Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Moldavië betreffende de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven
Artikel 13 Beginselen
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2008
- Bronpublicatie:
10-10-2007, PbEU 2007, L 334 (uitgifte: 19-12-2007, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-01-2008, PbEU 2008, L 24 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
De lidstaten en Moldavië moeten doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatloze personen beperken tot gevallen waarin die personen niet rechtstreeks aan de staat van bestemming kunnen worden overgedragen.
2.
Moldavië staat de doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatloze personen over zijn grondgebied toe indien een lidstaat daarom verzoekt, en een lidstaat staat de doorgeleiding van onderdanen van derde landen en staatloze personen over zijn grondgebied toe indien Moldavië daarom verzoekt, wanneer de verdere reis in eventuele andere staten van doorgeleiding en de overname door de staat van bestemming verzekerd zijn.
3.
Doorgeleiding kan door Moldavië of een lidstaat worden geweigerd
- a)
indien de onderdaan van een derde land of de staatloze persoon een reëel gevaar loopt in de staat van bestemming of een andere staat van doorgeleiding te worden onderworpen aan foltering, aan onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, aan de doodstraf of aan vervolging op grond van ras, godsdienst, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep, of politieke overtuiging, of
- b)
indien de onderdaan van een derde land of de staatloze persoon in de aangezochte staat of een andere staat van doorgeleiding blootstaat aan strafrechtelijke sancties, of
- c)
om redenen van volksgezondheid, binnenlandse veiligheid, openbare orde of andere nationale belangen van de aangezochte staat.
4.
Moldavië of een lidstaat kan elke afgegeven vergunning intrekken indien zich later omstandigheden zoals bedoeld in lid 3 voordoen of aan het licht komen die de doorgeleiding belemmeren of indien de verdere reis in eventuele andere staten van doorgeleiding of de overname door de staat van bestemming niet meer verzekerd is. In dat geval neemt de verzoekende staat de onderdaan van een derde land of de staatloze persoon zo nodig onverwijld terug.