In de aantekening mondeling vonnis staat kennelijk per abuis “een bevel of vordering”.
HR, 06-10-2020, nr. 19/03905
ECLI:NL:HR:2020:1554
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-10-2020
- Zaaknummer
19/03905
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1554, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑10‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:760
ECLI:NL:PHR:2020:760, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1554
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑11‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0314 met annotatie van J.H.J. Verbaan
JIN 2020/159 met annotatie van Oort, C. van
AB 2020/408 met annotatie van J.G. Brouwer, C.E. Huls
JIN 2020/159 met annotatie van Oort, C. van
Uitspraak 06‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Opzettelijk niet voldoen aan ambtelijk bevel van motoragent door bestuurder van auto, art. 184.1 Sr. Bevoegdheid tot “preventief fouilleren” in veiligheidsrisicogebied o.b.v. WWM. Krachtens wettelijk voorschrift a.b.i. art. 184 Sr? Art. 184.1 Sr eist ‘krachtens wettelijk voorschrift’ gegeven bevel of gedane vordering. Dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat betrokken ambtenaar gerechtigd is tot geven van bevel of doen van vordering (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BB4108). O.g.v. art. 151b.1 Gemeentewet kan OvJ in veiligheidsrisicogebied o.m. bevoegdheid ex art. 51.3 WWM toepassen. Die bevoegdheid heeft betrekking op onderzoeken van vervoermiddelen op wapens of munitie. Met het oog op toepassen van o.m. deze bevoegdheid kunnen opsporingsambtenaren o.g.v. art. 51.4 WWM van bestuurders van voertuigen en van schippers van vaartuigen vorderen dat deze vervoermiddelen tot stilstand brengen, vervoermiddelen naar door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen ter zake medewerking verlenen. Bewezenverklaring houdt in dat bevel van daar genoemde ambtenaar van politie is gegeven ex art.151b Gemeentewet en art. 50, 51 en 52 WWM. Daarmee heeft hof kennelijk geoordeeld dat in bewezenverklaring bedoeld bevel is gegeven krachtens de in art. 51.4 WWM neergelegde bevoegdheid van opsporingsambtenaar om van bestuurder van voertuig te vorderen dat deze voertuig tot stilstand brengt zodat voertuig kan worden onderzocht op aanwezigheid van wapens of munitie. In aanmerking genomen dat uit b.m. blijkt dat bevel door opsporingsambtenaar is gegeven in veiligheidsrisicogebied a.b.i. art. 151b Gemeentewet waar last van OvJ a.b.i. art. 51.3 WWM van kracht was en gelet op wat hiervoor is overwogen, getuigt ‘s hofs oordeel dat in bewezenverklaring bedoeld bevel is gegeven ‘krachtens wettelijk voorschrift’ a.b.i. art. 184.1 Sr, niet van onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03905
Datum 6 oktober 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 augustus 2019, nummer 22/000303-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op artikel 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte niet heeft voldaan aan een bevel gegeven ‘krachtens wettelijk voorschrift’ als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“hij, op 5 oktober 2018 te Rotterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 151b van de Gemeentewet en de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet Wapens en Munitie, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant], belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen (met zijn voertuig) stil te blijven staan, hieraan geen gevolg te geven.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“- Het proces-verbaal van aanhouding, nummer 2, pagina’s 3 en 4 in het proces-verbaal met dossiernummer 2018299667, van politie, regionale eenheid Rotterdam, inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 5 oktober 2018 hielden wij op de locatie Nederhorst te Rotterdam als verdachte aan [verdachte], geboren op 15 maart 1993, ter zake als verdachte van overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafvordering en artikel 10/3 Opiumwet, artikel 2/C Opiumwet.
- Het proces-verbaal van bevindingen, nummer 4, pagina’s 15 tot en met 22 in het proces-verbaal met dossiernummer 2018299667, van politie, regionale eenheid Rotterdam, inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 5 oktober 2018 reed ik op een dienstmotorfiets op de Nederhorst te Rotterdam.
Voor mij zag ik een grijze Peugeot rijden, voorzien van kenteken [kenteken]. Op 6 september 2018 heeft de burgemeester van Rotterdam de wijk Charlois, voor de periode van 10 september 2018 tot 10 maart 2019, aangewezen als veiligheidsrisicogebied in verband met het grote aantal (vuur)wapen gerelateerde incidenten in dit gebied. Officier van justitie H.A.L.M. de Kort had op 25 september 2018 bepaald dat voor de duur van 12 uren, ingaande op 5 oktober 2018 om 15:00 uur tot zaterdag 6 oktober 2018 om 03:00 uur een bevel tot preventief fouilleren werd afgegeven. Nederhorst is gelegen in dit veiligheidsrisicogebied.
Ik was voornemens om het bevel tot preventief fouilleren, toe te passen op de inzittenden van bovengenoemd voertuig. De selectie was willekeurig. Ik zag dat de bestuurder op de Diepenhorst een parkeervak in reed. Ik stopte mijn motorfiets schuin achter het voertuig. Ik zag dat de bestuurder over zijn linkerschouder mij aankeek, wij oogcontact hadden en ik met gestrekte arm de bestuurder aanwees. Ik riep de bestuurder op luide en niet mis te verstane wijze toe: “Meneer stoppen! Blijf even staan met uw auto, ik kom naar u toe”. Ik zag de achteruitrijlichten aan gaan en zag dat het voertuig achteruit het parkeervak uitreed en vervolgens wegreed. Hierop ben ik achter het voertuig aangereden en aan de voorzijde van mijn motorfiets het verlichtte stopteken aangezet. Op de Nederhorst zag ik dat eerdergenoemd voertuig rechts in een parkeervak parkeerde. Vervolgens heb ik de bestuurder op de Nederhorst aangehouden ter zake het niet voldoen aan een bevel of vordering. De bestuurder bleek te zijn: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats].”
