Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/3.4.3
3.4.3 Overeenkomst en verschil
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS380377:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Wel geldt een wettelijke maximumtermijn van één jaar, zie art. 589 lid 1 Rv. De rechter kan met het oog op de proportionaliteit deze limitering naar beneden bijstellen (zie lid 2). Overigens kan de faillissementsgijzeling krachtens art. 87 lid 3 F wel langer dan een jaar voortduren.
In Pres. Rb. Zwolle 20 mei 1986, KG 1986, 301 en Pres. Rb. Zwolle 6 mei 1987, KG 1987, 236 noemt de Zwolse rechtbankpresident de gevorderde lijfsdwang (die als reactie achteraf ten uitvoer wordt gelegd) 'een vrijheidsbenemende straf op overtreding van een rechterlijk verbod' en als zodanig niet toewijsbaar; een mogelijkheid tot het uitspreken van lijfsdwang bestaat blijkens de wet in deze gevallen echter wel degelijk.
Vgl. Van Nispen 1978, p. 23; Van Nispen wijst erop dat in de jurisprudentie wel is bepaald dat in geval van een verbod de lijfsdwang kan worden uitgeoefend zodra gegronde vrees bestaat dat de veroordeelde zich niet aan het rechterlijk verbod zal houden, zie Rb. Utrecht 19 april 1939, NJ 1940, 191; Hof Amsterdam 20 november 1946, NJ 1947, 411. Met Van Nispen ben ik van mening dat in geval van verboden de lijfsdwang slechts zinvol te hanteren is als reactie op een concrete overtreding. Ook de MvT op art. 589 Rv lijkt hiervan uit te gaan. Mijns inziens bestaat voor tenuitvoerlegging die eerder aanvangt dan het moment waarop de debiteur blijk geeft het vonnis niet na te leven, onvoldoende rechtvaardiging. Opmerkelijk is in dit verband dat art. 87 lid 1 F wel de 'gegronde vrees voor niet-nakoming' als grond voor aanvang van de aldaar geregelde - met de lijfsdwang te vergelijken - verzekerde bewaring noemt.
Blijkens de Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting komen dwangsom en lijfsdwang in wezen overeen. Met lijfsdwang wordt immers - evenals met de dwangsom - beoogd het gedrag van de veroordeelde zodanig te beïnvloeden, dat de kans dat deze de hoofdveroordeling naleeft, optimaal is. Primair doel van de lijfsdwang is, net als van de dwangsom, om gedrag in strijd met de hoofdveroordeling te voorkomen. Ook de lijfsdwangveroordeling is er voorts specifiek op gericht om in het individuele geval zo nodig gehoorzaamheid aan de hoofdveroordeling te bewerkstelligen. Net zo min als de dwangsomveroordeling kan de lijfsdwangveroordeling los worden gezien van de hoofdveroordeling waaraan zij is verbonden; de executiemiddelen hebben een accessoir karakter gemeen.
In de wijze waarop de beide indirecte executiemiddelen de gehoorzaamheid aan de hoofdveroordeling beogen te stimuleren, bestaat wel een belangrijk verschil. Executie van lijfsdwang vindt namelijk niet steeds plaats als reactie op de gedraging van de veroordeelde achteraf, maar gaat in veel gevallen aan die gedraging vooraf. Dit is steeds het geval wanneer de hoofdveroordeling tot een doen of geven veroordeelt, zonder dat daaraan een tijdstip of termijn is verbonden. Weliswaar moet aan de zijde van de debiteur een begin van niet-naleving hebben plaatsgehad,1 maar de lijfsdwang wordt vervolgens ten uitvoer gelegd totdat de debiteur presteert: de debiteur kan vanaf die dag worden gegijzeld totdat hij aan de hoofdveroordeling voldoet.2 Aldus ondervindt hij onmiddellijk - en letterlijk - aan den lijve de nadelen die zijn verbonden aan zijn keuze om de veroordeling niet na te leven.
Niet in alle gevallen wordt lijfsdwang ten uitvoer gelegd totdat de veroordeelde presteert. Ziet de lijfsdwangveroordeling op een verbod, of moet een geven of doen op of voor een bepaald tijdstip plaatshebben, dan zijn de werking van lijfsdwang en dwangsom vergelijkbaar. De executie van de lijfsdwangveroordeling vormt in die gevallen, net als in geval van de dwangsom, noodzakelijkerwijs een reactie achteraf.3 In het hier bedoelde geval hebben executie van dwangsom en lijfsdwang dus op hetzelfde moment plaats. Beide veroordelingen stellen de veroordeelde iets onaangenaams in het vooruitzicht (financieel nadeel respectievelijk vrijheidsbeneming, al dan niet in eenheden per inbreuk of tijdsverloop); verwezenlijking daarvan heeft plaats bij het niet naleven van de hoofdveroordeling.4
Al naargelang de aard van de hoofdveroordeling geschiedt executie van lijfsdwang ofwel totdat gepresteerd wordt dan wel omdat niet gepresteerd werd. Ik benadruk het hier bedoelde onderscheid door in het eerste geval te spreken van de afdwingende werking van lijfsdwang: hier is van tastbare, feitelijke dwang sprake, die door middel van directe leedtoevoeging wordt geëffectueerd. In het tweede geval spreek ik - net als in geval van de dwangsom - van afschrikkende of preventieve werking. De vrijheidsbeneming wordt in dit geval slechts in het vooruitzicht gesteld.