Resolutie heffing van omzetbelasting met betrekking tot het ter beschikking stellen van personeel in het kader van (her)structurering van publiekrechtelijke lichamen
Tekst
Geldend
Geldend vanaf 31-07-2000
- Bronpublicatie:
31-07-2000, Internet 2000, 000 (uitgifte: 01-01-2000, regelingnummer: RTB2000/1326M)
- Inwerkingtreding
31-07-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-07-2000, Internet 2000, 000 (uitgifte: 01-01-2000, regelingnummer: RTB2000/1326M)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht (V)
§ 1. Inleiding
De aanschrijving van 13 juli 1988, nr. VB 88/865 (BTW-227) bevat een faciliteit voor de gevallen waarin personeel ter beschikking wordt gesteld in het kader van privatisering van onderdelen van overheidsinstellingen. Het is mij gebleken dat bij de (her)structurering van publiekrechtelijke lichamen zich in de praktijk meer gevallen voordoen waarin — in een overgangssituatie — personeel ter beschikking wordt gesteld, zoals bijvoorbeeld bij een gemeentelijke herindeling, bij het samengaan van publiekrechtelijke lichamen en bij grensoverschrijdende samenwerking door publiekrechtelijke lichamen. Gelet hierop heb ik aanleiding gevonden mijn opvattingen kenbaar te maken met betrekking tot het ter beschikking stellen van personeel bij:
§ 2. Begrip ‘ter beschikking stellen van personeel’
In deze mededeling wordt onder ‘ter beschikking stellen van personeel’ verstaan de situatie waarin een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn werkgever door deze ter beschikking is gesteld van een derde om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn. Vergelijk in dit verband artikel 16a van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen en onderdeel 3 van hoofdstuk II van de op 17 december 1990 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden notitie inzake BTW-heffing met betrekking tot onder andere de terbeschikkingstelling van personeel in de sociaal-culturele sector en de gezondheidssector (Tweede Kamer, vergaderjaar 1990–1991, 21.800 IXB, nr. 19).
§ 3. Privatisering
§ 3.1. Algemeen
Ter verwezenlijking van de wens tot privatisering van onderdelen van overheidsinstellingen worden veelal privaatrechtelijk gestructureerde lichamen in het leven geroepen welke de voordien door deze instellingen uitgevoerde taken overnemen. In een aantal gevallen komt het daarbij voor dat zittend personeel, op dat moment belast met de uitvoering van bedoelde taken, de hiermee gemoeide werkzaamheden — onder verantwoordelijkheid van de nieuwe organisatie — blijft verrichten zonder dat de dienstbetrekking met de desbetreffende overheidsinstelling wordt verbroken. Dit laatste geschiedt veelal uit rechtspositionele overwegingen. Nadien aan te trekken personeel, hetzij in verband met uitbreiding van de werkzaamheden, hetzij ter vervanging van vorenbedoeld zittend personeel, wordt rechtstreeks door de nieuwe organisatie in dienst genomen. Aldus treedt na verloop van tijd een situatie in waarin de bij die organisatie werkzame personeelsleden ook allen daadwerkelijk bij die organisatie in dienst zijn.
§ 3.2. Toepassing Wet op de omzetbelasting 1968
Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden, daarbij in aanmerking nemend dat hier in feite sprake is van een overgangssituatie, ontmoet het bij mij geen bezwaar dat in vorenbedoelde gevallen ter zake van de doorberekening van de salariskosten van bedoeld personeel door de daarbij betrokken overheidsinstellingen aan de desbetreffende privaatrechtelijke lichamen heffing van omzetbelasting tot nader order achterwege blijft.
§ 4. Wijziging gemeentelijke indeling
§ 4.1. Algemeen
Blijkens artikel 1, onderdeel a, van de Wet algemene regels herindeling ( Staatsblad 1991, 317) (verder te noemen: de Wet ARHI) en artikel 282 van de Gemeentewet is sprake van een wijziging van een gemeentelijke indeling bij opheffing van bestaande gemeenten en instelling van nieuwe gemeenten alsmede bij wijziging van gemeentegrenzen indien deze naar verwachting betrekking heeft op 10% of meer van het inwonertal van ten minste één van de betrokken gemeenten.
