmingsplan “Veldkamp” geacht moeten worden rechtmatig aanwezig te zijn. Dat volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 9 februari 2011. Er is dus sprake van legale bebouwing en legaal gebruik.
Dat betekent dat, nu de opstallen in het bestemmingsplan “De Veldkamp” uit 2006 niet meer als zodanig zijn bestemd, ze onder het overgangsrecht vallen. Het overgangsrecht houdt - kort gezegd - in dat bestaande legale bebouwing en bestaand legaal gebruik, dat in een nieuw bestemmingsplan niet meer als zodanig wordt bestemd, mag blijven staan c.q. mag worden voortgezet. Uitbreiding of wijziging is echter slechts zeer beperkt mogelijk.
De rechtbank merkt hier op dat deze overgangsbepaling sinds 2008 in het Besluit ruimtelijke ordening staat (artikel 3.2.1 en 3.2.2) en uit dien hoofde in alle bestemmingsplannen dient te worden opgenomen. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat een gelijke of vergelijkbare overgangsbepaling staat in het bestemmingsplan “De Veldkamp” uit 2006.
21. Een overheid mag er echter niet voor kiezen om bestaande legale bouwwerken en bestaand legaal gebruik, zomaar weg te bestemmen en zo onder het overgangsrecht te brengen.
Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat, indien een gemeente ervoor kiest om bestaand gebruik niet als zodanig te bestemmen, maar in het belang van een goede ruimtelijke ordening een andere bestemming aangewezen acht, de gemeente moet kiezen voor een bestemming waarvan aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van in beginsel tien jaar, wordt gerealiseerd.2.Als het gaat om bebouwing, betekent het onder het overgangsrecht brengen daarvan, dat het streven moet zijn gericht op het verdwijnen van deze bebouwing.3.
22. Er zijn situaties denkbaar dat de gemeente niet de bedoeling heeft dat het gebruik binnen de planperiode wordt beëindigd, of dat de bebouwing wordt gesloopt. De Afdeling oordeelde4.dat indien niet aannemelijk is dat het gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd, in het plan in ieder geval een regeling ten behoeve van het langdurige gebruik dient te worden opgenomen. Dat kan in de vorm zijn van een bestemming als zodanig, al dan niet met een uitsterfregeling, dan wel een persoonsgebonden overgangsrecht. Een bestemming als zodanig is evenwel slechts mogelijk, indien daartegen vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen bezwaren bestaan, aldus de Afdeling in deze uitspraak.
23. Toegepast op de situatie van [eiser 1], leidt dat tot de volgende conclusies.
De gemeente mocht er voor kiezen om de bestaande legale woning van [eiser 1] en het gebruik daarvan, in het bestemmingsplan “De Veldkamp” van 2006, niet meer als zodanig te bestemmen. Het is tenslotte de gemeente die de ruimtelijke ordening op haar grondgebied vaststelt. De gemeente had echter niet de bedoeling om de bebouwing te slopen of het gebruik te beëindigen. In dat geval had de gemeente volgens jurisprudentie van de Afdeling een regeling moeten treffen ten behoeve van het langdurige gebruik.
De rechtbank merkt hier op dat de stelling van de gemeente, dat ze dacht dat de opstallen van [eiser 1] niet positief bestemd konden worden omdat ze onder het oude bestemmingsplan niet legaal aanwezig waren, dat niet anders maakt. Dat de gemeente deze – wellicht begrijpelijke maar blijkens de uitspraak van de ABRvS van 9 februari 2011 onjuiste – gedachte had, moet voor haar rekening en risico blijven. Als opsteller van het bestemmingsplan, is zij verantwoordelijk.
24. De gemeente heeft echter de woning van [eiser 1] wegbestemd, zonder enige regeling op te nemen ten behoeve van het langdurig gebruik.
25. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet alleen in strijd met bestuursrechtelijke jurisprudentie van de Afdeling, maar komt dat ook in strijd met het eigendomsrecht van [eiser 1]. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (artikel 5:1, lid 1, BW). Daar hoeft in beginsel geen enkele inbreuk op te worden getolereerd.