2.3
De hier toepasselijke bepalingen luiden als volgt:
- artikel 184 lid 1 Sr:
“Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
- artikel 151b Gemeentewet:
“1. De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied. In een veiligheidsrisicogebied kan de officier van justitie de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 50, derde lid, 51, derde lid, en 52, derde lid, van de Wet wapens en munitie toepassen.
2. De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing als veiligheidsrisicogebied dan na overleg met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012.
3. De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde.
4. De beslissing tot gebiedsaanwijzing wordt op schrift gesteld en bevat een omschrijving van het gebied waarop deze van toepassing is alsmede de geldigheidsduur.
5. De burgemeester brengt de gebiedsaanwijzing zo spoedig mogelijk ter kennis van de raad en van de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid.
6. Zodra de verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, bedoeld in het eerste lid, is geweken, trekt de burgemeester de gebiedsaanwijzing in. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.”
- artikel 50 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM):
“1. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd te vorderen dat de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, wordt geopend, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:
a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;
b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;
c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.
2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend tegen bepaalde personen, indien daartoe jegens hen aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover een ieder kan worden uitgeoefend.
3. In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om verpakkingen van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.
4. Indien geen medewerking wordt verleend, kunnen de opsporingsambtenaren, op kosten en risico van de houder van de goederen, in het nodige voorzien.
5. Het bevel, bedoeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, tenzij dit omwille van de spoed niet mogelijk is. In dat geval wordt het bevel zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.”
- artikel 51 WWM:
“1. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd vervoermiddelen te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:
a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;
b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;
c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.
2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheid kan slechts worden uitgeoefend ten aanzien van bepaalde vervoermiddelen, indien daartoe jegens deze aanleiding bestaat. De officier van justitie kan gelasten dat deze bevoegdheid tegenover elk vervoermiddel kan worden uitgeoefend.
3. In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.
4. De opsporingsambtenaren kunnen van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen daartoe vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar een door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen terzake medewerking verlenen.
5. Het bevel, bedoeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, tenzij dit omwille van de spoed niet mogelijk is. In dat geval wordt het bevel zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.”
- artikel 52 WWM:
“1. De opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.
2. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd personen aan hun kleding te onderzoeken indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van:
a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt;
b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27;
c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd.
3. In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om hem aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om een ieder aan zijn kleding te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.
4. Het bevel, bedoeld in het derde lid, wordt schriftelijk gegeven, tenzij dit omwille van de spoed niet mogelijk is. In dat geval wordt het bevel zo spoedig mogelijk op schrift gesteld.
5. De opsporingsambtenaren alsmede andere daartoe door Onze Minister aangewezen personen zijn bevoegd een persoon die zich bevindt op een bij regeling van Onze Minister aangewezen luchthaven, te allen tijde aan zijn kleding en de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, alsmede diens vervoermiddel, te onderzoeken.
6. Onze Minister wijst een luchthaven met toepassing van het vijfde lid slechts aan indien dat naar zijn oordeel met het oog op de veiligheid nodig is.”
2.4
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 184 lid 1 Sr. Die bepaling eist een ‘krachtens wettelijk voorschrift’ gegeven bevel of gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bevel of het doen van een vordering (vgl. HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4108).
2.5.1
Op grond van artikel 151b lid 1 Gemeentewet kan de officier van justitie in een veiligheidsrisicogebied onder meer de bevoegdheid van artikel 51 lid 3 WWM toepassen. Die bevoegdheid heeft betrekking op het onderzoeken van vervoermiddelen op wapens of munitie. Met het oog op het toepassen van onder meer deze bevoegdheid kunnen opsporingsambtenaren op grond van artikel 51 lid 4 WWM van de bestuurders van voertuigen en van de schippers van vaartuigen vorderen dat deze de vervoermiddelen tot stilstand brengen, deze vervoermiddelen naar een door hen aangewezen plaats overbrengen en overeenkomstig hun aanwijzingen ter zake medewerking verlenen.
2.5.2
De bewezenverklaring houdt in dat het bevel van de daar genoemde ambtenaar van politie is gegeven krachtens artikel 151b Gemeentewet en de artikelen 50, 51 en 52 WWM. Daarmee heeft het hof kennelijk geoordeeld dat het in de bewezenverklaring bedoelde bevel is gegeven krachtens de in artikel 51 lid 4 WWM neergelegde bevoegdheid van een opsporingsambtenaar om van de bestuurder van een voertuig te vorderen dat deze het voertuig tot stilstand brengt zodat het voertuig kan worden onderzocht op de aanwezigheid van wapens of munitie. In aanmerking genomen dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat het bevel door de opsporingsambtenaar is gegeven in een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b Gemeentewet waar een last van de officier van justitie als bedoeld in artikel 51 lid 3 WWM van kracht was en gelet op wat onder 2.4 en 2.5.1 is overwogen, getuigt het oordeel van het hof dat het in de bewezenverklaring bedoelde bevel is gegeven ‘krachtens wettelijk voorschrift’ als bedoeld in artikel 184 lid 1 Sr, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, is het tevergeefs voorgesteld.
2.7
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2020.
