HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252, m.nt. Knigge, rov. 3.5.
HR, 13-10-2009, nr. 07/13060
ECLI:NL:HR:2009:BK0021
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
13-10-2009
- Zaaknummer
07/13060
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BK0021
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verkeersrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK0021, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑10‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK0021
ECLI:NL:PHR:2009:BK0021, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK0021
- Vindplaatsen
VR 2010, 24
Uitspraak 13‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht schuld i.d.z.v. art. 6 WVW 1994. HR herhaalt relevante overwegingenuit HR NJ 2005,252. Gelet op het geheel van de vaststellingen van het Hof, geeft ’s Hof’s oordeel dat verdachte in hoge mate onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat derhalve sprake is van schuld i.d.z.v. art. 6 WVW 1994, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is de bewezenverklaring voorts naar de eis der wet met redenen omkleed.
13 oktober 2009
Strafkamer
nr. 07/13060
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 april 2007, nummer 23/002611-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.W. Schouten, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt over de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte 'in hoge mate onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden'.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 14 november 2004 te Halfweg in de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, van het merk Citroën, type BX), daarmede rijdende in westelijke richting over (de voor het openbaar verkeer openstaande weg) de Provinciale weg N200, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij toen daar rijdende over die weg, welke weg ter plaatse was gelegen binnen de bebouwde kom en op welke weg een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan en naderende een ter hoogte van de kruising van die weg met (de voor het openbaar verkeer openstaande wegen) de Dubbele Buurt en de Oranje Nassaustraat gelegen oversteekplaats, terwijl voornoemd kruispunt vooraf door een geel knipperlicht was aangeduid als een gevaarlijk punt en voorzichtigheid was geboden, terwijl voor voornoemd kruispunt werd gewaarschuwd voor verkeerslichten, aangeduid door bord J32 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, omstreeks 18.14 uur, in hoge mate onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden door met een hogere dan voornoemde maximum snelheid te rijden en ter hoogte van voornoemde kruising niet te stoppen voor een in zijn richting gekeerd geel licht uitstralend verkeerslicht en daarbij - rijdende over de linkerrijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer - een op de rechterrijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer tot stilstand komend of stilstaand ander motorrijtuig te passeren en bij de nadering van een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats, waar toen op een plaats gelegen in de directe nabijheid van die voetgangersoversteekplaats een voetganger doende was de weg over te steken, niet zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was dan wel behoorlijk uit te wijken voor die voetganger, terwijl hij, verdachte, die voetganger reeds zo dicht was genaderd, dat hij hem niet meer kon ontwijken en dat er een aanrijding is ontstaan tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en die voetganger, waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een kneuzing van de hersenen met eenzijdige verlamming van de linker lichaamshelft en 3 gebroken ruggenwervels en een gebroken bekken en heupkom en een gebroken knie, heeft opgelopen."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het is juist dat ik op 14 november 2004 omstreeks 18.14 uur te Halfweg in de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude als bestuurder van een personenauto, van het merk Citroen, type BX, in westelijke richting heb gereden over de Provinciale weg N200, waarbij vlak na de kruising van die weg met de Dubbele Buurt en de Oranje Nassaustraat een aanrijding is ontstaan tussen dat door mij bestuurde motorrijtuig en een voetganger, genaamd [slachtoffer], waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ik ben schuldig aan die aanrijding. Ik reed op dat moment ongeveer 70 km per uur, terwijl je daar maar 50 mag rijden en ik had dat moeten weten. Het betreft hier een onoverzichtelijke situatie.
Vlak voor de aanrijding plaatsvond, was ik bezig in te halen, waardoor ik op de linker weghelft reed. Ik haalde in omdat die andere auto, die op de rechter rijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer reed, aan het uitrollen was bij het naderen van de kruising. Het verkeerslicht van genoemde kruising sprong op oranje en ik gaf toen gas. Genoemde [slachtoffer] was bezig over te steken, en die heb ik vervolgens geschept. Hij kwam neer ver ná de kruising."
b. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Toen het verkeerslicht op oranje sprong, heeft de aanwezigheid van een flitspaal mij ertoe gebracht om gas bij te geven. Ik ben mij bewust van de verkeerssituatie op dit kruispunt. Er bevindt zich een slinger in de weg. Ik neem de verantwoordelijkheid van het gebeurde op mij. Ik heb gewoon onvoldoende opgelet."
c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"(p 4) Op 14 november 2004 vond omstreeks 18.14 uur op de rijbaan van de Provinciale weg N200, ter hoogte van de kruising met de Oranje Nassaustraat en de Dubbele Buurt, ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van Halfweg in de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, een ongeval plaats tussen een personenauto en een overstekende voetganger.