26. Door de woning van [eiser 1] weg te bestemmen, werd hij aangetast in zijn eigendomsrecht. Als er geen regeling wordt getroffen ten behoeve van het langdurig gebruik, betekent het wegbestemmen dat [eiser 1] normaalgesproken binnen tien jaar uit zijn woning moet en dat de opstallen worden gesloopt. De woning wordt daarmee in feite zo goed als onverkoopbaar en de waarde wordt dienovereenkomstig verminderd.
27. Naar civielrechtelijke normen dient dergelijke schade te worden vergoed.
Het beroep dat de gemeente in dit verband heeft gedaan op het beginsel van de formele rechtskracht, kan haar in dit geval niet baten.
Ten eerste kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een beroep op de formele rechtskracht een eigendomsrecht worden ingeperkt.
Ten tweede heeft [eiser 1] de gemeente verweten hem niet voldoende te hebben geïnformeerd over de gevolgen van het wegbestemmen van zijn woning. Deze klacht is terecht. Al naar aanleiding van het voorontwerp bestemmingsplan heeft [eiser 1] een inspraakreactie ingediend en ook naar aanleiding van het ontwerp bestemmingsplan heeft [eiser 1] een zienswijze ingediend. Hierin laat hij ook kritiek horen over de wijze waarop het College hem informeert over de ingrijpende veranderingen van zijn leefomgeving. Het is de taak van de gemeente om meer duidelijkheid te scheppen voor burgers en zoveel als mogelijk onzekerheid weg te nemen, schrijft [eiser 1].
Naar het oordeel van de rechtbank moet het de gemeente duidelijk zijn geweest dat [eiser 1] niet de gevolgen overzag die het wegbestemmen van zijn woning, zonder dat een nadere regeling werd getroffen, voor hem had. De gemeente had hem daarop moeten wijzen. De gemeente heeft echter alleen verwezen naar de planschadeprocedure, hetgeen bij [eiser 1] kennelijk de indruk heeft gewekt dat hij van zijn eigendom gebruik kon blijven maken en dat zijn schade vergoed zou worden.
Onder deze omstandigheden kan [eiser 1] niet verweten worden dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het bestemmingsplan en kan de formele rechtskracht hem niet worden tegengeworpen.
28. De schade die [eiser 1] lijdt, dient dus te worden vergoed.
[eiser 1] meent dat dat alleen kan doordat de gemeente hem uitkoopt.
De gemeente stelt dat er geen plicht tot uitkopen bestaat, maar dat de schade ook kan worden vergoed door 1) de woning weer terug te bestemmen en [eiser 1] een persoonsgebonden overgangsrecht te geven en 2) de resterende schade te vergoeden via de planschadevergoedingsprocedure.
29. De rechtbank overweegt dat geen wettelijke regel voorschrijft dat, indien een gemeente ervoor kiest een woning weg te bestemmen, zij dan gehouden is de betrokkenen uit te kopen.
Ook uit jurisprudentie van de Afdeling is dat niet af te leiden. In de zaak die leidde tot de uitspraak van 24 augustus 2005 (zie noot 4) werd door appelanten wel gesuggereerd dat de gemeente gehouden was hen uit te kopen (r.o. 2.7), maar de Afdeling gaat daar niet op in.
Uit de uitspraak van 30 november 2011,5.waar [eiser 1] naar verwijst, oordeelde de Afdeling juist dat artikel 3.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening de mogelijkheid biedt om een persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen als de gemeenteraad geen aanleiding ziet om actief over te gaan tot aankoop of onteigening. Nu in die kwestie het gebruik al eerder onder het overgangsrecht was gebracht en niet aannemelijk was dat beëindiging van het gebruik binnen de planperiode was te verwachten, had de gemeenteraad in redelijkheid kunnen besluiten dat met het toekennen van persoonsgebonden overgangsrecht voldoende recht werd gedaan aan de gevestigde rechten en belangen van appellant, aldus de Afdeling in deze uitspraak (r.o. 2.2.4).