Conclusie 08‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Hof heeft blijkens de bewezenverklaring geoordeeld dat het door de betrokken politieambtenaar gegeven bevel om het voertuig van de verdachte te doen stilhouden een krachtens art. 151b Gemeentewet en de art. 50, 51 en 52 WWM gedaan bevel is, dat heeft te gelden als ‘krachtens wettelijk voorschrift’ in de zin van art. 184 Sr. Kunnen die bepalingen worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift dat uitdrukkelijk inhoudt dat de verbalisant gerechtigd was tot het doen van een bevel als door het hof is bewezenverklaard en waaraan op straffe van overtreding van art. 184 Sr moet worden voldaan? Conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03905
Zitting 8 september 2020
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
1. Bij arrest van 7 augustus 2019 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 22 januari 2019 bevestigd, met aanvulling van gronden, zodat de verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 750 subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis (met aftrek overeenkomstig art. 27 Sr) wegens “opzettelijk niet voldoen aan een bevel,1.krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten”
2. Namens de verdachte hebben mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
De zaak
3. Bij Aanwijzingsbesluit van 6 september 2018 heeft de burgemeester van Rotterdam, gelet op het bepaalde in art. 2:76 APV Rotterdam en art. 151b Gemeentewet, (onder meer) de wijk Charlois aangewezen als veiligheidsrisicogebied, zulks in verband met een groot aantal (vuur)wapen gerelateerde incidenten in die wijk. Het besluit trad in werking op 10 september 2018 en was geldig tot 10 maart 2019, en stelde de officier van justitie in staat om (onder meer) in Charlois de controlebevoegdheden als bedoeld in de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet wapens en munitie te doen gelasten. In een veiligheidsrisicogebied kan, nadat de officier van justitie daartoe een last heeft gegeven ingevolge de artikelen 50, derde lid, 51, derde lid en 52, derde lid, WWM, voor de duur van niet langer dan twaalf uur tegenover een ieder de bevoegdheid worden uitgeoefend om respectievelijk verpakkingen van goederen, vervoermiddelen en kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens of munitie. Dit onderzoek wordt in de wandelgangen ook wel ‘preventief fouilleren’ genoemd, een benaming die in dit verband echter niet juist is, althans niet de gehele lading dekt, want zij doet vermoeden dat het om enkel een bevoegdheid tot het doen van onderzoek aan de kleding gaat. Juist is het om hier te spreken van controlebevoegdheden, zoals het genoemde aanwijzingsbesluit van 6 september 2018 dan ook terecht doet. Wat betreft de onderhavige zaak was de bedoelde last op 25 september 2018 door de officier van justitie afgegeven voor de wijk Charlois, en wel van 5 oktober 2018 te 15:00 uur tot zaterdag 6 oktober 2018 te 03:00. Uit de door de rechtbank gebezigde en door het hof overgenomen bewijsmiddelen volgt dat de verbalisant de verdachte op 5 oktober 2018 met zijn auto zag rijden op de Nederhorst gelegen in de wijk Charlois. De verbalisant was voornemens de last van de officier van justitie toe te passen. Hij zag dat de verdachte een parkeervak inreed. Nadat de verbalisant achter de auto van de verdachte was gestopt, hij oogcontact had gehad met de verdachte en de verdachte had toegeroepen dat hij moest blijven staan met zijn auto en dat hij, de verbalisant, naar de verdachte zou toekomen, reed de verdachte weg. De verbalisant is vervolgens achter de verdachte aangereden en zette het verlichte stopteken aan. De verdachte parkeerde zijn auto in een parkeervak en werd door de verbalisant aangehouden ter zake van het niet voldoen aan een bevel of vordering als bedoeld in art. 184 Sr.
Het middel
4. Het middel komt met twee klachten op tegen – in de woorden van de stellers van het middel – het oordeel van het hof dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering2.krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan als bedoeld in art. 184 Sr. De eerste klacht ziet op de bewezenverklaring van het opzet in weerwil van het verweer van de verdediging dat de verdachte de gegeven vordering niet heeft gehoord en het door de verbalisant gegeven stopteken niet door de verdachte is opgevat als een gebod dat hij met zijn voertuig moest blijven staan. De tweede klacht keert zich tegen de bewezenverklaring van het zinsdeel “krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan”.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 5 oktober 2018 te Rotterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 151b van de Gemeentewet en de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet Wapens en Munitie, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant] , belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen (met zijn voertuig) stil te blijven staan, hieraan geen gevolg te geven.”
6. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“- Het proces-verbaal van aanhouding, nummer 2, pagina’s 3 en 4 in het proces-verbaal met dossiernummer 2018299667, van politie, regionale eenheid Rotterdam, inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 5 oktober 2018 hielden wij op de locatie Nederhorst te Rotterdam als verdachte aan [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993, ter zake als verdachte van overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafvordering en artikel 10/3 Opiumwet, artikel 2/C Opiumwet.
- Het proces-verbaal van bevindingen, nummer 4, pagina’s 15 tot en met 22 in het proces-verbaal met dossiernummer 2018299667, van politie, regionale eenheid Rotterdam, inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 5 oktober 2018 reed ik op een dienstmotorfiets op de Nederhorst te Rotterdam.
Voor mij zag ik een grijze Peugeot rijden, voorzien van kenteken [kenteken] . Op 6 september 2018 heeft de burgemeester van Rotterdam de wijk Charlois, voor de periode van 10 september 2018 tot 10 maart 2019, aangewezen als veiligheidsrisicogebied in verband met het grote aantal (vuur)wapen gerelateerde incidenten in dit gebied. Officier van justitie H.A.L.M. de Kort had op 25 september 2018 bepaald dat voor de duur van 12 uren, ingaande op 5 oktober 2018 om 15:00 uur tot zaterdag 6 oktober 2018 om 03:00 uur een bevel tot preventief fouilleren werd afgegeven. Nederhorst is gelegen in dit veiligheidsrisicogebied.