De personenauto - een motorrijtuig - was een Citroën van het type BX. De bestuurder was [verdachte].
Het slachtoffer was [slachtoffer]. Deze persoon is ten gevolge van dit ongeval zwaar gewond geraakt en overgebracht naar het V.U. Ziekenhuis (het hof begrijpt: het VUMC) te Amsterdam.
De bestuurder reed over de noordelijke rijbaan van de Provinciale weg N200, komende uit de richting van Amsterdam en gaande in de richting van Haarlem.
Uit de snelheidsanalyse is gebleken dat de bestuurder minimaal heeft gereden met een snelheid tussen de 70,75 en 73,16 km per uur. Ter plaatse is de toegestane snelheid 50 km per uur.
[Slachtoffer] liep over het ten noorden van de Provinciale weg N200 gelegen trottoir. Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] een aantal meters ten westen van de voetgangersoversteekplaats op genoemde weg is overgestoken. Op het moment dat hij begonnen was met oversteken werd hij aangereden door de Citroën BX.
(p7) Verkeersmaatregelen ter plaatse.
Wij zagen het volgende:
- Genoemde wegen zijn voor het openbaar verkeer opengesteld.
- Een geel knipperlicht, dat de betekenis heeft: gevaarlijk punt; voorzichtigheid geboden.
- Bij dit gele knipperlicht is een waarschuwingsbord conform model J32 van de Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geplaatst; onder dit bord is een onderbord geplaatst waarop wordt aangegeven dat de afstand tot de verkeerslichten (het hof begrijpt: geplaatst bij vorenbedoelde kruising) 300 meter bedraagt.
(p14) De bestuurder, [verdachte], reed over de noordelijke rijbaan van de Provinciale weg N200, gaande in westelijke richting. Hij naderde de kruising van genoemde weg met de Oranje Nassaustraat en de Dubbele Buurt over de linkerrijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer. Volgens zijn eigen verklaring en de verklaringen van diverse getuigen veranderde het voor hem geldende verkeerslicht van groen licht naar oranje licht (het hof begrijpt: het in de telastelegging bedoeld 'in zijn richting gekeerd geel licht uitstralend verkeerslicht'). [Verdachte] besloot zijn snelheid te verhogen door gas bij te geven.
Volgens zijn eigen verklaring reed hij met een snelheid van ongeveer 70 km per uur het kruisingsvlak op. Nog voordat hij bij de westelijk gelegen voetgangersoversteekplaats was zag hij een voetganger, [slachtoffer], de noordelijke rijbaan van de N200 oversteken. [slachtoffer] liep, gezien vanuit de rijrichting van [verdachte], enkele meters voorbij deze oversteekplaats. [Verdachte] heeft een noodremming ingezet, maar kon een aanrijding met [slachtoffer] niet voorkomen. Vervolgens raakte [verdachte] met de voorzijde van zijn voertuig [slachtoffer]."
d. een formulier van het VUMC te Amsterdam houdende medische informatie betreffende [slachtoffer], voor zover inhoudende:
"Uitwendig waargenomen letsel:
- kneuzing van de hersenen met eenzijdige verlamming van de linker lichaamshelft;
- 3 gebroken ruggewervels;
- gebroken bekken en heupkom;
- gebroken knie."
3.3. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994, in het onderhavige geval het bewezenverklaarde in hoge mate onvoorzichtig en onoplettend rijden, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252).
