In raadkamer van 12 december 2018 is over de omvang van het beklag niet gesproken.
HR, 03-03-2020, nr. 19/03163
ECLI:NL:HR:2020:325
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-03-2020
- Zaaknummer
19/03163
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:325, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 03‑03‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:12
ECLI:NL:PHR:2020:12, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑01‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:325
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op twee auto’s onder klager t.z.v. verdenking van betrokkenheid bij belastingfraude, valsheid in geschrift, verduistering en opzettelijk witwassen. 1. Heeft Rb verzuimd te beslissen op het klaagschrift v.zv. dat betrekking heeft op een bankrekening? 2. Heeft Rb ondanks een daartoe gevoerd verweer (uos) verzuimd in haar beslissing ervan blijk te geven een onderzoek te hebben verricht naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/01051 B.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03163 B
Datum 3 maart 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel van 9 januari 2019, nummer RK 18/832, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 maart 2020.
Conclusie 14‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG in beklagzaak loterijverlies. Middel over ontbreken toetsing proporitionaliteit en subsidiariteit met betrekking tot inbeslaggenomen auto's kan volgens de AG niet tot cassatie leiden.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/03163 B
Zitting 14 januari 2020
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de klager.
1. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft bij beschikking van 9 januari 2019 het beklag van de klager strekkende tot opheffing van de beslagen op een Volkswagen Sharan, met kenteken [kenteken 1] en een Rolls Royce Phantom, met kenteken [kenteken 2], ongegrond verklaard.
2. Er bestaat samenhang met de zaak 19/01051 B. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte, althans onbegrijpelijk, heeft verzuimd te beslissen op het klaagschrift, voor zover dat betrekking heeft op de BINCK Bank rekening eindigend op [001].
4.2.
Het door de klager ingediende klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv - ter griffie van de rechtbank Overijssel ingekomen op 5 november 2018 - houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“1. Op 3 juli 2018 is op grond van artikel 94 dan wel 94a Sv onder klager in beslag genomen een aantal (al dan niet mede aan hem in eigendom toebehorende) voorwerpen, waaronder, een grote hoeveelheid data (documenten en andere gegevensdragers), een personenauto, merk Volkswagen, type Sharan, en een personenauto, merk Rolls Royce. De inbeslagname houdt verband met de zaak die bij uw rechtbank bekend staat onder parketnummer 08/996033-18. Dit klaagschrift strekt tot teruggave van de beslagen voorwerpen;
2. Klager kan zich niet verenigen met de inbeslagneming, kort gezegd, nu de verdenkingen tegen hem geen stand kunnen houden, ten gevolge waarvan niet langer wordt voldaan aan de eisen om de inbeslagneming te laten voortduren. Een nadere toelichting zal op dit punt nog worden gegeven;
3. Klager heeft bovendien belang bij de spoedige teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, nu deze aan klager in eigendom toebehoren en/of hij de gebruiker daarvan is. Hij voelt zich ernstig bezwaard door het beslag, te meer nu dit al geruime tijd voortduurt;
4. Gelet op het voorgaande verzoekt klager het klaagschrift gegrond te verklaren en de beslagen voorwerpen als verzocht aan klager te doen teruggeven.”
4.3.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 21 november 2018 houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“(…)
De voorzitter stelt vast dat sprake is van 3 klaagschriften ex 552a Sv, te weten van:
- [klager] privé voor wat betreft de VW Sharan en de Rolls Royce,
(…)
[klager] verklaart zakelijk weergegeven:
Het gaat ook om het beslag op een bankrekening op Guernsey. Daar staat ruim € 900.000,-- op.
(…)
De voorzitter deelt mee dat het thans om een summiere behandeling, een marginale toetsing gaat voor wat betreft de rechtmatigheid en eventuele voortzetting van het beslag ter zake van de genoemde personenauto’s (…), alsmede de inbeslaggenomen documenten en gegevensdragers, tenzij er volgens mr. Wolters nog sprake zou zijn van beslag op andere bankrekeningen.
Mr. Wolters verklaart zakelijk weergegeven:
In het klaagschrift heb ik mij beperkt, omdat de omvang van het beslag voor wat betreft de bankrekeningen niet precies bekend was. Daarom is vermeld “waaronder”. In mijn pleitnota
kom ik nog met 5 bankrekeningen ten name van [klager] privé, waarop conservatoir beslag is gelegd.
Ik treed namens [klager] privé op. In het klaagschrift zijn die bankrekeningen niet specifiek genoemd. Ik wil in dat opzicht nu graag al het conservatoir beslag van [klager] privé aan de orde stellen.De officier van justitie verklaart desgevraagd zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van drie van de vijf bankrekeningen is opdracht gegeven tot opheffing van het conservatoir beslag van de navolgende privé-rekeningen:
- ABNAMRO-rekening eindigend op [002],
- Volksbank-rekening eindigend op [003],
- Volksbank-rekening eindigend op [004].