Ik was voornemens om het bevel tot preventief fouilleren toe te passen op de inzittenden van bovengenoemd voertuig. De selectie was willekeurig. Ik zag dat de bestuurder op de Diepenhorst een parkeervak in reed. Ik stopte mijn motorfiets schuin achter het voertuig. Ik zag dat de bestuurder over zijn linkerschouder mij aankeek, wij oogcontact hadden en ik met gestrekte arm de bestuurder aanwees. Ik riep de bestuurder op luide en niet mis te verstane wijze toe: "Meneer stoppen! Blijf even staan met uw auto, ik kom naar u toe". Ik zag de achteruitrijlichten aan gaan en zag dat het voertuig achteruit het parkeervak uitreed en vervolgens wegreed. Hierop ben ik achter het voertuig aangereden en aan de voorzijde van mijn motorfiets het verlichtte stopteken aan gezet. Op de Nederhorst zag ik dat eerdergenoemd voertuig rechts in een parkeervak parkeerde. Vervolgens heb ik de bestuurder op de Nederhorst aangehouden ter zake het niet voldoen aan een bevel of vordering. De bestuurder bleek te zijn: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] .”
7. Het hof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen:
“Aanvulling van het vonnis waarvan beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat door de verbalisant geen bevel of vordering is gegeven zoals is ten laste gelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de raadsman stelt acht het hof op grond van het dossier, met name de feiten zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen (nr. PL1700-2018299667-4, Politie eenheid Rotterdam, pg. 15), dat er sprake is van een bevel zoals is ten laste gelegd. Immers, er is in het voornoemde proces-verbaal van bevindingen door de verbalisant onder meer gerelateerd: "Ik zag dat de bestuurder op de Diepenhorst een parkeervak in reed. Ik stopte mijn motorfiets schuin achter het voertuig. Ik zag dat de bestuurder over zijn linkerschouder mij aankeek, wij oogcontact hadden en ik met gestrekte arm de bestuurder aanwees. Ik riep de bestuurder op luide en niet mis te verstane wijze toe: "Meneer stoppen! Blijf even staan met uw auto, ik kom naar u toe".
Het hof verwerpt het verweer.”
Bespreking van het middel
8. Ik bespreek eerst de tweede klacht. Opgemerkt zij daarbij dat in de schriftuur niet wordt geklaagd over de rechtmatigheid van het onderhavige aanwijzingsbesluit voor het veiligheidsrisicogebied Charlois, zodat daarvan in cassatie kan worden uitgegaan.
9. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen – zoals deze luidden ten tijde van de bewezenverklaarde gedragingen en ook thans nog luiden – van belang:
Art. 184, eerste lid, Sr:
“Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
Art. 151b Gemeentewet:
“1.De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied. In een veiligheidsrisicogebied kan de officier van justitie de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 50, derde lid, 51, derde lid, en 52, derde lid, van de Wet wapens en munitie toepassen.
2. De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing als veiligheidsrisicogebied dan na overleg met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012.
3. De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde.
4. De beslissing tot gebiedsaanwijzing wordt op schrift gesteld en bevat een omschrijving van het gebied waarop deze van toepassing is alsmede de geldigheidsduur.
5. De burgemeester brengt de gebiedsaanwijzing zo spoedig mogelijk ter kennis van de raad en van de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid.
6. Zodra de verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, bedoeld in het eerste lid, is geweken, trekt de burgemeester de gebiedsaanwijzing in. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.
Art. 50, derde lid, WWM:
“In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om verpakkingen van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.”
Art. 51, derde lid, WWM:
“In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.”
Art. 52, derde lid, WWM:
“In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om hem aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om een ieder aan zijn kleding te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.”
10. Art. 184, eerste lid, Sr, waarop de tenlastelegging in onderliggende zaak is toegesneden, bevat een algemene strafbaarstelling voor uiteenlopende gevallen van niet-naleving van een op grond van een wettelijk voorschrift gegeven bevel of vordering. Het is sinds HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4108, NJ 2008/26, m.nt. Mevis vaste rechtspraak dat een “wettelijk voorschrift” uitdrukkelijk moet inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bevel of het doen van een vordering. Bepalingen met enkel een algemene taakomschrijving voor de politie, zoals (in dat arrest) art. 2 Politiewet 1993 (oud; thans art. 3 Politiewet 2012), kunnen niet worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift op basis waarvan vorderingen of bevelen kunnen worden gegeven waaraan op straffe van overtreding van art. 184, eerste lid, Sr moet worden voldaan. Een APV-bepaling die alleen een verplichting inhoudt voor de burger om mee te werken aan een bevel van een opsporingsambtenaar, doch daarnaast geen uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid voor deze ambtenaar inhoudt, voldoet volgens de Hoge Raad evenmin aan het vereiste van uitdrukkelijkheid.3.In zijn arrest van 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:199, NJ 2015/173, m.nt. Borgers overweegt de Hoge Raad voorts: “Indien de strafvervolging niet betrekking heeft op het misdrijf van art. 184 Sr, zoals in gevallen van overtreding van in bepalingen van een APV neergelegde verplichtingen of geboden, is veelal niet vereist dat de vordering of het bevel door de politieambtenaar is gedaan of gegeven krachtens een wettelijk voorschrift dat uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering of het geven van het bevel (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3639). In die gevallen steunt de vervolging immers niet op handelen in strijd met art. 184 Sr, maar op overtreding van een APV.”