3.4. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen onder meer het volgende vastgesteld. De verdachte, die als bestuurder van een personenauto reed over de Provincialeweg N200, is bij het naderen van de kruising met de Oranje Nassaustraat en de Dubbele Buurt in Halfweg, welke kruising - naar de verdachte bekend was - onoverzichtelijk is en gevaarlijk waarvoor met een geel knipperlicht wordt gewaarschuwd, niet gestopt toen een in zijn richting gekeerd verkeerslicht veranderde van groen licht naar geel licht. In plaats daarvan besloot hij zijn snelheid te verhogen door gas bij te geven. De verdachte reed op dat moment op de linkerrijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer en was bezig een op de rechterrijstrook rijdende auto, die aan het uitrollen was voor de kruising, in te halen. De verdachte is daarop met een snelheid van ten minste zeventig km per uur het kruisingsvlak opgereden, terwijl de ter plaatse toegestane snelheid vijftig km per uur bedroeg. Hij heeft vervolgens met zijn auto een voetganger geschept die aldaar aan het oversteken was.
3.5. Gelet op het geheel van die vaststellingen geeft 's Hofs oordeel dat de verdachte in hoge mate onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat derhalve sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De bewezenverklaring is naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.6. Het middel faalt derhalve.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert het aantal uren taakstraf in die zin dat dit 135 uren bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 67 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 oktober 2009.
Conclusie 25‑08‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens ‘overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht’, veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, ontzegd voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.
Namens verdachte heeft mr. J.W. Schouten, advocaat te Arnhem, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 14 november 2004 te Halfweg in de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, als verkeersdeelnemer, te weten als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, van het merk Citroen, type BX), daarmede rijdende in westelijke richting over (de voor het openbaar verkeer openstaande weg) de Provinciale weg N200, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij toen daar rijdende over die weg, welke weg ter plaatse was gelegen binnen de bebouwde kom en op welke weg een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan en naderende een ter hoogte van de kruising van die weg met (de voor het openbaar verkeer openstaande wegen) de Dubbele Buurt en de Oranje Nassaustraat gelegen oversteekplaats, terwijl voornoemd kruispunt vooraf door een geel knipperlicht was aangeduid als een gevaarlijk punt en voorzichtigheid was geboden, terwijl voor voornoemd kruispunt werd gewaarschuwd voor verkeerslichten, aangeduid door bord J32 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, omstreeks 18.14 uur, in hoge mate onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden door met een hogere dan voornoemde maximum snelheid te rijden en ter hoogte van voornoemde kruising niet te stoppen voor een in zijn richting gekeerd geel licht uitstralend verkeerslicht en daarbij — rijdende over de linkerrijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer— een op de rechterrijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer tot stilstand komend of stilstaand ander motorrijtuig te passeren en bij de nadering van een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats, waar toen op een plaats gelegen in de directe nabijheid van die voetgangersoversteekplaats een voetganger doende was de weg over te steken, niet zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was dan wel behoorlijk uit te wijken voor die voetganger, terwijl hij, verdachte, die voetganger reeds zo dicht was genaderd, dat hij hem niet meer kon ontwijken en dat er een aanrijding is ontstaan tussen dat door hem bestuurde motorrijtuig en die voetganger, waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een kneuzing van de hersenen met eenzijdige verlamming van de linker lichaamshelft en 3 gebroken ruggenwervels en een gebroken bekken en heupkom en een gebroken knie, heeft opgelopen.’
4.
Het eerste middel klaagt dat het Hof de afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging ten aanzien van de mate van schuld onvoldoende heeft gemotiveerd. Het tweede middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte, zoals het Hof heeft bewezenverklaard, ‘in hoge mate onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden’. Ik bespreek eerst het tweede middel.
5.
De bewezenverklaring berust op de navolgende bewijsmiddelen:
‘1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 27 maart 2007, inhoudende, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Het is juist dat ik op 14 november 2004 omstreeks 18.14 uur te Halfweg in de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude als bestuurder van een personenauto, van het merk Citroen, type BX, in westelijke richting heb gereden over de Provinciale weg N200, waarbij vlak na de kruising van die weg met de Dubbele Buurt en de Oranje Nassaustraat een aanrijding is ontstaan tussen dat door mij bestuurde motorrijtuig en een voetganger, genaamd [slachtoffer], waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ik ben schuldig aan die aanrijding. Ik reed op dat moment ongeveer 70 km per uur, terwijl je daar maar 50 mag rijden en ik had dat moeten weten. Het betreft hier een onoverzichtelijke situatie.
