Hof 's-Hertogenbosch, 14-09-2022, nr. 21/00871
ECLI:NL:GHSHE:2022:3204, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
14-09-2022
- Zaaknummer
21/00871
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2022:3204, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 14‑09‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:149
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:2246, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
- Vindplaatsen
NLF 2022/2250
Uitspraak 14‑09‑2022
Inhoudsindicatie
IB/PVV, Artikel 67n van de AWR, vergrijpboeten bij vrijwillige inkeer. Het hof is van oordeel dat de aan belanghebbende opgelegde vergrijpboeten voor de jaren 2002 tot en met 2007 niet in strijd zijn met het in artikel 7 EVRM en artikel 15 IVBPR vervatte legaliteitsbeginsel. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2041) geoordeeld dat toepassing van artikel 67n AWR, zoals deze bepaling luidt sinds 2 juli 2009, op het verbeteren van vóór de wetswijziging gedane aangiften er niet toe leidt dat ‘eerder begane feiten’ zwaarder worden bestraft. Het hof ziet, evenals de rechtbank, in dat wat belanghebbende heeft aangedragen geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan dat van de Hoge Raad. Het hoger beroep is ongegrond. Het hof komt evenwel ambtshalve tot het oordeel dat de vergrijpboeten voor de jaren 2002 tot en met 2010 gematigd moeten worden in verband met een overschrijding van de redelijke termijn.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00871
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 4 mei 2021, nummer BRE 19/678 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2011 (hierna: de navorderingsaanslag) opgelegd. Onderdeel van het nagevorderde bedrag is een bedrag aan vergrijpboeten.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de vergrijpboeten die zijn begrepen in de navorderingsaanslag. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2022 in ’s-Hertogenbosch. Voor de zitting hebben belanghebbende en de inspecteur laten weten dat zij niet zullen verschijnen.
1.6.
Het hof heeft het onderzoek gesloten.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2002 tot en met 2013 geen melding gemaakt van (de saldi op) de door hem en zijn echtgenote in Luxemburg aangehouden bankrekeningen.
2.2.
De aangiften IB/PVV voor de jaren 2002 tot en met 2007 zijn ingediend vóór 2 juli 2009. De aangiften IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2013 zijn ingediend na 2 juli 2009.
2.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 30 december 2014 een beroep gedaan op de inkeerregeling, zoals deze is opgenomen in artikel 67n Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). De brief van belanghebbende is aangemerkt als een vrijwillige inkeer in de zin van artikel 67n AWR.
2.4.
Op 4 november 2015 hebben belanghebbende en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten. Overeengekomen is dat het totaal van de na te vorderen belasting, boeten en rente voor de jaren 2002 tot en met 2013 wordt verwerkt in één navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011. Deze navorderingsaanslag komt tot een totaalbedrag van € 580.204, bestaande uit onder meer een bedrag aan vergrijpboeten over de jaren 2002 tot en met 2010 van in totaal € 85.023. Belanghebbende heeft in de vaststellingsovereenkomst afstand gedaan van rechtsmiddelen, maar heeft daarbij een voorbehoud gemaakt met betrekking tot de vergrijpboeten over de jaren 2002 tot en met 2010.
2.5.
De navorderingsaanslag is met dagtekening 30 november 2015 aan belanghebbende opgelegd overeenkomstig wat partijen zijn overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst.
2.6.
Tot de stukken van het geding behoort een e-mail van belanghebbende aan de inspecteur van 25 september 2015, waarin - voor zover hier van belang – het volgende staat vermeld:
“Vorige week spraken wij ook over de boete. Mijn praktische voorkeur is dat er een VSO wordt opgesteld voor alle jaren waarin een voorbehoud wordt gemaakt voor bezwaar en (hoger) beroep met betrekking tot de boete. Om moverende redenen zal bezwaar, beroep worden ingediend tegen de op te leggen boete. Dit is een zuiver juridisch verhaal.”
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1.