11. In de toelichting op het middel wordt ter onderbouwing van de tweede klacht onder meer gewezen op voormeld arrest van HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:199, NJ 2015/173, m.nt. Borgers. In die zaak was overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat de verdachte – kort gezegd – opzettelijk niet had voldaan aan een bevel krachtens art. 160, eerste lid, WWV 1994. Het hof had onder aanhaling van art. 184 Sr dit bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als "opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast”. Art. 160, eerste lid, WVW 1994 luidde destijds en luidt nog steeds: “Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen [onder andere opsporingsambtenaren, EH] is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden […]”. In cassatie lag de vraag voor of sprake was van een krachtens art. 160, eerste lid, WVW 1994 gedane vordering, die had te gelden als krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel of gedane vordering in de zin van art. 184, eerste lid, Sr. Het hof beantwoordde deze vraag bevestigend, maar de Hoge Raad zag dat anders: “Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, in aanmerking genomen dat art. 160, eerste lid, WVW 1994 verplichtingen bevat voor de bestuurder – waarvan niet-naleving in de WVW 1994 (art. 177, eerste lid onder a, in verbinding met art. 178, tweede lid) specifiek als overtreding is strafbaar gesteld – en niet uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering”. Hoewel mijn ambtgenoot Aben in zijn conclusie met argumenten het standpunt innam dat het middel faalde, kwam de Hoge Raad tot vernietiging van de bestreden uitspraak en hield hij aldus vast aan de strenge jurisprudentiële lijn die dienaangaande eerder door hem was ingezet.
12. Daarbij zij benadrukt dat blijkens de hier van toepassing zijnde rechtspraak het belangrijk is wat de tenlastelegging en dienovereenkomstig de bewezenverklaring precies inhouden met betrekking tot het wettelijk voorschrift. Het kan heel wel zijn dat op basis van een bepaald voorschrift de bevelsbevoegdheid uitdrukkelijk aan een politieambtenaar is gegeven, maar als deze grondslag in de tenlastelegging en bewezenverklaring ontbreekt, zijn de kansen op een strafrechtelijke veroordeling in zoverre al snel verkeken.4.
13. Blijkens de bewezenverklaring heeft het hof geoordeeld dat het door de betrokken politieambtenaar gegeven bevel het voertuig te doen stilhouden een krachtens art. 151b Gemeentewet en de artikelen 50, 51 en 52 WWM gedaan bevel is, dat heeft te gelden als krachtens wettelijk voorschrift gegeven in de zin van art. 184, eerste lid, Sr. Met het aanhalen van de artikelen 50, 51 en 52 WWM in de tenlastelegging en bewezenverklaring kan, gezien het eveneens aangehaalde art. 151b Gemeentewet en de gebezigde bewijsmiddelen, niet iets anders dan telkens het derde lid worden bedoeld; blijkens de bewijsvoering gaat het immers om het toepassen van controlebevoegdheden in een veiligheidsrisicogebied zodat de andere leden van die WWM-artikelen op de onderhavige zaak niet van toepassing zijn.5.
14. De tenlastelegging en bewezenverklaring aldus afgebakend, komt de (rechts)vraag op of deze wettelijke bepalingen uitdrukkelijk inhouden dat de ambtenaar van politie gerechtigd was tot het doen van een bevel als door het hof is bewezenverklaard.
15. Met verwijzing naar de tekst van die wettelijke bepalingen (zie randnummer 9) komt het mij voor dat deze vraag in ontkennende zin moet worden beantwoord. Art. 151b Gemeentewet heeft betrekking op de bevoegdheid van de burgemeester om een gebied in zijn gemeente als veiligheidsrisicogebied aan te wijzen en op de bevoegdheid van de officier van justitie om in een veiligheidsrisicogebied de zojuist aangehaalde bepalingen uit de WWM toe te passen. In die artikelen 50, derde lid, 51, derde lid en 52, derde lid, WWM is evenwel telkens enkel de bevoegdheid aan de officier van justitie gegeven om in een veiligheidsrisicogebied te gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend de aldaar genoemde objecten op wapens of munitie te onderzoeken. Noch de leden van art. 151b Gemeentewet, noch de artikelen 50, derde lid, 51, derde lid en 52, derde lid, WWM kunnen worden aangemerkt als een wettelijk voorschrift dat uitdrukkelijk inhoudt dat de ambtenaar van politie is gerechtigd tot het doen van een bevel (of vordering) als waarvan te dezen sprake en waaraan op straffe van overtreding van art. 184, eerste lid, Sr moet worden voldaan.
16. Op grond van het voorgaande meen ik dat de bewezenverklaring, voor zover deze inhoudt dat de vordering "krachtens wettelijk voorschrift" is gedaan, ook bezien in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
Slotsom
17. De tweede klacht treft doel, zodat het middel reeds om die reden slaagt en de eerste klacht geen bespreking behoeft.
18. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2020
In de schriftuur wordt telkens gesproken van “vordering”. Bewezenverklaard is een “bevel”.
HR 24 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7085, NJ 2013/49, HR 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6665, NJ 2013/50, m.nt. Mevis, HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3332, NJ 2013/51 en HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3809, NJ 2013/52, alle voorzien van een noot van Mevis. Zie voorts HR 15 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5164, HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4827 en HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:353.
Vgl. ook A.M. Mevis en R.J. Verbeek, 'Strafbaarheid ter zake van het niet opvolgen van ambtelijk bevel vraagt meer aandacht voor de strafrechtelijke bestanddelen van artikel 184 Sr', DD 2010, 33, p. 561-581.