Vlak voor de aanrijding plaatsvond, was ik bezig in te halen, waardoor ik op de linker weghelft reed. Ik haalde in omdat die andere auto, die op de rechter rijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer reed, aan het uitrollen was bij het naderen van de kruising. Het verkeerslicht van genoemde kruising sprong op oranje en ik gaf toen gas. Genoemde [slachtoffer] was bezig over te steken, en die heb ik vervolgens geschept. Hij kwam neer ver ná de kruising.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 10 mei 2006, inhoudende, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Toen het verkeerslicht op oranje sprong, heeft de aanwezigheid van een flitspaal mij ertoe gebracht om gas bij te geven. Ik ben mij bewust van de verkeerssituatie op dit kruispunt. Er bevindt zich een slinger in de weg. Ik neem de verantwoordelijkheid van het gebeurde op mij. Ik heb gewoon onvoldoende opgelet.
3. Een proces-verbaal met nummer/kenmerk Revo 04-1174 van 16 januari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (opgenomen na dossierpagina 17), inhoudende, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van deze verbalisanten:
(p 4) Op 14 november 2004 vond omstreeks 18.14 uur op de rijbaan van de Provinciale weg N200, ter hoogte van de kruising met de Oranje Nassaustraat en de Dubbele Buurt, ter plaatse gelegen binnen de bebouwde kom van Halfweg in de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, een ongeval plaats tussen een personenauto en een overstekende voetganger.
De personenauto —een motorrijtuig— was een Citroën van het type BX. De bestuurder was [verdachte].
Het slachtoffer was [slachtoffer]. Deze persoon is ten gevolge van dit ongeval zwaar gewond geraakt en overgebracht naar het V.U. Ziekenhuis (het hof begrijpt: het VUMC) te Amsterdam.
De bestuurder reed over de noordelijke rijbaan van de Provinciale weg N200, komende uit de richting van Amsterdam en gaande in de richting van Haarlem.
Uit de snelheidsanalyse is gebleken dat de bestuurder minimaal heeft gereden met een snelheid tussen de 70,75 en 73,16 km per uur. Ter plaatse is de toegestane snelheid 50 km per uur.
[Slachtoffer] liep over het ten noorden van de Provinciale weg N200 gelegen trottoir. Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] een aantal meters ten westen van de voetgangersoversteekplaats op genoemde weg is overgestoken. Op het moment dat hij begonnen was met oversteken werd hij aangereden door de Citroën BX.
(p7) Verkeersmaatregelen ter plaatse.
Wij zagen het volgende:
- —
Genoemde wegen zijn voor het openbaar verkeer opengesteld.
- —
Een geel knipperlicht, dat de betekenis heeft: gevaarlijk punt; voorzichtigheid geboden.
- —
Bij dit gele knipperlicht is een waarschuwingsbord conform model J32 van de Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 geplaatst; onder dit bord is een onderbord geplaatst waarop wordt aangegeven dat de afstand tot de verkeerslichten (het hof begrijpt: geplaatst bij vorenbedoelde kruising) 300 meter bedraagt.
(p14) De bestuurder, [verdachte], reed over de noordelijke rijbaan van de Provinciale weg N200, gaande in westelijke richting. Hij naderde de kruising van genoemde weg met de Oranje Nassaustraat en de Dubbele Buurt over de linkerrijstrook voor het rechtdoorgaande verkeer. Volgens zijn eigen verklaring en de verklaringen van diverse getuigen veranderde het voor hem geldende verkeerslicht van groen licht naar oranje licht (het hof begrijpt: het in de telastelegging bedoeld ‘in zijn richting gekeerd geel licht uitstralend verkeerslicht 1). [Verdachte] besloot zijn snelheid te verhogen door gas bij te geven.
Volgens zijn eigen verklaring reed hij met een snelheid van ongeveer 70 km per uur het kruisingsvlak op. Nog voordat hij bij de westelijk gelegen voetgangersoversteekplaats was zag hij een voetganger, [slachtoffer], de noordelijke rijbaan van de N200 oversteken. [slachtoffer] liep, gezien vanuit de rijrichting van [verdachte], enkele meters voorbij deze oversteekplaats. [Verdachte] heeft een noodremming ingezet, maar kon een aanrijding met [slachtoffer] niet voorkomen. Vervolgens raakte [verdachte] met de voorzijde van zijn voertuig [slachtoffer].