In geschil is of de aan belanghebbende opgelegde vergrijpboeten met betrekking tot de jaren 2002 tot en met 2007 zijn opgelegd in strijd met artikel 7 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 15 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de navorderingsaanslag met het bedrag van de opgelegde vergrijpboeten voor de jaren 2002 tot en met 2007. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het hof verwijst voor het juridisch kader naar de onderdelen 2.8 tot en met 2.11 van de uitspraak van de rechtbank.
4.2.
Belanghebbende richt zich in de kern tegen onderdeel 2.13 van de uitspraak van de rechtbank. Niet in geschil is dat de rechtbank in dat onderdeel een juiste toepassing heeft gegeven aan het arrest van de Hoge Raad van 2 november 2018,1.inhoudende dat de aan de inkeerregeling te ontlenen verwachting moet worden beoordeeld naar het moment waarop de betrokkene inkeert. Belanghebbende bestrijdt echter, naar het hof begrijpt, de juistheid van dat arrest. Het hof ziet evenwel – net zoals de rechtbank – geen aanleiding om af te wijken van het arrest van de Hoge Raad. Gelet daarop helpt belanghebbende evenmin de verwijzing naar de tijdelijke verruiming van de inkeerregeling bij beleidsbesluit in 2013.
4.3.
Afgezien van het in 3.1 vermelde geschilpunt zijn partijen het er over eens dat de opgelegde vergrijpboeten voor de jaren 2002 tot en met 2010 terecht zijn opgelegd. Het hof is het daarmee eens. Het hof acht deze vergrijpboeten ook passend en geboden, alle omstandigheden in aanmerking nemende. Daarbij neemt het hof in aanmerking de ernst van het feit (het gedurende een aantal jaren verzwijgen van buitenlandse bankrekeningen) en het feit dat belanghebbende vrijwillig is ingekeerd.
4.4.
Het hof constateert ambtshalve dat de opgelegde vergrijpboeten moeten worden verminderd in verband met een overschrijding van de redelijke termijn. Sinds het moment dat belanghebbende voor het eerst ervan heeft kennis genomen dat hij zou worden beboet rond (in ieder geval) 25 september 2015 (zie 2.6), waarmee de datum van de redelijke termijn is aangevangen,2.is de redelijke termijn met meer dan 24 maanden overschreden. Daarbij is in aanmerking genomen dat bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld, en evenmin (voldoende duidelijk) zijn gebleken. Het hof ziet hierin aanleiding om het bedrag van de vergrijpboeten met 20% te matigen. Het hof zal de boeten daarom matigen tot een bedrag van, in totaal, € 68.018.3.Nu de boetebedragen begrepen zijn in de navorderingsaanslag, moet deze navorderingsaanslag worden verminderd met € 17.005.
Omdat dit ambtshalve gebeurt, leidt dit niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep en is er evenmin aanleiding voor vergoeding van griffierecht of veroordeling van de inspecteur in de proceskosten. Wel betekent dit dat de uitspraken van de rechtbank en de inspecteur moeten worden vernietigd.4.
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de navorderingsaanslag moet worden verminderd.
Ten aanzien van het griffierecht en de proceskosten
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden en evenmin redenen voor een veroordeling in de proceskosten (vergelijk ook 4.4 slot).
5. Beslissing
Het hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- -
verklaart het beroep ongegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur;
- -
vermindert de navorderingsaanslag met € 17.005.
De uitspraak is gedaan door M.R.T. Pauwels, voorzitter, T.A. Gladpootjes en V.M. van Daalen-Mannaerts, in tegenwoordigheid van N.A. de Grave, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
N.A. de Grave M.R.T. Pauwels
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑09‑2022
Vergelijk Hoge Raad 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4753, r.o. 3.4.
Bijvoorbeeld Gerechtshof 's-Hertogenbosch 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713, r.o. 4.16.
Zie voor dit een en ander bijvoorbeeld Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053, r.o. 3.2.1. en 3.2.2 en het dictum.