Een wijziging van een gemeentelijke indeling geschiedt bij wet (zie artikel 283 van de Gemeentewet). Alvorens een voorstel van wet om advies aan de Raad van State wordt gezonden, moet eerst een in de Wet ARHI en in de Gemeentewet voorgeschreven procedure worden gevolgd. Het initiatief tot wijziging van een gemeentelijke indeling kan uitgaan van de gemeenten zelf of van de provincie. Indien het initiatief uitgaat van de provincie kunnen in de procedure drie fasen worden onderscheiden. Als eerste de overlegfase, waarbij de provincie en de betrokken gemeenten met elkaar spreken over de wenselijkheid van een gemeentelijke herindeling. Vervolgens wordt in de tweede fase het herindelingsplan opgesteld en vindt daarover inspraak plaats. Daarna vindt in de derde fase de besluitvorming plaats resulterende in een door Provinciale Staten vast te stellen ontwerptekening (zie artikel 7 van de Wet ARHI en artikel 285 van de Gemeentewet). Vervolgens is het aan de Minister van Binnenlandse Zaken om een voorstel van wet voor herindeling aan de ministerraad voor te leggen. Indien de raden van twee of meer gemeenten wijziging van de gemeentelijke indeling met betrekking tot die gemeenten wenselijk achten, kunnen zij bij gelijkluidend besluit een daartoe strekkende ontwerptekening vaststellen. Deze besluiten behoeven de goedkeuring van GS. De door de gemeenteraden vastgestelde en door GS goedgekeurde ontwerptekening wordt aan de Minister van Binnenlandse Zaken gezonden en doorloopt daarna dezelfde procedure als wanneer het initiatief uitgaat van de provincie.
§ 4.2. Ter beschikking stellen van personeel, voorafgaand aan gemeentelijke herindeling
Indien gemeenten, betrokken bij een gemeentelijke herindeling, (extra) personeel nodig hebben, doen zij tijdens de procedure die voorafgaat aan de herindeling vaak eerst een beroep op de andere bij dezelfde herindeling betrokken gemeenten. Als een van die andere gemeenten daartoe de mogelijkheid heeft en bereid is, worden één of meerdere personen aan de ‘vragende’ gemeente ter beschikking gesteld. In dat verband wordt ook wel gesproken van detacheren. De gemeente die het personeel ter beschikking stelt, brengt de loonkosten van dat personeel aan de ‘vragende’ gemeente in rekening. Nadat de herindeling een feit is, eindigt de terbeschikkingstelling aangezien de betrokken personen dan in de meeste gevallen in dienst kunnen zijn van de nieuw gevormde gemeente.
De bij een herindeling betrokken gemeenten kiezen voor deze aanpak om te bereiken dat zich na de totstandkoming van de gemeentelijke herindeling geen personele problemen voordoen dan wel dat deze zo gering mogelijk zijn.
§ 4.3. Toepassing Wet op de omzetbelasting 1968
Het ter beschikking stellen van personeel door een gemeente aan een andere gemeente is een prestatie die de betrokken gemeente niet als overheid verricht, maar in de hoedanigheid van ondernemer. Omdat ter zake van die prestatie een vergoeding in rekening wordt gebracht, is de gemeente die het personeel ter beschikking stelt in beginsel 17,5% omzetbelasting verschuldigd. Gelet echter op de omstandigheid dat in casu sprake is van een tijdelijke situatie kan ik er mij tot nader orde[lees: nader order] mee verenigen dat de heffing van omzetbelasting ter zake achterwege blijft vanaf de datum waarop gedeputeerde staten op grond van artikel 5, lid 1, van de Wet ARHI het herindelingsplan aan de Minister van Buitenlandse Zaken zendt, dan wel het moment dat de raden van de betrokken gemeenten op grond van artikel 3, lid 1, van de Wet ARHI de ontwerptekening vast stellen.