4. Een formulier houdende medische informatie betreffende [slachtoffer], ingevuld door een arts van het VUMC te Amsterdam op 30 december 2004, inhoudende, voorzover van belang en zakelijk weergegeven:
Uitwendig waargenomen letsel:
- —
kneuzing van de hersenen met eenzijdige verlamming van de linker lichaamshelft;
- —
3 gebroken ruggewervels;
- —
gebroken bekken en heupkom;
- —
gebroken knie.’
6.
Vooropgesteld zij dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of de schuld aan het verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994, in het onderhavige geval het bewezenverklaarde in hoge mate onvoorzichtig en onoplettend rijden, uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.1.
7.
Volgens de bewezenverklaring is verdachtes in hoge mate onvoorzichtig en onoplettend rijden gelegen in het met een hogere snelheid rijden dan ter plaatse was toegestaan, ter hoogte van de onderhavige kruising niet stoppen voor een in verdachtes richting geel licht uitstralend verkeerslicht, daarbij een ander motorrijtuig passeren, en niet stoppen voor een voetganger die nabij een oversteekplaats doende was over te steken, en dat alles terwijl ter plaatse een maximumsnelheid van 50 km/u gold en voor genoemd binnen de bebouwde kom gelegen kruispunt werd gewaarschuwd voor dat kruispunt als gevaarlijk punt en voor de aanwezigheid van verkeerslichten. Een en ander kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen.
8.
Daar komt nog het volgende bij. Volgens verdachtes voor het bewijs gebezigde verklaring was ter plaatse van het ongeval sprake van een onoverzichtelijke situatie. De gebezigde bewijsmiddelen houden verder in dat de verdachte rijdend in de richting van de verkeerslichten zijn snelheid heeft verhoogd tot ten minste 70 km/u. Hij heeft dus de toegelaten maximumsnelheid ondanks de waarschuwing voor het kruispunt als gevaarlijk punt overschreden met ten minste bijna de helft van de ter plaatse toegestane maximumsnelheid. Daarmee heeft hij, naar het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld, een ernstig gevaarzettend element toegevoegd aan de reeds gevaarlijke, onoverzichtelijke verkeersituatie waardoor het gevaarlijker werd over te steken, temeer omdat overstekende voetgangers op een dergelijke overschrijding van de maximumsnelheid niet bedacht plegen te zijn. Daar komt nog bij dat de verdachte het oversteken bemoeilijkte doordat hij nabij een oversteekplaats een ander voertuig inhaalde.2.
9.
Tegen deze achtergrond getuigt 's Hofs oordeel dat de verdachte in hoge mate onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en daarmee schuld had als bedoeld in art. 6 WVW1994 niet van een onjuiste rechtsopvatting3. en is dat oordeel evenmin onbegrijpelijk.
10.
Aan de begrijpelijkheid van 's Hofs oordeel doet niet af, zoals in de toelichting op het middel wordt aangevoerd, dat overschrijding van de maximumsnelheid niet een strafrechtelijke overtreding maar een gedraging is als bedoeld in art. 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Bij die gedraging wordt immers geabstraheerd van de omstandigheden van het geval, en wel in het bijzonder van de vraag of die gedraging in de omstandigheden van het geval ook concreet gevaar oproept. Is dat wel het geval, dan komt art. 5 WVW1994 in beeld.
11.
Voorts maakt de omstandigheid dat bestuurders blijkens art. 68 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) bij een geel verkeerslicht dienen te stoppen maar moeten doorrijden indien stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is, het niet onbegrijpelijk dat het Hof bij de vaststelling van de mate van schuld kennelijk heeft meegewogen dat de verdachte niet is gestopt voor een in zijn richting geel licht uitstralend verkeerslicht. Het Hof heeft immers niet met die enkele vaststelling volstaan, maar heeft in dat verband kennelijk mede betekenis toegekend aan de vaststellingen dat de verkeerslichten reeds 300 meter eerder door middel van een van een waarschuwingsbord waren aangekondigd, dat de verdachte een auto die voor de verkeerslichten aan het uitrollen was en kennelijk dus wel voor het gele verkeerslicht kon stoppen is gaan inhalen, alsmede dat hij ter hoogte van die verkeerslichten zijn snelheid tot ver boven de maximumsnelheid verhoogde met het oog op een ter plaatse aanwezige flitspaal welke hij niet hoefde te vrezen als hij reeds zo dicht bij het verkeerslicht was dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk was toen het verkeerslicht op geel sprong.
