ABRvS, 13-07-2016, nr. 201507723/1/A2
ECLI:NL:RVS:2016:1970
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
13-07-2016
- Zaaknummer
201507723/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:1970, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13‑07‑2016; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2015:3969
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
ABKort 2016/267
BR 2016/95 met annotatie van I.P.A. van Heijst
Gst. 2016/170 met annotatie van C.N. van der Sluis, H.F.T. Pennarts
AB 2016/454 met annotatie van J.H.M. Huijts
JOM 2016/680
Uitspraak 13‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 18 september 2014 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
201507723/1/A2.
Datum uitspraak: 13 juli 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Raalte,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 augustus 2015 in zaak nr. 15/832 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Raalte.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2014 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk overgelegd.
[appellant] heeft een reactie op dit stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2016, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.T. Brouwer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] is eigenaar van de woning op het adres [locatie A] te Raalte. Bij brief van 20 januari 2014 heeft [appellant] het college verzocht hem een tegemoetkoming in door hem geleden planschade toe te kennen. Aan dit verzoek heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat zijn woning € 40.000,00 in waarde is gedaald als gevolg van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", omdat onder dit plan op het perceel [locatie B] de bestemming "Wonen" rust, terwijl onder het voordien geldende bestemmingsplan, "Buitengebied 1994", op dit perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" rustte.
2. Aan het besluit van 3 maart 2015 heeft het college drie adviezen van de planschadebeoordelingscommissie van de gemeente Raalte van onderscheidenlijk 4 augustus 2014, 13 november 2014 en 10 februari 2015 en een advies van de commissie bezwaarschriften van de gemeente Raalte van 3 december 2014 ten grondslag gelegd.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] te laat heeft aangevoerd dat de schijn is gewekt dat een van de twee leden van de planschadebeoordelingscommissie, mr. W.E.M. Klostermann, partijdig is en het college de adviezen van de commissie om die reden niet aan de afwijzing van zijn tegemoetkomingsverzoek ten grondslag kon leggen. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat het college [appellant] bij brief van 24 januari 2014 de samenstelling van de commissie kenbaar heeft gemaakt, in deze brief te kennen is gegeven dat, ingeval [appellant] bezwaren heeft tegen deze samenstelling, hij binnen twee weken een wrakingsverzoek kan indienen, en [appellant], die destijds al werd bijgestaan door een professioneel rechtsbijstandverlener, van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank heeft in de stukken verder geen aanleiding gezien om te vermoeden dat Klostermann of de planschadebeoordelingscommissie in dit geval niet onafhankelijk zou adviseren.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot dit oordeel is gekomen. Volgens [appellant] heeft hij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid Klostermann te wraken, omdat hij er eerst later van op de hoogte kwam dat Klostermann het college ook als advocaat heeft bijgestaan in juridische procedures. Dat hij Klostermann niet heeft gewraakt neemt niet weg dat het college hem niet als adviseur mocht inschakelen, aldus [appellant].
4.1. Niet in geschil is dat Klostermann onafhankelijk is, omdat hij niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de gemeenteraad of het college en hij ook niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. In geschil is of de schijn van partijdigheid is gewekt.
4.2. Indien een college van burgemeester en wethouders zich ter onderbouwing van een besluit op een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade beroept op een advies van een onafhankelijke deskundige, ligt het op de weg van dit college zich te vergewissen van de onpartijdigheid van de geraadpleegde deskundige. Een aanvrager mag er in beginsel op vertrouwen dat een college hieraan voldoet. Hierbij is van belang dat een college beter in staat is dan een aanvrager om na te gaan of de (beoogde) adviseur en/of zijn kantoorgenoten de gemeente, het college en/of een ander bestuursorgaan van de gemeente in het nabije verleden hebben geadviseerd en/of bijgestaan in juridische procedures.