Dan moet immers tot het openen van de goederen etc. redelijkerwijs aanleiding bestaan op grond van: a. een gepleegd strafbaar feit waarbij wapens zijn gebruikt; b. een gepleegde overtreding van de artikelen 13, 26 of 27; c. aanwijzingen dat een strafbaar feit als bedoeld onder a of b zal worden gepleegd. Dit een en ander is in casu niet aan de orde.
Beroepschrift 26‑11‑2019
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 19/03905
Betekening aanzegging: 26 november 2019
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte]
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaten: mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker
dossiernummer: D20190244
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 7 augustus 2019, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd en aldus door bevestiging de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel i
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 184 Sr alsmede 359, 415 en 423 Sv, en wel om het navolgende:
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (verkort zakelijk weergegeven) het opzettelijk niet voldoen aan een vordering krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten art. 151b Gemeentewet alsmede artt. 50, 51 en 52 Wet Wapens en Munitie, door nadat een ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd (met zijn voertuig) stil te blijven staan, hieraan geen gevolg te geven.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte de gegeven vordering niet heeft gehoord, en het door de verbalisant gegeven teken niet door hem is opgevat als een gebod met het voertuig stil te blijven staan, zodat het opzet niet bewezen kan worden verklaard. In het arrest heeft het hof het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring bevestigd. Het hof heeft echter verzuimd te responderen op het met de bewezenverklaring, maar niet met de gebezigde bewijsmiddelen strijdige verweer, zodat het arrest/de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
Voorts getuigt het kennelijke oordeel van het hof dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan een vordering ‘krachtens enig wettelijk voorschrift’ als bedoeld in art. 184 Sr van een onjuiste rechtsopvatting. Meer in het bijzonder kan uit de wettelijke voorschriften niet volgen dat sprake is van een bevelsbevoegdheid. Ten onrechte heeft het hof dan ook het vonnis van de rechtbank niet vernietigd.
Toelichting:
1.1
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
‘hij, op of omstreeks 5 oktober 2018 te Rotterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 151b van de Gemeentewet en/of (de) artikel(en) 50, 51 en/of 52 van de Wet Wapens en Munitie, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant], belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd (met zijn voertuig) stil te blijven staan, hieraan geen gevolg te geven.’
1.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in 1e aanleg d.d. 22 januari 2019 is onder meer gerelateerd:
‘De raadsman krijgt het woord tot verdediging en voert aan: Ik verzoek u om mijn cliënt vrij te spreken. Het proces-verbaal van bevindingen is niet bepaald omvangrijk. Uit dat proces-verbaal blijkt dat cliënt zijn auto parkeert, een verbalisant met zijn motorfiets schuin achter cliënt stopte en op niet misverstane wijze hem aanroept. Bij mij rijst de vraag of cliënt het aanroepen wel kon horen met de autoramen dicht. Ik heb daar mijn vraagtekens bij. Het is tevens aannemelijk dat de radio aanstond. De verbalisant verbaliseert dat hij oogcontact had met cliënt en hem aanwees. Een stopteken wordt normaliter gegeven met een opgestoken hand. Als het ten laste gelegde feit ziet op deze situatie, dan stel ik mij op het standpunt dat cliënt zich daaraan niet schuldig heeft gemaakt omdat cliënt het stopteken niet duidelijk kon horen of zien. Cliënt zou met enige snelheid achteruit hebben gereden waarna hij even later in een parkeervak parkeer. In het proces-verbaal staan niet vermeld dat cliënt met een hoge snelheid zich heeft proberen te ontrekken. Ook ten aanzien van deze situatie is er geen sprake van het niet voldoen aan een bevel of vordering()’.
1.3
In eerste aanleg is bewezen verklaard, dat:
‘hij, op 5 oktober 2018 te Rotterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 151b van de Gemeentewet en de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet Wapens en Munitie, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant], belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen (met zijn voertuig) stil te blijven staan, hieraan geen gevolg te geven.’
1.4
In het vonnis ontbreekt een expliciete weerlegging van het gevoerde verweer. Als bewijsmiddelen heeft de politierechter gebruikt:
‘2. Bewijsmiddelen en voor bewijs redengevende feiten en omstandigheden
De inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen is telkens zakelijk weergegeven. Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal van politie is — tenzij anders vermeld — bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
- —
Het proces-verbaal van aanhouding, nummer 2, pagina's 3 en 4 in het proces-verbaal met dossiernummer 2018299667, van politie, regionale eenheid Rotterdam, inhoudende als relaas van de verbalisanten:
Op 5 oktober 2018 hielden wij op de locatie Nederhorst te Rotterdam als verdachte aan [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1993, ter zake als verdachte van overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafvordering en artikel 10/3 Opiumwet, artikel 2/C Opiumwet.
- —
Het proces-verbaal van bevindingen, nummer 4, pagina's 15 tot en met 22 in het proces- verbaal met dossiernummer 2018299667, van politie, regionale eenheid Rotterdam , inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 5 oktober 2018 reed ik op een dienstmotorfiets op de Nederhorst te Rotterdam. Voor mij zag ik een grijze Peugeot rijden, voorzien van kenteken [AA-00-BB]. Op 6 september 2018 heeft de burgemeester van Rotterdam de wijk Charlois, voor de periode van 10 september 2018 tot 10 maart 2019, aangewezen als veiligheidsrisicogebied in verband met het grote aantal (vuur)wapen gerelateerde incidenten in dit gebied. Officier van justitie H.A.L.M. de Kort had op 25 september 2018 bepaald dat voor de duur van 12 uren, ingaande op 5 oktober 2018 om 15:00 uur tot zaterdag 6 oktober 2018 om 03:00 uur een bevel tot preventief fouilleren werd afgegeven. Nederhorst is gelegen in dit veiligheidsrisicogebied.