In de uitspraak van de Afdeling 25 juni 2008,6.waar [eiser 1] ook naar verwijst, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden gelezen dat de gemeente verplicht is een eigenaar uit te kopen als het betreffende gebouw niet positief wordt bestemd. De Afdeling overweegt dat een bouwwerk niet onder overgangsrecht mag worden gebracht als het bouwwerk niet binnen de planperiode verdwijnt. Daarmee is echter niet geoordeeld dat uitkoop een plicht is. Gelet op de uitspraak van 30 november 2011, zijn er ook andere mogelijkheden, namelijk alsnog positief bestemmen of een persoonsgebonden overgangsrecht. Uiteraard is uitkopen wel een mogelijkheid, maar de rechtbank kan geen rechtsregel vinden op grond waarvan het in deze omstandigheden een plicht is.
Overigens werd juist in de uitspraak van 25 juni 2008 een uitzondering toegestaan, zodat een legaal bouwwerk dat niet binnen de planperiode werd gesloopt, toch onder overgangsrecht mocht worden gebracht.
30. De rechtbank overweegt dat, de jurisprudentie van de Afdeling volgend, de gemeente de schade ook kan beperken/vergoeden door de woning en het gebruik terug te bestemmen, al dan niet gecombineerd met persoonsgebonden overgangsrecht.
Dat is wat de gemeente voor ogen heeft. Als er dan nog schade overblijft, wil de gemeente die vergoeden via de planschadeprocedure van artikel 49 WRO.
31. [eiser 1] stelt dat het terugbestemmen niet mogelijk is.
De rechtbank overweegt dat dat niet vast staat.
31.1.
In haar uitspraak van 23 oktober 2013 heeft de Afdeling niet geoordeeld dat het positief bestemmen van een woning op dit perceel geen goede ruimtelijke ordening is, maar slechts dat de gemeente dat onvoldoende heeft onderzocht. Het gaat daarbij met name om geluidshinder. De gemeente moet een nieuw besluit nemen en kan er daarbij voor kiezen om alsnog een akoestisch onderzoek te doen. Als daaruit blijkt dat een goede ruimtelijke ordening mogelijk is, kan ze de woning van [eiser 1] alsnog positief bestemmen.
31.2.
In tegenstelling tot wat [eiser 1] stelt, blijkt uit het rapport van Aveco de Bondt evenmin dat het positief bestemmen van de woning van [eiser 1] uitgesloten is. Voor wat betreft wegverkeerslawaai heeft Aveco de Bondt geconcludeerd (paragraaf 4.1.1) dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Jupiterstraat en de Tichelkampweg de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt. De geluidsbelasting van de Burenweg overschrijdt de voorkeursgrenswaarde, maar de maximaal toelaatbare grenswaarde wordt niet overschreden.
Uit het akoestisch onderzoek ten aanzien van spoorweglawaai blijkt dat de hoogste geluidsbelasting ten gevolge van het spoortraject 71 dB bedraagt. Hierdoor wordt de voorkeurs- en maximaal toelaatbare grenswaarde overschreden. Aveco de Bondt vervolgt (paragraaf 4.4.1):
“Blijkens het vorenstaande is het bestemmen van de woning in het plangebied als (bedrijfs)woning op basis van de geluidsbelasting ten gevolge van spoorweglawaai mogelijk, mits geluidreducerende maatregelen worden uitgevoerd ter plaatse van het spoor. Indien er géén bron- of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, dan is het bestemmen van de woning in het plangebied als (bedrijfs)woning niet toelaatbaar in het kader van de Wet geluidhinder.”
Uit paragraaf 2.3 van bijlage 1 bij dit rapport, leidt de rechtbank af dat de maximaal te verlenen ontheffingswaarde voor een nog niet geprojecteerde woning, 68 dB bedraagt voor spoorweglawaai.
In paragraaf 3.4.1 van bijlage 1 bij het rapport van Aveco de Bondt staat welke geluidsbeperkende maatregelen genomen kunnen worden ten aanzien van spoorweglawaai.
“Indien langs het traject een geluidsscherm wordt gerealiseerd met een lengte van circa 80 meter en een hoogte van 1,5 meter BS (bovenkant spoor), dan zal aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 68 dB worden voldaan. De kosten van een dergelijke investering bedragen, afhankelijk van het type scherm, circa € 500,- per m² geluidscherm. De kosten bedragen derhalve circa € 80.000,- voor slechts 1 woning.”7.