In dit geval heeft het college [appellant] er niet op gewezen dat Klostermann en/of zijn kantoorgenoten de gemeente, het college en/of andere bestuursorganen van de gemeente in het nabije verleden hebben geadviseerd en/of bijgestaan in juridische procedures. Klostermann heeft ook niet uit eigen beweging kenbaar gemaakt welke werkzaamheden hij en/of zijn kantoorgenoten in het nabije verleden voor de gemeente, het college en/of andere bestuursorganen van de gemeente hebben verricht. Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd te kennen gegeven dat mr. H.M.E. Baten, werkzaam bij Tog Nederland, hem er in de bezwaarfase op heeft geattendeerd dat Klostermann werkzaamheden voor de gemeente heeft verricht en dat hij dit naar voren heeft gebracht zodra dit hem bekend werd. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank niet kan worden gevolgd in haar oordeel dat [appellant] zijn stelling dat de schijn van partijdigheid is gewekt te laat naar voren heeft gebracht, omdat hij gebruik had moeten maken van de bij brief van 24 januari 2014 geboden mogelijkheid Klostermann te wraken.
Het betoog slaagt in zoverre.
4.3. Dit brengt de Afdeling ertoe te beoordelen of de schijn van partijdigheid van Klostermann is gewekt.
De Afdeling heeft het college bij brief van 9 maart 2016 verzocht een overzicht over te leggen van de diensten die Klostermann de periode voordat hij het college adviseerde over het tegemoetkomingsverzoek van [appellant] voor de gemeente, het college en andere bestuursorganen van de gemeente heeft verricht. De Afdeling heeft het college verder verzocht om ingeval ook andere advocaten, verbonden aan het kantoor waar Klostermann de periode voor de adviezen werden uitgebracht werkzaam was, diensten voor de gemeente, het college of andere bestuursorganen van de gemeente hebben verricht ook hiervan een overzicht over te leggen.
Bij brief van 12 april 2016 heeft het college een overzicht overgelegd waaruit blijkt dat Klostermann de gemeente in de jaren voor de advisering in de zaak [appellant] en tijdens de advisering in deze zaak in twee procedures als advocaat heeft bijgestaan en driemaal advies heeft uitgebracht aan de gemeente of bestuursorganen van de gemeente. In deze periode hebben meerdere kantoorgenoten van Klostermann de gemeente of bestuursorganen van de gemeente als advocaat bijgestaan of geadviseerd. De Afdeling stelt vast dat het door het college overgelegde overzicht niet overeenkomt met de op de zitting bij de rechtbank door het college gedane mededeling dat Klostermann de gemeente eenmaal heeft bijgestaan en dat het college de rechtbank derhalve in zoverre onjuist heeft geïnformeerd.
Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit het overgelegde overzicht dat grond bestaat om de schijn van partijdigheid van Klostermann aan te nemen (zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4570). Hiertoe is van belang dat een advocaat zorg draagt voor de rechtsbescherming van zijn cliënt en dat hij daartoe partijdig is bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. De schijn van partijdigheid kan worden gewekt door een deskundige die in het ene geval door een bestuursorgaan wordt ingeschakeld om een onafhankelijk advies uit te brengen, terwijl deze deskundige of anderen die van hetzelfde samenwerkingsverband deel uitmaken, gelijktijdig of betrekkelijk kort voorafgaande aan de verlening van de opdracht tot advisering als deskundige, in een of meer andere gevallen hetzelfde bestuursorgaan, de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort of andere organen die deel uitmaken van dezelfde rechtspersoon, als advocaat of gemachtigde heeft, respectievelijk hebben bijgestaan of geadviseerd.
Dat het college - of de gemeente - ten tijde van belang geen exclusieve relatie had met Klostermann of het kantoor waarvoor Klostermann werkzaam was doet er niet aan af dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Dat Klostermann in deze procedure niet is opgetreden als gemachtigde bij de rechtbank en niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft, doet hieraan gelet op het voorgaande evenmin af.
Het betoog slaagt daarom ook voor het overige.
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 3 maart 2015 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), vernietigen. Dit betekent dat het college opnieuw dient te beslissen op het door [appellant] gemaakte bezwaar. Daartoe dient het college advies in te winnen bij een onafhankelijk en onpartijdig adviseur. Het college dient verder een beslissing te nemen over de vergoeding van de door [appellant] opgevoerde deskundigenkosten.
6. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 augustus 2015 in zaak nr. 15/832;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Raalte van 3 maart 2015, kenmerk 8732;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Raalte tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro);
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Raalte aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 404,00 (zegge: vierhonderdvier euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Polak w.g. Dijkshoorn
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016
735.