Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet Internationaal Strafhof
Artikel 56
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2020
- Bronpublicatie:
18-12-2019, Stb. 2020, 1 (uitgifte: 13-01-2020, kamerstukken: 35206)
- Inwerkingtreding
01-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
06-03-2020, Stb. 2020, 89 (uitgifte: 17-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Terzake van gevangenisstraffen die door het Strafhof zijn opgelegd wegens een of meer van de misdrijven, bedoeld in artikel 5 van het Statuut, en waarvan de tenuitvoerlegging in Nederland plaatsvindt, kan geen gratie worden verzocht en verleend. Een verzoekschrift om vermindering of kwijtschelding van zodanige straf wordt door Onze Minister onverwijld doorgezonden aan het Strafhof.
2.
Op een daartoe strekkend verzoek van het Strafhof maakt Onze Minister aan het Strafhof zijn zienswijze bekend met betrekking tot de heroverweging van een straf als bedoeld in het eerste lid overeenkomstig artikel 110 van het Statuut. Met het oog daarop kan Onze Minister het advies inwinnen van de rechtbank Den Haag en kan hij overigens bij derden alle inlichtingen inwinnen die hij nodig acht.
3.
Terzake van gevangenisstraffen die door het Strafhof zijn opgelegd wegens een misdrijf gericht tegen de rechtspleging van het Strafhof als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van het Statuut, alsmede terzake van overige door het Strafhof opgelegde straffen, kan, indien de tenuitvoerlegging in Nederland plaatsvindt, overeenkomstig artikel 6:7:1 van het Wetboek van Strafvordering gratie worden verzocht en verleend. Alvorens omtrent de gratieverlening wordt beslist, consulteert Onze Minister het Strafhof teneinde diens zienswijze te vernemen.