Op de andere 2 privérekeningen duurt het beslag nog voort.
Volgens mijn informatie gaat het daarbij om:
- de BINCK Bank-rekening eindigend op [001] met een saldo van € 16.013,40
- de BINCK Bank-beleggingsrekening eindigend op [001] met een saldo van €2.753 87.
Er is ook een holding van [klager]. Daarvan is het beslag ook opgeheven.
(…)Mr. Wolters verklaart zakelijk weergegeven:
Ik wil de 2 privérekeningen waarop thans nog beslag ligt graag meegenomen zien in de te
nemen beslissing op de klaagschriften. Er zijn nog 2 andere rekeningen die genoemd worden in mijn pleitnota.(…)Mr. Wolters legt zijn schriftelijke pleitnota over en voert vervolgens het woord overeenkomstig de inhoud van zijn pleitnota, waarvan een afschrift als bijlage aan dit proces-verbaal is gehecht.
Mr. Wolters verklaart aanvullend zakelijk weergegeven:
Concreet gaat het mijns inziens thans nog om de 3 bankrekeningen genoemd op pagina 1 van mijn pleitnota. Daarvan heb ik het proces-verbaal gezien.
De officier van justitie verklaart daarop zakelijk weergegeven:
Op de RABOBANK-rekening eindigend op [005] is geen beslag gelegd. Op de
BINCK Bank-rekening is evenmin beslag gelegd, in beide gevallen waarschijnlijk vanwege
het ontbreken van saldo.
Er lag wel beslag op de navolgende bankrekeningen:
ABNAMRO Bank, eindigend op [002],
ABN AMRO Bank, eindigend op [006],
ABNAMRO Bank, eindigend op [007] waar geen saldo op staat.
Voorts lag er beslag op de twee BINCK Bank-rekeningen met hetzelfde rekeningnummer en op de twee Volksbank-rekeningen.
De beslagen op voornoemde rekeningen zijn inmiddels opgeheven.(…)Mr. Wolters verklaart zakelijk weergegeven:
Dan resteert nog het beslag op de BINCK Bank-rekening eindigend op [001] en het beslag op de 2 auto’s, dat zijn 94a-beslagen. Dat is van belang voor de maatstaf. Van belang is nog dat het klaagschrift strekt tot teruggave van de voorwerpen en dat [klager] de eigenaar is. Voor wat betreft het 94-beslag inzake data, documenten en gegevensdragers klopt het dat al het een en ander is teruggeven. We willen het vandaag vooral alleen hebben over het conservatoir beslag en niet meer over hetgeen onder [klager] privé inbeslaggenomen is. Dat staat overigens los van hetgeen verder elders onder de vennootschappen inbeslaggenomen is.
Concreet gaat het dus om het beslag op de 2 auto’s en het beslag op de BINCK BANK- privérekening.(…)”
4.4.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“5. De beoordeling(…)
De rechtbank stelt op grond van de stukken en de behandeling in raadkamer vast dat het beklag zich thans nog richt tegen de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen:
(…)
Ten aanzien van klager 2 ([klager]):- een personenauto, Volkswagen Sharan, met kenteken [kenteken 1];
- een personenauto, Rolls Royce Phantom, met kenteken [kenteken 2];(…)”
4.5.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de rechtbank, gelet op de inhoud van het klaagschrift en het verhandelde tijdens de behandeling in raadkamer van 21 november 20181., ten onrechte, althans onbegrijpelijk, heeft geoordeeld dat het beklag zich slechts richt tegen voormelde twee personenauto’s. De rechtbank had volgens de steller van het middel ook moeten beslissen op het klaagschrift, voor zover dat betrekking heeft op genoemde BINCK Bank rekening eindigend op [001].
4.6.
Het middel ziet er niet alleen aan voorbij dat een beklag als bedoeld in art. 552a Sv, zoals deze bepaling ook voorschrijft, schriftelijk moet worden gedaan, omdat de wet niet de mogelijkheid kent dat een verzoek om teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp mondeling wordt gedaan zodat de klager in een dergelijk beklag niet kan worden ontvangen2., maar ziet er tevens aan voorbij dat het proces-verbaal van de raadkamer van 21 november 2018 als opmerking van de officier van justitie inhoudt dat de beslagen op voornoemde rekeningen, waaronder de twee Binck Bank-rekeningen met hetzelfde rekeningnummer (ik begrijp: [001]), inmiddels zijn opgeheven.