12.
Anders dan in de toelichting op het middel besloten ligt, betekent de omstandigheid dat bij het gele knipperlicht een waarschuwingsbord ‘verkeerslichten’ was geplaatst niet dat aan dat knipperlicht zijn zelfstandige betekenis ‘gevaarlijk punt; voorzichtigheid geboden’ (art. 75 RVV1990) wordt ontnomen. Het waarschuwingsbord J32 vormt immers geen onder een verkeersbord aangebracht onderbord als bedoeld in art. 67 RVV1990 maar een in Bijlage I bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 als zodanig opgenomen verkeersbord (J32).
13.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
14.
Het eerste middel klaagt dat het Hof in het bestreden arrest is afgeweken van het door de raadsman van de verdachte ter zitting ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van de mate schuld zonder die afwijking te motiveren.
15.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof en de aldaar door de raadsman van de verdachte overgelegde pleitnotitie heeft de raadsman, voor zover hier van belang, aangevoerd:
‘Soorten van schuld:
- a.
aanmerkelijke verkeersfouten
- b.
grove verkeersfouten
- c.
roekeloosheid; wegpiraterij
Centrale vraag in de onderhavige casus is of van een zodanig schuldverwijt jegens mijn cliënt gesproken kan worden.
De onder a genoemde schuldvormen worden beschouwd als de lichtste vorm van schuld op grond waarvan nog vervolgd kan worden voor artikel 6 WVW. Dit deel van mijn betoog is erop gericht aan te tonen dat zelfs van die gradatie van schuld geen sprake was en dat er hooguit bewezenverklaring kan plaatsvinden voor artikel 5 WVW.
Een voorbeeld van een ‘aanmerkelijke verkeersfout’ als hiervoor bedoeld onder a. is het niet verlenen van voorrang (Aanwijzing Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, beleidsregels OM, hierna ‘de aanwijzing’). Ook in normaal spraakgebruik zal het niet verlenen van voorrang als een aanmerkelijke verkeersfout worden beschouwd, aangezien voorrangsregels per definitie essentieel zijn voor een veilig en vlot verkeer. De vraag is of cliënt een verwijt kan worden gemaakt van hetzelfde gewicht als het voorbeeld van geen voorrang verlenen.
Hoewel de tijd achter ons ligt dat de Hoge Raad tenminste twee verkeersfouten nodig achtte om de schuld als bedoeld in art. 6 WVW bewezen te verklaren, moge duidelijk zijn dat niet zomaar elke verkeersfout voldoende is om de schuldvorm die art. 6 WVW vereist aanwezig te achten. Voor juristen is het bijvoeglijk naamwoord ‘aanmerkelijk’ als bedoeld in aanmerkelijke verkeersfout, ook echt ‘tamelijk groot’.
snelheid
Het voornaamste verwijt aan cliënt is de overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u. Uit het technisch onderzoek is gebleken dat ongeveer 71 km/u werd gereden. Die omstandigheid is niet aan te merken als een aanmerkelijke verkeersfout. Het is fout, maar het is geen misdrijf en zelfs geen overtreding; het is in het geheel geen strafbaar feit maar een Muldergedraging. (…)
verkeersborden
Cliënt wordt verweten dat het betreffende kruispunt was aangeduid als een gevaarlijk kruispunt door een geel knipperlicht. Dat is overgenomen door de rechtbank in de bewezenverklaring. Het klopt evenwel niet. Op foto 3 (p. 21 ) is het gele knipperlicht te zien. Het waarschuwt voor nabije verkeerslichten door het daaronder geplaatste waarschuwingsbord ‘J32’ en onderbord ‘300 m’. Niets wijst erop dat cliënt niet bedacht was op de verkeerslichten. Cliënt wist ook dat die er stonden want hij rijdt de bewuste route regelmatig.
