Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/2.5.3:2.5.3 Overgangsrecht
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/2.5.3
2.5.3 Overgangsrecht
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS509688:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
MvA I, Kamerstukken I, 2003/04, 28 197, C, blz. 21.
MvA I, Kamerstukken I, 2003/04, 28 197, C, blz. 21.
Zie B. WESSELS, Overgangsrecht Nieuw BIJ' in kort bestek, tweede herziene druk, Lelystad 1990, blz. 30.
MvT II, Kamerstukken II 2001/02, 28 197, no. 3, blz. 53; in dezelfde zin MvA I, Kamerstukken I, 2003/04, 28 197, C, blz. 5-6.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel kent zélf geen bepaling van overgangsrecht. Als gevolg daarvan zijn de art. 68a e.v. van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek van toepassing.1 Art. 68a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek luidt:
’1. Van het tijdstip van haar in werking treden af is de wet van toepassing, indien op dat tijdstip is voldaan aan de door de wet voor het intreden van een rechtsgevolg gestelde vereisten, tenzij uit de volgende artikelen iets anders voortvloeit."
De wetgever gaat met art. 68a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek als hoofdregel — kort samengevat — uit van onmiddellijke werking.2 Indien wij aannemen dat art. 1021 Rv in de toepassing ervan een totstandkomingseis vormt, kan met een beroep op analoge toepassing van art. 81 lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek zelfs de terugwerkende kracht ervan worden bepleit. Opmerking verdient nog dat volgens art. 3:39 BW rechtshandelingen die niet in de voorgeschreven vorm zijn verricht in beginsel nietig zijn. Art. 81 lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek luidt:
’Een nietige rechtshandeling wordt op het tijdstip waarop de wet op haar van toepassing wordt, met terugwerkende kracht tot een onaantastbare bekrachtigd, indien zij heeft voldaan aan de vereisten die de wet voor een zodanige rechtshandeling stelt."
Indien wij van onmiddellijke werking uitgaan, dan zal een overeenkomst tot arbitrage, ook als zij vóór de inwerkingtreding van de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel op 30 juni 2004 is totstandgekomen, met elektronische gegevens kunnen worden bewezen. Art. 68a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek verlangt voor de toepassing van de wet dat is voldaan aan de door de wet voor het intreden van een rechtsgevolg gestelde vereisten.3 Zulks betekent dat aan de voorwaarden van art. 6:227a lid 1 BW zal moeten zijn voldaan, wil bewijs als bedoeld in art. 1021 Rv bestaan, terwijl het bewijs van de arbitrageovereenkomst in de zin van art. 1021 Rv ontbreekt als niet aan de voorwaarden van art. 6:227a lid 1 BW is voldaan. Hierbij zij wél bedacht dat volgens de wetgever niet steeds aan alle voorwaarden van art. 6:227a lid 1 BW moet zijn voldaan:
’(...). Voorts dient te worden bedacht dat het artikel niet meer doet dan aangeven in welke gevallen bedoelde gelijkstelling [van elektronische gegevens met een geschrift dat op papier is gesteld] in ieder geval plaatsvindt. Het is derhalve zelfs niet ondenkbaar dat de rechter daarnaast in een concreet geval tot de conclusie komt dat gelijkstelling op zijn plaats is, ook al is niet aan alle vier genoemde voorwaarden voldaan. Gedacht kan worden aan een geval waarin kan worden vastgesteld dat de eis van schriftelijkheid door de wetgever uitsluitend werd gesteld met het oog op de bewijsbaarheid van hetgeen tussen partijen is overeengekomen. Een langs elektronische weg totstandgekomen overeenkomst die raadpleegbaar door partijen is en waarvan de authenticiteit in voldoende mate is gewaarborgd — een overeenkomst dus die voldoet aan het in [art. 6:227a] lid 1 onder a en b gestelde — vervult in dat bijzondere geval alle functies die de wetgever met het stellen van de eis van schriftelijkheid beoogde te waarborgen en behoort derhalve rechtens met een schriftelijke overeenkomst gelijk te worden gesteld. Afgezien van deze bijzondere gevallen geldt dat in de praktijk voor gelijkstelling aan de vier in [art. 6:227a] lid 1 genoemde voorwaarden moet zijn voldaan."4 [tekst en cursivering toegevoegd]
Art. 1021 Rv vormt een voorschrift dat volgens de wetgever bij uitstek als bewijsvoorschrift is bedoeld (zie 8.2.3). Zulks betekent dat, voor een vóór inwerkingtreding van de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel elektronisch totstandgekomen overeenkomst tot arbitrage, niet mag worden uitgesloten dat aan de eis van geschrift als bedoeld in art. 1021 Rv is voldaan als (slechts) de voorwaarden van art. 6:227a lid 1 (a) en (b) BW zijn vervuld. Ook als wordt aangenomen dat art. 1021 Rv (in de toepassing ervan) een totstandkomingseis vormt, zal — blijkens de tekst van art. 6:227a BW en het zojuist weergegeven citaat uit de parlementaire geschiedenis dienaangaande over de toepassing van de voorwaarden in het algemeen — niet steeds aan alle voorwaarden moeten zijn voldaan. De eis van geschrift als bewijs van de overeenkomst wordt immers genoemd als één voorbeeld van gelijkstelling waarin niet aan alle voorwaarden van art. 6:227a lid 1 BW moet zijn voldaan. Wel zal gelijkstelling alsdan veeleer uitzondering dan regel zijn als niet aan alle voorwaarden van art. 6:227a lid 1 BW is voldaan.
Zie voor het overgangsrecht met betrekking tot art. 1021 Rv in het algemeen 2.2.3.