Ik was voornemens om het bevel tot preventief fouilleren, toe te passen op de inzittenden van bovengenoemd voertuig. De selectie was willekeurig. Ik zag dat de bestuurder op de Diepenhorst een parkeervak in reed. Ik stopte mijn motorfiets schuin achter het voertuig. Ik zag dat de bestuurder over zijn linkerschouder mij aankeek, wij oogcontact hadden en ik met gestrekte arm de bestuurder aanwees. Ik riep de bestuurder op luide en niet mis te verstane wijze toe: ‘Meneer stoppen! Blijf even staan met uw auto, ik kom naar u toe’. Ik zag de achteruitrijlichten aan gaan en zag dat het voertuig achteruit het parkeervak uitreed en vervolgens wegreed. Hierop ben ik achter het voertuig aangereden en aan de voorzijde van mijn motorfiets het verlichtte stopteken aangezet. Op de Nederhorst zag ik dat eerdergenoemd voertuig rechts in een parkeervak parkeerde. Vervolgens heb ik de bestuurder op de Nederhorst aangehouden ter zake het niet voldoen aan een bevel of vordering. De bestuurder bleekte zijn: [verdachte], geboren [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats].’
1.5
Het bewezenverklaarde is door de politierechter gekwalificeerd als opleverende:
‘opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten’
1.6
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte, mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam, aangevoerd:
‘In eerste aanleg is door de verdediging niet aangevoerd dat mijn cliënt de agent niet heeft gezien. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat mijn cliënt de agent heeft horen roepen. Dat is wat ik heb gezegd. Er wordt mijn cliënt verweten dat hij niet heeft voldaan aan een vordering op grond van de Wet Wapens en Munitie. De agent heeft gevorderd het voertuig waarin mijn cliënt zat tot stilstand te brengen, al dan niet ter inbeslagname van spullen. Uit het proces-verbaal van bevindingen volgen immers de door de agent neergelegde woorden: ‘Ik was voornemens om de bevoegdheden, genoemd in het bevel tot preventief fouillerén, toe te passen op de inzittenden van bovengenoemde voertuig’. Hieruit blijkt dat de agent van plan was die vorderingen die in de tenlastelegging vermeld staan — die voortkomen uit de Wet Wapens en Munitie — te gaan richten aan mijn cliënt. Dat heeft hij echter niet gedaan. Immers, de auto stond al stil en er is mijn cliënt niet gevraagd spullen uit te leveren. Het is dus niet zover gekomen, zoals is ten laste gelegd. Mijn cliënt is weggereden omdat hij geen zin had om met de politie te praten. Daarom hoort de politie de hand op te steken. Het is meneer niet duidelijk geweest dat hij moest stoppen. Hoor je iemand die je aanroept door een gesloten autoraampje? Neen. Daarom stel ik mij op het standpunt dat geen bewezenverklaring kan volgen. In het proces-verbaal van bevindingen is niet neergelegd dat mijn cliënt zijn raampje open draaide. De agent heeft gewezen, maar dat is geen stopteken zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet. Daarom verzoek ik uw hof mijn cliënt vrij te. spreken van het ten laste gelegde.’
1.7
In het arrest heeft het hof het vonnis ten aanzien van de bewezenverklaring bevestigd. Voorts heeft het hof in het arrest overwogen en beslist:
‘Aanvulling van het vonnis waarvan beroep
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman — kort gezegd — aangevoerd dat door de verbalisant geen bevel of vordering is gegeven zoals is ten laste gelegd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Anders dan de raadsman stelt acht het hof op grond van het dossier, met name de feiten zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen (nr. PL1700-2018299667-4, Politie eenheid Rotterdam, pg. 15), dat er sprake is van een bevel zoals is ten laste gelegd. Immers, er is in het voornoemde proces-verbaal van bevindingen door de verbalisant onder meer gerelateerd: ‘Ik zag dat de bestuurder op de Diepenhorst een parkeervak in reed. Ik stopte mijn motorfiets schuin achter het voertuig. Ik zag dat de bestuurder over zijn linkerschouder mij aankeek, wij oogcontact hadden en ik met gestrekte arm de bestuurder aanwees. Ik riep de bestuurder op luide en niet mis te verstane wijze toe: ‘Meneer stoppen! Blijf even staan met uw auto, ik kom naar u toe’. Het hof verwerpt het verweer.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.’
1.8
Ook in het arrest ontbreekt een expliciete weerlegging van het gevoerde verweer, waarin is aangevoerd dat verdachte het gebaar van de verbalisant niet heeft opgevat of behoefde op te vatten als een stopteken en dat verdachte de mededeling van de verbalisant niet heeft gehoord. Nu het hof niet heeft gereageerd op dit verweer, dat niet in strijd is met de bewijsmiddelen maar wel met de bewezenverklaring, is het arrest, althans de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
1.9
Voorts is het volgende van belang. De relevante wettelijke bepalingen luiden:
‘Artikel 151b van de Gemeentewet
- 1.
De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied. In een veiligheidsrisicogebied kan de officier van justitie de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 50, derde lid, 51, derde lid en 52 derde lid van de Wet wapens en munitie toepassen.
- 2.