In een concreet geval komt de grond aan de goedkeuring te ontvallen op het moment waarop de betrokken gemeenten niet langer zelfstandig zijn, doch voortaan als één publiekrechtelijk lichaam optreden. De goedkeuring eindigt ook op het moment waarop blijkt dat de gemeentelijke herindeling geen doorgang zal vinden dan wel dat een gemeente die personeel van een andere gemeente heeft ingeleend casu quo aan een andere gemeente ter beschikking heeft gesteld — in afwijking van het aanvankelijke herindelingsplan van gedeputeerde staten — geen deel zal gaan uitmaken van de te vormen nieuwe gemeente. Het ontmoet echter geen bezwaar dat gedurende een periode van 12 maanden na evenbedoeld moment de goedkeuring nog wordt toegepast. Met deze aanvullende goedkeuring kan gedurende een overgangsperiode een oplossing worden gezocht voor de gevolgen van het niet doorgaan van de gemeentelijke herindeling casu quo het uiteindelijk niet opgaan in de nieuw te vormen gemeente.
§ 5. Fusie van waterschappen
§ 5.1. Algemeen
In de meeste provincies worden fusies tussen waterschappen voorbereid casu quo bevinden waterschappen zich reeds in een fusieproces. Deze fusies komen voort uit de wens om voor de uitoefening van de taken van de waterschappen te streven naar doelmatige eenheden met voldoende bestuurlijk en organisatorisch draagvlak. Provinciale staten hebben ter zake regelgevende bevoegdheid en wel op grond van artikel 2 van de Waterschapswet. Deze bevoegdheid kunnen provinciale staten aanwenden om onder andere bestaande waterschappen op te heffen en nieuwe waterschappen in te stellen. Als naar het oordeel van gedeputeerde staten gronden aanwezig zijn om waterschappen op te heffen of in te stellen, treden zij voor de bepaling van hun standpunt in overleg met het dagelijks bestuur van het betrokken waterschap dan wel de waterschappen (artikel 3, eerste lid, van de Waterschapswet). Na dat overleg stellen gedeputeerde staten het ontwerp op van een besluit tot opheffing of instelling van een waterschap (artikel 4, eerste lid, van de Waterschapswet). Op grond van het tweede lid van laatstgenoemd artikel zenden gedeputeerde staten dit ontwerpbesluit aan burgemeesters en wethouders van de gemeenten die geheel of gedeeltelijk in het gebied van het betrokken waterschap zijn gelegen. Gelijktijdig met die toezending ligt het ontwerpbesluit gedurende 30 dagen ter inzage voor iedereen (artikel 4, derde lid, van de Waterschapswet). Een besluit van provinciale staten tot het opheffen of instellen behoeft de goedkeuring van de Minister van Verkeer en Waterstaat (artikel 5, eerste lid, van de Waterschapswet).
§ 5.2. Ter beschikking stellen van personeel, voorafgaand aan fusie
Indien waterschappen, betrokken bij een fusie, (extra) personeel nodig hebben, doen zij tijdens de periode die voorafgaat aan de fusie vaak eerst een beroep op de andere bij dezelfde fusie betrokken waterschappen. Als een van die andere waterschappen daartoe de mogelijkheid heeft en bereid is, worden één of meerdere personen aan het ‘vragende’ waterschap ter beschikking gesteld. In dat verband wordt ook wel gesproken van detacheren. Het waterschap dat het personeel ter beschikking stelt, brengt de loonkosten van dat personeel aan het ‘vragende’ waterschap in rekening. Nadat de fusie een feit is, eindigt de terbeschikkingstelling aangezien de betrokken personen alsdan in dienst zullen zijn van het nieuw gevormde waterschap.
De bij een fusie betrokken waterschappen kiezen voor deze aanpak om te bereiken dat zich na de totstandkoming van de fusie geen personele problemen voordoen dan wel dat deze zo gering mogelijk zijn.