Overigens wordt de automobilist voor het naderen van de betreffende kruising gebombardeerd met visuele stimuli; er is een ANWB-bewegwijzeringsbord 300 m. voor de kruising (foto 1), er staan grote cijfers op het wegdek (beide rijstroken), er is een plaatsnaambord, er is een bord ‘maximumsnelheid: 50’ (‘A1’), beide bevestigd aan een drietal rood-wit gestreepte palen, er staat een omgekeerd waarschuwingsbord en een omgekeerd verbodsbord (foto 2), dan is er het gele knipperlicht met het waarschuwingsbord terzake van de verkeerslichten, met onderbord, op de lichtmast daar direct na is een vierkant bord geplaatst waarvan het opschrift op de foto niet leesbaar is (foto 3) en tenslotte is er, een tiental meters voor de kruising, rechts een waarschuwingsbord (‘J37’) geplaatst met onderbord ‘langere remweg nieuw wegdek’ en links van de weg het bord dat bestuurders verbiedt te keren (‘F7’).
Het kan als feit van algemene bekendheid beschouwd worden dat een persoon menselijkerwijs niet even attent kan zijn op een zodanige overvloed van waarschuwingen en aanduidingen die elkaar op korte afstand opvolgen.
Dat de situatie ter plaatse onduidelijk was en onoverzichtelijk moge blijken uit de omstandigheid dat het kruispunt na dit ongeval door de wegbeheerder is aangepast met verkeersdrempels (zie foto's bijlage 2).
Dat de situatie ter plaatse hectisch is mag voorts blijken uit de omstandigheid dat bedoeld kruispunt plaatselijk bekend staat als het ‘moordkruispunt’, verwijzend naar de talrijke ongevallen die er hebben plaatsgevonden. Daags na het ongeval van cliënt werd het kruispunt in het plaatselijke dagblad, dat melding maakte van het ongeval, ook aldus aangeduid.
De omstandigheid derhalve dat voor wat voor situatie dan ook gewaarschuwd wordt, kan cliënt hooguit in zeer beperkte mate worden tegengeworpen.
verkeerslicht
De omstandigheid dat cliënt door geel (oranje) is gereden is opgenomen in de tenlastelegging, maar is geen fout en is niet verwijtbaar. Niet alleen mag dat, het moet zelfs indien men niet meer in de gelegenheid is nog verantwoord te stoppen (artikel 68 eerste lid onder b Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, RW). Cliënt was doende een ander voertuig in te halen en had om die reden kortstondig zijn snelheid opgevoerd.
Concluderend blijft als verwijtbare gedraging over de overschrijding van de maximumsnelheid door cliënt. Dat kan, noch naar gangbaar spraakgebruik, noch naar juridische maatstaven, worden gekwalificeerd als ‘aanmerkelijke verkeersfout’. Het is geen verwijt dat qua ernst is gelijk te stellen met bv. Het niet verlenen van voorrang. Dat betekent dat er onvoldoende bewijs is voor het aannemen van schuld zoals artikel 6 WVW die vereist. Ik verzoek Uw Hof dan ook cliënt daarvan vrij te spreken en tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde over te gaan.’
16.
Hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd kan bezwaarlijk anders worden aangemerkt dan behelzende het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994 geen sprake is, nu de gedragingen van de verdachte — de enkele overschrijding van de maximumsnelheid — nog niet de lichtste schuldvorm opleveren.
17.
Zoals hiervoor ten aanzien van het tweede middel uiteen is gezet, kan 's Hofs oordeel dat de verdachte ‘in hoge mate onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden’ zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid. Nu aldus in de gebezigde bewijsmiddelen besloten ligt dat en waarom het Hof het in het middel bedoelde standpunt niet heeft gevolgd, bevat het bestreden arrest in dat verband voldoende gegevens en was het Hof naar aanleiding van het in het middel bedoelde standpunt niet tot nadere motivering gehouden.4.
18.
Het middel faalt.
19.
Het derde middel klaagt dat het Hof, ondanks een gevoerd verweer, heeft nagelaten te motiveren in welke mate de eventuele eigen schuld van het slachtoffer heeft bijgedragen aan de concreet gevaarzettende situatie. Het Hof had, zo wordt in de toelichting op het middel aangevoerd, moeten motiveren om welke reden de bewezenverklaarde mate van schuld verzoeker kan worden verweten.
