Hof Den Haag, 13-04-2016, nr. 200.185.993/01
ECLI:NL:GHDHA:2016:1690
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
13-04-2016
- Zaaknummer
200.185.993/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:1690, Uitspraak, Hof Den Haag, 13‑04‑2016; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Uitspraak 13‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Het hof is van oordeel dat door de rechtbank uitgesproken ondertoezichtstelling een omgangsondertoezichtstelling betreft. Het hof heeft getoetst aan de maatstaf die door de Hoge Raad is aangelegd HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1009 en HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1073 en aan de nadere invulling daarvan in HR:19 februari 2016: ECLI:NL:HR:2016:295. Dit heeft ertoe geleid dat het hof de bestreden beschikking heeft vernietigd en het verzoek tot ondertoezichtstelling alsnog heeft afgewezen. Naar het oordeel van het hof vormt de enkele omstandigheid dat de minderjarige zijn vader sinds 2014 niet meer heeft gezien en de moeder het contact tussen de vader en de minderjarige afhoudt, onvoldoende grondslag voor het opleggen van een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling. Cruciaal is dat de minderjarige zich positief ontwikkelt en er geen zorgen zijn over de thuissituatie bij zijn moeder. Niet is gebleken dat de minderjarige in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en in zijn identiteitsontwikkeling wordt bedreigd. De minderjarige vertoont evenmin signalen die daarop duiden.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 20 april 2016
Zaaknummer : 200.185.993/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 16-75
Zaaknummer rechtbank : C/10/492957
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P. van Baaren te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de Stichting Jeugdbescherming te Rotterdam
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als informant is aangemerkt:
[informant] ,
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: de vader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 19 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 januari 2016 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Op 18 maart 2016 is van de zijde van de raad een bericht van 17 maart 2016 ingekomen, waarin is aangekondigd dat de raad ter zitting mondeling verweer zal voeren.
De zaak is op 23 maart 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- -
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- -
de vader;
- -
de [raadsmedewerker] namens de raad.
Namens de gecertificeerde instelling is, zoals door de gecertificeerde instelling aangekondigd bij faxbericht van 21 maart 2016, niemand verschenen.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de minderjarige [naam] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling met ingang van 25 januari 2016 tot 25 januari 2017.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 25 januari 2016 tot 25 januari 2017.
2. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, in die zin dat de minderjarige niet langer onder toezicht staat. Kosten rechtens.
3. De raad heeft daartegen ter zitting mondeling verweer gevoerd.
4. De moeder stelt ter onderbouwing van het door haar verzochte het volgende. De bestreden beschikking is niet goed gemotiveerd nu de omstandigheid dat de moeder de omgang blokkeert als enige grond voor de ondertoezichtstelling is genoemd. Dit terwijl een ondertoezichtstelling niet mag worden gebruikt om een omgangsregeling af te dwingen. Gelet hierop misbruikt de rechtbank het systeem. Daarbij is de moeder van mening dat het met geweld doorzetten van de omgang niet in het belang van de minderjarige kan worden geacht. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat de moeder door de vader is mishandeld en dat de minderjarige daar getuige van is geweest. De moeder heeft hiervoor van het schadefonds geweldsmisdrijven een vergoeding ontvangen en zij heeft het stuk waaruit dit blijkt overgelegd. Voorts stelt de moeder dat de afspraak over omgang bij het omgangshuis ter zitting door de rechter door middel van een buitengewoon behendige gesprekstechniek is afgedwongen. Vervolgens heeft zij de omgang bij het omgangshuis gestopt, omdat de vader zich agressief heeft gedragen in het bijzijn van de minderjarige. Daar komt bij dat de minderjarige zijn vader nauwelijks kent en ook niet over hem praat. Volgens de moeder behoeft deze situatie een andere benadering dan de situatie, waarin de omgang tussen een ouder en een minderjarige na jarenlang contact plotseling wordt verbroken. Voorts stelt de moeder dat er geen zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige. Dit is bevestigd door de school van de minderjarige, die in het kader van het raadsonderzoek als informant is benaderd. De minderjarige presteert zelfs zo goed op dat hij in de plus-klas zit.
5. De raad verweert zich daartegen als volgt. De raad voert aan dat de minderjarige in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en in zijn identiteitsontwikkeling wordt bedreigd, omdat hij zonder vader opgroeit. Voor een evenwichtige ontwikkeling van een minderjarige is het van belang om contact te hebben met beide ouders. De ouders zijn langdurig verwikkeld in een conflict. Ondanks dat door de rechtbank verscheidene pogingen zijn gedaan om de omgang op gang te brengen heeft dit nergens toe geleid. Om deze reden ziet de raad de ondertoezichtstelling als laatste middel dat kan worden ingezet om de omgang op gang te brengen. Voorts is namens de raad meegedeeld dat in het raadsrapport steeds over ‘vermeend huiselijk geweld’ door de vader richting de moeder is geschreven, maar dat inmiddels vaststaat dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. De vader heeft aan de raad meegedeeld dat hij de moeder een keer twee klappen heeft gegeven. Hoewel de moeder een andere lezing heeft over het huiselijk geweld, verwondert de raad zich over de wijze waarop de moeder zich tegen de omgang blijft verzetten. Inmiddels heeft de vader een behandeling ondergaan, zoals hem in 2012 door de raad is geadviseerd. Partijen zijn in mediation geweest en de contactmomenten bij het omgangshuis verliepen goed.