Wel is het noodzakelijk dat Burgemeester en Wethouders hogere toelaatbare waardes vaststellen.
31.3.
De rechtbank concludeert dat het niet uitgesloten is dat de woning van [eiser 1] alsnog positief bestemd kan worden. De voorschriften uit de Wet geluidhinder en het Besluit geluidshinder zijn volgens de Afdeling niet van toepassing op de situatie van [eiser 1]. Maar ook als deze wel integraal worden toegepast zoals Aveco de Bondt deed, is een positieve bestemming niet uitgesloten.
32. De bestemmingsplanprocedure bevindt zich, na de vernietiging door de Afdeling d.d. 23 oktober 2013, weer in het beginstadium. Het voorontwerp van de integrale planherziening van het bestemmingsplan “De Veldkamp”, waarbij inmiddels ook het perceel van [eiser 1] is betrokken, is op 8 november 2013 ter inzage gelegd (r.o. 17 en 18).
Of het mogelijk zal blijken te zijn om de woning en het gebruik weer terug te bestemmen, staat dus nog niet vast.
33. Daarnaast is de gemeente voornemens de schade die na het terugbestemmen en het toekennen van een persoonsgebonden overgangsrecht nog resteert, in geld te vergoeden. Volgens het advies van de StAB blijft een bedrag van € 70.000,00 aan schade over.
34. Ook voor de toe te kennen planschadevergoeding geldt dat de procedure nog loopt. Uit informatie van partijen bij gelegenheid van het pleidooi begrijpt de rechtbank dat de zitting bij de rechtbank (sector bestuursrecht) over de planschadevergoeding op 6 februari 2014 zou plaatsvinden. De rechtbank neemt echter aan dat de hoogte zal afhangen van de vraag of de woning en het perceel terugbestemd kunnen worden.
35. Het voorgaande betekent voor de onderhavige procedure het volgende.
De gemeente heeft het eigendomsrecht van [eiser 1] aangetast en dient de schade die [eiser 1] daardoor lijdt, te vergoeden. Niet kan worden afgedwongen dat de vergoeding van de schade plaatsvindt door middel van het uitkopen van [eiser 1]. De gemeente wil de schade vergoeden door de bestemming weer terug te brengen in combinatie met een persoonsgebonden overgangsrecht, alsmede vergoeding in geld van de dan nog overgebleven schade, via de procedure van artikel 49 WRO.
De rechtbank kan in dit stadium niet vaststellen of de schade die [eiser 1] lijdt inderdaad op deze manier zal worden vergoed. Immers: de bestemmingsplanprocedure en de planschadevergoedingsprocedure lopen nog. Ook kan de rechtbank niet vooraf beoordelen of daarmee alle schade is vergoed.
De rechtbank merkt hier overigens wel op dat als er, conform een afgeronde planschadeprocedure, een bedrag aan [eiser 1] wordt betaald, daarmee ook civielrechtelijk vaststaat dat de schade als gevolg van de wijziging van het bestemmingsplan is voldaan. De beoordeling in de planschadeprocedure kan niet door de civiele rechter worden “over gedaan”.
De rechtbank kan twee dingen doen: de rechtbank kan tot de conclusie komen dat dus niet vaststaat dat er schade is geleden en dat de vorderingen daarom moeten worden afgewezen, of de rechtbank kan deze civiele procedure aanhouden in afwachting van de uitkomst van de twee bestuursrechtelijke procedures.
Bij gelegenheid van het pleidooi hebben beide partijen gevraagd om een eindvonnis. De rechtbank meent echter dat de belangen van beide partijen beter worden behartigd met het aanhouden van deze procedure en dat daarmee bij eindvonnis ook beter recht kan worden gedaan aan de taak van de rechtbank om het geschil van partijen tot een einde te brengen. Door nu alle vorderingen af te wijzen, enkel omdat de bestuursrechtelijke procedures nog lopen, wordt dit geschil niet beslecht.
36. Om voor partijen zo veel mogelijk duidelijkheid te scheppen, zal de rechtbank de vorderingen van [eiser 1], in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, nog bespreken.