De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing als veiligheidsrisicogebied dan na overleg met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.
- 3.
De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dan niet groter is dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde.
- 4.
De beslissing tot gebiedsaanwijzing wordt op schrift gesteld en bevat een omschrijving van het gebied waarop deze van toepassing is alsmede de geldigheidsduur. (…)
- 5.
(…)
- 6.
Zodra de verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, als bedoeld in het eerste lid, is geweken trekt de burgemeester de gebiedsaanwijzing in. (…)
Artikel 50 lid 3 van de Wet wapens en munitie
In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om verpakkingen van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om de verpakking van goederen, met inbegrip van reisbagage, te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.
Artikel 51 lid 3 van de Wet wapens en munitie
In een veiligheidsrisicogebied als bedoeld in artikel 151b, eerste lid, of 174b, eerste lid, van de Gemeentewet, kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid vervoermiddelen te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.
Artikel 52 lid 3 van de Wet wapens en munitie
In gebieden die overeenkomstig artikel 151b, eerste lid, van de Gemeentewet door de burgemeester als veiligheidsrisicogebied zijn aangewezen kan de officier van justitie gelasten dat tegenover een ieder de bevoegdheid kan worden uitgeoefend om hem aan zijn kleding te onderzoeken op de aanwezigheid van wapens of munitie. Het bevel bevat een omschrijving van het aangewezen gebied en de geldigheidsduur die niet langer dan twaalf uur mag bedragen. Het bevel bevat voorts de feiten en omstandigheden, op grond waarvan de toepassing van de bevoegdheid om een ieder aan zijn kleding te onderzoeken op wapens of munitie noodzakelijk wordt geacht.’
1.10
De tenlastelegging is toegesneden op art. 184, eerste lid, Sr. Deze bepaling, die een algemene strafbaarstelling als misdrijf behelst voor uiteenlopende gevallen van niet-naleving van bevelen of vorderingen, eist een ‘krachtens wettelijk voorschrift’ gegeven bevel of gedane vordering. Een dergelijk voorschrift moet uitdrukkelijk inhouden dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het geven van een bevel of het doen van een vordering.1. Een wettelijk voorschrift waarin uitsluitend een verplichting of gebod wordt geformuleerd te voldoen aan een bevel of vordering van de betreffende ambtenaar zal doorgaans niet een uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid inhouden. In dergelijke gevallen voorziet de wet bovendien veelal in strafbaarstelling van handelen in strijd met een op dat voorschrift gebaseerde verplichting of gebod. Indien de strafvervolging niet betrekking heeft op het misdrijf van art. 184 Sr, zoals in gevallen van overtreding van in bepalingen van een APV neergelegde verplichtingen of geboden, is veelal niet vereist dat de vordering of het bevel door de politieambtenaar is gedaan of gegeven krachtens een wettelijk voorschrift dat uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering of het geven van het bevel.2. In die gevallen steunt de vervolging immers niet op handelen in strijd met art. 184 Sr, maar op overtreding van een APV. Een door de politieambtenaren gegeven bevel een motorrijtuig te doen stilhouden krachtens een ex art. 160 lid 1 WVW 1994 gedane vordering, kan bijvoorbeeld niet gelden als een krachtens wettelijk voorschrift gegeven bevel of gedane vordering in de zin van art. 184 lid 1 Sr, in aanmerking genomen dat art. 160 lid 1 WVW 1994 verplichtingen bevat voor de bestuurder — waarvan niet- naleving in de WVW 1994 (art. 177 lid 1 onder a, i.v.m. art. 178 lid 2) specifiek als overtreding is strafbaar gesteld — en niet uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering.3. APV-bepalingen voldoen volgens de Hoge Raad niet aan de vereiste uitdrukkelijkheid wanneer zij weliswaar een verplichting voor de burger formuleren om mee te werken aan een bevel van een opsporingsambtenaar, maar het bestaan van de bevelsbevoegdheid niet uitdrukkelijk noemen.4. Een op een burger rustende verplichting tot het dulden van bepaalde handelingen brengt nog geen bevoegdheid tot vorderen mee.5.
1.11
Het kennelijke oordeel van het hof dat aan het bestanddeel ‘krachtens enig wettelijk voorschrift’ is voldaan, getuigt i.c. van een onjuiste rechtsopvatting. Als wettelijk voorschriften zijn genoemd art. 15b Gemeentewet alsmede de artikelen 50, 51 en 52 Wet Wapens en Munitie. Uit die wettelijke voorschriften volgt echter geen uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid noch een vorderingsbevoegdheid tot het stil blijven staan (met een voertuig). Voor zover de bewezenverklaring niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting is de bewezenverklaring, gelet op het bovenstaande, onbegrijpelijk althans onvoldoende met redenen omkleed, zodat het hof ten onrechte het vonnis heeft bevestigd.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 9 januari 2020
Advocaten
mr. R.J. Baumgardt
mr. P. van Dongen
mr. S. van den Akker
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑11‑2019
HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4108, NJ 2008/206.
HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3639.
HR 3 februari 2015, NJ 2015/172, en 173, m.n.t. M.J. Borgers.
zie onder meer HR 24 januari 2012, NJ 2013/49, m.nt P.A.M. Mevis, AB 2012/112, m.nt. Brouwer & Schilder; HR 27 maart 2012, NJ 2013/50; HR 15 mei 2012, LJN BW5164; HR 11 december 2012, LJN BY4827; HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:353.
HR 4 september 2012, NJ 2012/53, m.nt. P.A.M. Mevis alsmede HR 17 april 2018, NJ 2018/336.