§ 5.3. Toepassing Wet op de omzetbelasting 1968
Het ter beschikking stellen van personeel door een waterschap aan een ander waterschap is een prestatie die het betrokken waterschap niet als overheid verricht, maar in de hoedanigheid van ondernemer. Omdat ter zake van die prestatie een vergoeding in rekening wordt gebracht, is het waterschap dat het personeel ter beschikking stelt in beginsel 17,5% omzetbelasting verschuldigd. Gelet echter op de omstandigheid dat in casu sprake is van een tijdelijke situatie kan ik mij, gelijk als hiervoor bij een gemeentelijke herindeling (zie § 4.3 van deze mededeling), er tot nader order meer verenigen[lees: mee verenigen] dat de heffing van omzetbelasting ter zake achterwege blijft vanaf de datum waarop gedeputeerde staten het ontwerpbesluit voor een ieder ter inzage leggen. (De datum van de terinzagelegging wordt via advertenties algemeen bekend gemaakt.)
In een concreet geval houdt de goedkeuring op van toepassing te zijn op het moment waarop de betrokken waterschappen niet langer bestaan. De goedkeuring eindigt ook zodra blijkt dat de voorgenomen fusie tussen waterschappen geen doorgang zal vinden dan wel dat een waterschap dat personeel heeft ingeleend casu quo ter beschikking heeft gesteld — in afwijking van de aanvankelijke plannen van gedeputeerde staten — geen deel zal gaan uitmaken van een nieuw te vormen waterschap. Het ontmoet echter geen bezwaar dat gedurende een periode van 12 maanden na evenbedoeld moment de goedkeuring nog wordt toegepast. Met deze aanvullende goedkeuring kan gedurende een overgangsperiode een oplossing worden gezocht voor de gevolgen van het niet doorgaan van de fusie casu quo het uiteindelijk niet opgaan in het nieuw te vormen waterschap.
§ 6. Grensoverschrijdende samenwerking door publiekrechtelijke lichamen (euregio's)
§ 6.1. Algemeen
Nederlandse gemeenten en provincies onderhouden al gedurende een reeks van jaren contact met overheden in België en Duitsland. In het begin geschiedde zulks uitsluitend op basis van persoonlijke initiatieven. Een meer structurele samenwerking tussen gemeenten (en provincies) aan beide zijden van de Nederlands-Belgische en de Nederlands-Duitse grens vond in eerste instantie plaats op privaatrechtelijke basis. De privaatrechtelijke vorm biedt echter niet de mogelijkheid om te komen tot besluitvorming die voor de burgers verbindend is. Daarnaast ontstonden er vragen omtrent het ontbreken van (voldoende) controle van de zijde van de burger dan wel de betrokken gemeenteraden.
Omdat niet alleen in Nederland maar ook in veel andere Europese landen belangstelling bestaat voor samenwerking ‘over de grens’ is in 1980 door alle Lid-Staten van de Raad van Europa een kaderovereenkomst vastgesteld inzake grensoverschrijdende samenwerking (de Europese Kaderovereenkomst tussen territoriale gemeenschappen of autoriteiten inzake grensoverschrijdende samenwerking, ook wel aangeduid als ‘de Overeenkomst van Madrid’). Deze overeenkomst is voor Nederland op 27 januari 1982 in werking getreden. Deze kaderovereenkomst is door Nederland en België uitgewerkt in de Benelux-Overeenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen of autoriteiten (Trb. 1991, nr. 45). Op grond van deze overeenkomst, die op 1 april 1991 in werking is getreden, kan grensoverschrijdende samenwerking vorm worden gegeven door middel van bestuursafspraken, gemeenschappelijke organen of openbare lichamen met rechtspersoonlijkheid. Tussen Nederland en Duitsland (en de deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen) is op 23 mei 1991 een overeenkomst ondertekend (Trb. 1991, nr. 102). Op grond van deze overeenkomst is het, naast samenwerking op privaatrechtelijke basis, ook mogelijk tot samenwerking te komen door middel van een openbaar lichaam, een gemeenschappelijk orgaan of een gemeenschappelijke regeling waarbij geen openbaar lichaam of een gemeenschappelijk orgaan wordt ingesteld.