20.
Het middel kan niet tot cassatie leiden, nu het miskent dat een verweer over de invloed van de eigen schuld van het slachtoffer op de mate van schuld van de verdachte, als in het middel bedoeld, in hoger beroep niet is gevoerd. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van het Hof en de aldaar overgelegde pleitnotitie heeft de raadsman van de verdachte aan eventuele eigen schuld van het slachtoffer slechts in het kader van de strafmaat aandacht besteed:
‘Strafmaat
Bij het bepalen van de strafmaat vraag ik U rekening te houden met de volgende omstandigheden.
Het slachtoffer heeft door zijn gedrag bijgedragen aan de concrete gevaarzetting. Volgens de aanwijzing kan medeschuld van de benadeelde een factor zijn bij de vraag of zich Strafverminderende omstandigheden voordoen. Ten eerste stak het slachtoffer de (ter plaatse zesbaans) weg niet ter hoogte van de nabijgelegen voetgangersoversteekplaats over. Dat blijkt uit de verklaringen van getuigen Fosca (‘De man stak enkele meters voorbij de voetgangersoversteekplaats de weg over’), Traidia en Pamuk (‘We weten wel zeker dat man niet overstak bij de voetgangersoversteekplaats’) en Smits (‘Ik weet zeker dat de man […] niet op de voetgangersoversteekplaats liep’). Ook cliënt heeft verklaard dat het slachtoffer ongeveer vijf meter voorbij de oversteekplaats de weg overstak.
Erger nog, het slachtoffer stak de weg over terwijl het voetgangerslicht van de nabijgelegen oversteekplaats op rood stond. Dat blijkt uit de verklaring van getuige Smits (‘Ik weet zeker dat de man door rood is gelopen […] Dit weet ik om ik weet hoe de verkeerlichtinstallatie werkt op het kruispunt. De personenauto had namelijk oranje en dan kunnen de voetgangers geen groen hebben’) in samenhang met de vaststelling door de Verkeersongevallendienst (p. 11) waaruit blijkt dat de tijd tussen het moment waarop het verkeerslicht voor auto's rood wordt en het voetgangerslicht groen wordt, vijf seconden bedraagt. Nadat derhalve het verkeerslicht voor auto's rood wordt, blijft het voetgangerslicht nog vijf seconden rood.’
21.
Het middel faalt.
22.
Het eerste en het derde middel kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering. Gelet op het belang van de rechtsontwikkeling, dat gezien het in HR 1 juni 2004, LJN AO5822, NJ 2005, 252, m. nt. Kn, rov. 3.5 benadrukte casuïstische karakter van het schuldoordeel is gediend met een gemotiveerd oordeel over de vraag of in een geval als het onderhavige merkelijke schuld kan worden aangenomen, komt het tweede middel voor een dergelijke afdoening mijns inziens niet in aanmerking.
23.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 12 april 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan vierentwintig maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.
24.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
25.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑08‑2009
In dat verband merk ik op dat geen sprake was van een overtreding van het in art. 12 RVV 1990 opgenomen verbod om vlak voor een voetgangersoversteekplaats in te halen, nu, naar een blik over de papieren muur leert, in het onderhavige geval sprake lijkt te zijn van een met verkeerslichten geregelde oversteekplaats en niet van een (met zebramarkering aangeduide) voetgangersoversteekplaats in de zin van art. 49, tweede lid, RVV 1990 (zie de Nota van toelichting op art. 49 RVV1990:voetgangersoversteekplaatsen bestaan uit een zogenaamde zebra-markering). Mede in aanmerking genomen dat daaromtrent namens de verdachte niets is aangevoerd, is 's Hofs kennelijke oordeel dat het woord ‘voetgangersoversteekplaats’ in de telastelegging slechts in de feitelijke betekenis van het woord is gebruikt, niet onbegrijpelijk. Vgl. HR 7 mei 1996, VR 1996, 229.
Vgl. HR 24 juni 2006, LJN BC7914, NJ 2008, 442, m.nt. Keijzer, waarin sprake was van een geringere overschrijding van de maximumsnelheid en (toch) culpa werd aangenomen.
HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.1 en 3.8.2. onder i.