6. De vader heeft ter zitting meegedeeld dat hij de minderjarige voor het laatst in 2014 bij het omgangshuis heeft gezien. Volgens de vader verliepen de contacten goed. De minderjarige herkende hem. Dit verbaasde de vader niet aangezien de vader tijdens de relatie tussen partijen gedurende twee jaar lang fulltime voor de minderjarige heeft gezorgd, omdat hij thuis was en een WW-uitkering ontving. De vader betreurt het dat de moeder iedere vorm van contact tussen hem en de minderjarige afwijst, te meer omdat de rechtbank de afgelopen vijf jaar in de tussen partijen gevoerde omgangsprocedures steeds heeft beslist dat de omgang moet worden opgestart.
7. Het hof stelt voorop dat een ondertoezichtstelling slechts kan worden uitgesproken indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), aanwezig zijn. Uit dat artikel volgt dat een minderjarige onder toezicht gesteld kan worden indien deze zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Voorts moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat zijn te dragen.
8. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting oordeelt het hof als volgt. Het hof neemt in aanmerking dat uit het raadsrapport blijkt dat de minderjarige zich positief ontwikkelt, maar dat hij in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteitsontwikkeling wordt bedreigd omdat de minderjarige geen contact heeft met zijn vader en zijn moeder hem daar ook niet de ruimte toe biedt. De rechtbank heeft een ondertoezichtstelling opgelegd teneinde te bewerkstelligen dat het contact tussen de vader en de minderjarige wordt hersteld en uiteindelijk een omgangsregeling tot stand wordt gebracht. Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank een ‘omgangsondertoezichtstelling’ heeft opgelegd.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1009; zie tevens HR 13 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1073) blijkt dat voor het opleggen van de maatregel van een ‘omgangsondertoezichtstelling’ op de voet van art. 1:254 (oud) BW de volgende maatstaf geldt:
“Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op de in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. De rechter die de ondertoezichtstelling uitspreekt, zal in zijn beschikking niet alleen moeten vermelden dat deze gronden aanwezig zijn, doch ook moeten aangeven op grond van welke gegevens hij tot zijn oordeel is gekomen dat de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van die bedreiging hebben gefaald of waarschijnlijk zullen falen.”
10. Niet uitgesloten is dat het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling gerechtvaardigd kan zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling of juist het bestaan ervan, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. In een dergelijk geval moeten aan de motivering van de toewijzing hoge eisen gesteld worden (HR: 19 februari 2016: ECLI:NL:HR:2016:295).
11. Hoewel de grond voor de ondertoezichtstelling sinds 1 januari 2015 is gewijzigd, gaat het hof ervan uit dat de maatstaf die de Hoge Raad met betrekking tot de omgangsondertoezichtstelling heeft aangelegd met inachtneming van de nieuwe gronden op dezelfde wijze van toepassing is.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de minderjarige ten tijde van de bestreden beschikking van 25 januari 2016 ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd dan wel dat dit thans het geval is. De enkele omstandigheid dat de minderjarige zijn vader sinds 2014 niet meer heeft gezien en de moeder het contact tussen de vader en minderjarige afhoudt, vormt onvoldoende grondslag voor het opleggen van een ingrijpende maatregel als een ondertoezichtstelling. Dat de ouders hier een (juridische) strijd over voeren doet hier geen afbreuk aan. Cruciaal is dat de minderjarige zich positief ontwikkelt en geen zorgen zijn over de thuissituatie bij zijn moeder. Hoewel de raad heeft aangevoerd dat de minderjarige in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en in zijn identiteitsontwikkeling wordt bedreigd, is niet gebleken dat de minderjarige signalen vertoont die hierop duiden. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek afwijzen. Dat de grond voor een ondertoezichtstelling thans niet aanwezig is, neemt niet weg dat het hof het betreurt dat de moeder zich zo afwijzend opstelt ten aanzien van het contact tussen de vader en de minderjarige en haar ernstig in overweging geeft om haar houding omwille van de minderjarige te veranderen.
12. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.
13. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
- vernietigt de bestreden beschikking;
- wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] , af;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.F.A. Husson, E.C. Punselie en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. D.A. Lengyel als griffier, en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 20 april 2016.