4.7.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank ondanks een daartoe gevoerd verweer (uitdrukkelijk onderbouwd standpunt) heeft verzuimd in de motivering van haar beslissing ervan blijk te geven een onderzoek te hebben verricht naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
5.2.
Het door de klager ingediende (aanvullende) klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv - ter griffie van de rechtbank Overijssel ingekomen op 5 november 2018 - houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“(…)- [klager] is niet in staat medicijnen te kopen tegen de ziekte van Lyme.
- [klager] is niet in staat de rente te betalen op de door hem afgesloten hypothecaire geldlening.
- Bij [klager] is geen enkele rekening gehouden met de beslagvrije voet.
- De claim is zoveel waard e.d. dat er andere veel minder bezwarende mogelijkheden zijn. Denk bijvoorbeeld aan derdenbeslag leggen bij de Staat/ Staatsloterij. Een beslaglegger is te allen verplicht de minst bezwarende mogelijkheden te kiezen. Dit gezien eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De claim is aldus de belastingdienst 380 miljoen euro waard en daarnaast is er nog vrijwel niks betaald ter zake de buitengerechtelijke kosten. Dat de overeenkomst ter zake de verkoop van de potentiële overwaarde daaraan in de weg zou staan is een drogreden aangezien het bij die overeenkomst gaat om wat er aan het einde van de zaak mogelijk over kan zijn onder aan de streep na aftrek van kosten van opbrengsten (en dan boven de 150.000 euro).
- [klager] is in goede justitie bereid onder voorwaarden een nader door de Staatsloterij te benoemen zekerheid te verschaffen. Bijvoorbeeld door [A]. Dit ondanks het feit dat er niks aan de hand is.Nu nog nader ter zake de 2 auto’s.(…)”
5.3.
De door de raadsman van de klager in raadkamer van 21 november 2018 overgelegde pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Proportionaliteit en subsidiariteit
De rechtbank dient bovendien aan de hand van alle feiten en omstandigheden een afweging te maken tussen enerzijds het belang van strafvordering en anderzijds de belangen van [klager]. Daarbij kan de rechtbank onder meer acht slaan op de totale waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen, het maximum genoemd in de machtiging van de RC, de gevolgen van het beslag voor de bedrijfsvoering en de aanwezige zekerheden.
Zie bijv. HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3065
In het raadkamerformulier heeft de officier van justitie een niet-volledig overzicht gegeven van alle gelegde conservatoire beslagen (zie onder 5, 1 t/m 5). Immers, ook ten laste van [klager] is op een aantal banktegoeden beslag gelegd (zie hiervoor onder 1). De waarde van beide beslagen voertuigen bedraagt in ieder geval € 100.000. Als gezegd is op Guernsey ten laste van [A] beslag gelegd op een banktegoed ad € 900.000. Daarnaast is ook nog beslag gelegd op het pand [a-straat 1] in [plaats], waar tenminste een overwaarde van € 187.000 op zit. Er ligt dan ook voor een zeer substantieel bedrag aan beslag, waarbij ik nogmaals opmerk dat de stelling kennelijk luidt dat het geld terug moet naar [A] en onder [A] maar liefst € 900.000 beslagen is.
De beslagen op de "oorlogskas" (banktegoeden) en alles wat eventueel verkocht kan worden om de oorlogskas te spekken (voertuigen) hebben [klager] en de aan hem gelieerde ondernemingen compleet lam gelegd, dat terwijl zij de belangen van ongeveer 200.000 deelnemers behartigen in de procedures tegen de Staatsloterij, dus de Staat. De Staatsloterij / Staat heeft groot belang bij het lam leggen van [klager] en de aan hem gelieerde ondernemingen. Hun luis in de pels wordt door het onderzoek, maar vooral de gelegde beslagen monddood gemaakt door een ander orgaan van de Staat. Door de beslagen staat het "levenswerk" van [klager], die zich om en nabij de afgelopen 10 jaar exclusief heeft gericht op het procederen tegen de Staatsloterij, op omvallen. Hij kan geen rekeningen meer betalen, dus ook geen griffierecht bijv. nodig om te mogen procederen. Daarmee zijn ook de belangen van ruim 200.000 deelnemers in het geding en wordt een potentiële vordering van mogelijk bijna € 400 mio kapot gemaakt.
Om die reden heeft [klager], ondanks dat hij stelt zich nergens schuldig aan te hebben gemaakt, bij email van 23 augustus 2018 een aanbod tot zekerheidstelling gedaan.