37. Als het niet lukt om de bestemming terug te brengen en/of een persoonsgebonden overgangsrecht te creëren en/of voldoende planschadevergoeding te voldoen, met andere woorden, als het niet lukt om de schade die [eiser 1] lijdt wegens het in 2006 wegbestemmen van zijn woning te vergoeden, is de vordering onder I A toewijsbaar.
38. De gemeente heeft [eiser 1] in 2006 niet goed geïnformeerd over de gevolgen die het wegbestemmen van zijn woning voor hem heeft. Mede om die reden kan de gemeente naar het oordeel van de rechtbank geen beroep doen op de formele rechtskracht van het bestemmingsplan (r.o. 27).
De overige onderdelen die [eiser 1] noemt als onjuist gegeven informatie, zijn ofwel ongegrond (de verwijzing naar de planschadevergoedingsprocedure is geen wassen neus, inmiddels is de gemeente bereid resterende schade in geld te vergoeden, terwijl de planschadevergoeding voor het overige geacht moet worden alle schade die een bestemmingsplanwijziging met zich meebrengt te vergoeden; de stelling dat de opstallen - in tegenstelling tot wat de gemeente beweerde - niet positief bestemd kunnen worden, staat niet vast), ofwel vloeit daar niet zelfstandig schade uit voort (weliswaar heeft de gemeente de woning van [eiser 1] ten onrechte aangemerkt als illegaal, maar het gevolg daarvan is dat de woning in 2006 is wegbestemd en dat er in eerste instantie geen planschadevergoeding is toegekend. Beide gevolgen zijn al verdisconteerd in de verplichting tot schadevergoeding wegens het onjuist wegbestemmen van de woning). De vordering onder I-B is dus voor het overige niet toewijsbaar.
39. Dat de gemeente in zeven jaar tijd niet met de oplossing is gekomen die [eiser 1] voor ogen had, namelijk hem uitkopen, is geen onrechtmatige daad. De gemeente kan hiertoe niet verplicht geacht worden (r.o. 29). Voor het overige (dus behoudens het in 2006 ten onrechte wegbestemmen van de woning zonder regeling voor het voorgezet gebruik en zonder schadevergoeding, zoals hiervoor behandeld) heeft de gemeente, naar het oordeel van de rechtbank niet gehandeld in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de Wet geluidhinder of een goede ruimtelijke ordening, dan wel met het Europeesrechtelijke beginsel van het recht op een effectieve rechtsingang. De vordering onder I-C is niet toewijsbaar.
40. Gelet op het voorgaande, is ook de vordering onder I-D (een verklaring voor recht dat het gevorderde onder I-B of I-C tezamen een zelfstandige onrechtmatige daad oplevert) niet toewijsbaar.
41. De vordering dat de gemeente wordt veroordeeld om met [eiser 1] in onderhandeling te treden over de uitkoop van zijn woning, is gelet op hetgeen is overwogen onder r.o. 29 e.v. niet toewijsbaar.
42. De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure, zal de rechtbank vooralsnog niet toewijzen. Nadat de twee bestuursrechtelijke procedures zijn afgerond, zal de rechtbank in deze civielrechtelijke procedure beoordelen of en hoeveel schade [eiser 1] nog lijdt. Een verwijzing naar de schadestaatprocedure is dan niet meer nodig.
43. Een beslissing over de proceskostenveroordeling zal worden aangehouden, evenals elke verdere beslissing.
De beslissing
De rechtbank:
Verwijst de zaak naar de parkeerrol van 1 oktober 2014;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Bottenberg - van Ommeren, Hangelbroek en Van der Veer, en is op 19 maart 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑03‑2014
Bijvoorbeeld: ABRvS 30 november 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU6345, r.o. 2.2.3
ABRvS 24 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1413, r.o. 2.7.4
ABRvS 24 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1413, r.o. 2.5.8.
ECLI:NL:RVS:2011:BU6345, r.o. 2.2.3.
ABRvS 25 juni 2008, nr 200703818/1,
De rechtbank merkt op dat 80 meter lengte maal 1,5 meter hoogte maal € 500,00 per m² een bedrag van € 60.000,00 oplevert en niet € 80.000,00.