De email hield onder meer in:
"Er is een groot aantal conservatoire beslagen gelegd, onder meer op voertuigen en banktegoeden. Ter voorkoming van nieuwe beslagleggingen (met alle gevolgen voor de continuïteit van de aan cliënt gelieerde ondernemingen) wenst cliënt, althans [A] een zekerheidsstelling aan te bieden. Overigens is [klager] van oordeel dat, nu hem ten onrechte wordt verweten dat hij zich aan de tenlastegelegde feiten heeft schuldig gemaakt, er ook reden bestond om beslagen te leggen
Zoals u weet heeft [A], althans de deelnemers, volgens de Belastingdienst een vordering ad € 380.000.000 op de Staatsloterij, althans de Staat. Het betreft de verwachte uitkering van de Staatsloterij. Dat de Belastingdienst van oordeel is dat die vordering € 380.000.000 bedraagt, blijkt onder meer uit besluit van 14 februari 2018, een aan cliënt gerichte belastingaanslag ad ongeveer € 4,2 mio, en de beslissing van de Inspecteur d.d. 28 mei 2018, waarbij het door cliënt ingediende bezwaar ongegrond is verklaard. Ik veronderstel u bekend met de aanslag en de beslissing op bezwaar. [A] wenst als gezegd zekerheid te stellen. Die zekerheid bestaat uit de waarde van genoemde vordering en de daaruit afgeleide en afgesproken no cure, no pay vergoeding van tussen de 15% en 20%.
Cliënt verzoekt voorts de gelegde conservatoire beslagen op te heffen, nu de zekerheidsstelling de waarde van het voorlopig becijferde voordeel (vermeld op de door de rechter-commissaris verstrekte machtiging) ruimschoots te boven gaat. "
[klager] begrijpt dat het voor het OM plezieriger is om een waarborgsom of bankgarantie als zekerheidsstelling te ontvangen. Het systeem van de Wet gaat daarvan in beginsel ook uit. Maar andere vormen van zekerheidsstelling sluit de Wet niet uit. Het getuigt van onwil om de aangeboden onzekerheid niet te aanvaarden, dit terwijl de Staat bij monde van de Belastingdienst de potentiële claim (en ook het aandeel van [klager] daarin) nota bene waardeert op een veelvoud van het maximum genoemd in de machtigingen! [klager] bekruipt dan ook vooral het gevoel dat de zekerheid niet wordt aanvaard, omdat het zou betekenen dat hij vervolgens kan doorprocederen. En dat is natuurlijk niet de bedoeling.
Gelet op alle in het geding zijnde belangen dient de afweging daarvan uit te pakken in het voordeel van [klager]. Handhaving van de conservatoire beslagen is disproportioneel en bovendien kan met minder ingrijpende middelen (zekerheidsstelling) worden volstaan.”
5.4.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“2. De standpunten van klagers, de raadsman en de officier van justitie
(…)
Tenslotte is door de raadsman - kort samengevat - aangevoerd dat gelet op alle in het geding zijnde belangen de afweging daarvan dient uit te pakken in het voordeel van klager, dat handhaving van de conservatoire beslagen disproportioneel is en bovendien met minder ingrijpende middelen (waaronder een zekerheidsstelling, zoals concreet is aangeboden door klager) kan worden volstaan.”
5.5.
Voor zover het middel klaagt dat de rechtbank verzuimd heeft te reageren op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, wordt miskend dat art. 359, tweede lid, Sv niet het oog heeft op een ter gelegenheid van de behandeling van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv in raadkamer ingenomen standpunt.3.
5.6.
Voorts geldt het volgende. De maatstaf die door de rechter dient te worden toegepast bij de beoordeling of het belang van strafvordering zich verzet tegen handhaving van de op de voet van art. 94a Sv gelegde beslagen, vergt niet een (ambtshalve) onderzoek met betrekking tot de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat in verband met hetgeen door of namens de klager is aangevoerd de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht. (Vgl. HR 29 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2881.)
5.7.
De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat zich in het onderhavige geval geen feiten en omstandigheden voordoen die een onderzoek vergen met betrekking tot de vraag of voortzetting van het beslag op de twee personenauto’s in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat oordeel is, in het licht van hetgeen door en namens de klager is aangevoerd zoals weergegeven onder 5.3 en 5.4, niet onbegrijpelijk. Daarbij merk ik op dat het aangevoerde in zijn algemeenheid ziet op alle, zowel wat betreft de klager als de overige klagers, gelegde conservatoire beslagen en niet nader is toegelicht waarom het beslag op de twee personenauto’s disproportioneel zou zijn, dan wel niet in overeenstemming zou zijn met de eisen van subsidiariteit.4.
5.8.
Het middel faalt.
6. De middelen kunnen worden verworpen met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 14‑01‑2020
Zie HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.3.
HR 15 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8560.
Vgl. HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1252 en HR 30 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8735. Anders: HR 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:247 en HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:833.