Thans zijn er 8 min of meer gestructureerde vormen van samenwerking, te weten:
- a.
de Eems-Dollard Regio te Wedde in Nederland en Leer in Duitsland;
- b.
de Euregio Rijn-Ems-IJssel te Gronau;
- c.
Euregio Rijn-Waal te Kleve;
- d.
de Grensregio Rijn-Maas Noord te Mönchengladbach;
- e.
Euregio Maas-Rijn te Maastricht;
- f.
Euregio Benelux-Middengebied te Antwerpen;
- g.
Benego te Etten-Leur;
- h.
de Euregio Scheldemond (wisselend in Middelburg, Gent en Brugge).
De activiteiten van deze samenwerkingsverbanden (verder te noemen: euregio's) betreffen onder meer toerisme, recreatie, economie, verkeer, cultuur en welzijn. Daarnaast zijn alle euregio's ingeschakeld bij de uitvoering van het communautaire initiatief INTERREG, een subsidieprogramma van de Europese Unie dat beoogt door regionale grensoverschrijdende samenwerking de sociaal-economische structuur van de grensgebieden te verbeteren.
De organisatie en de structuur van voornoemde euregio's is divers. Sommige euregio's zijn informeel van aard (ad b, d en f). Enkele andere euregio's zijn privaatrechtelijk vorm gegeven (ad a en e). De drie andere euregio's (ad c g en h) zijn publiekrechtelijk georganiseerd dan wel voornemens zich aldus te organiseren.
§ 6.2. Ter beschikking stellen van personeel
Een grensoverschrijdend openbaar lichaam kan, als publiekrechtelijk rechtspersoon, ambtenaren aanstellen dan wel personeel op privaatrechtelijke basis in dienst nemen. Daarbij geldt als hoofdregel dat op het personeel de rechtspositie van toepassing is van het land waar het openbaar lichaam is gevestigd. Nederlanders die in dienst treden bij een euregio met een zetel in bijvoorbeeld Duitsland krijgen daarmee een Duitse rechtspositie. Voor Nederlands personeel zijn hieraan problemen verbonden van rechtspositionele aard (sociale zekerheid naar Duits recht, breuk in pensioenopbouw e.d.). Dit geldt voor zowel de personen die thans in dienst zijn van één van de in de betrokken euregio samenwerkende publiekrechtelijke lichamen en die in beginsel een dienstbetrekking zouden willen aangaan met een euregio als voor het door een euregio aan te trekken personeel van buiten de samenwerkende publiekrechtelijke lichamen.
Gelet op deze problemen van rechtspositionele aard is er vooralsnog voor gekozen om de personen die de Nederlandse rechtspositionele status wensen te behouden de mogelijkheid te bieden formeel in dienst te blijven dan wel in dienst te treden van een Nederlands publiekrechtelijk lichaam dat deelneemt in de betrokken euregio. Die formele werkgever stelt de betrokken personen vervolgens ter beschikking van die euregio. (Dit wordt in de praktijk ook wel detacheren genoemd.) De betrokken formele werkgever brengt de salariskosten van het ter beschikking gestelde personeel in rekening aan de euregio.
§ 6.3. Toepassing Wet op de omzetbelasting 1968
Het ter beschikking stellen van personeel door een publiekrechtelijk lichaam aan een euregio is een prestatie die het betrokken publiekrechtelijk lichaam niet als overheid verricht, maar in de hoedanigheid van ondernemer. Omdat ter zake van die prestatie een vergoeding in rekening wordt gebracht, is het publiekrechtelijk lichaam dat het personeel ter beschikking stelt in beginsel 17,5% omzetbelasting verschuldigd. Gelet echter op de omstandigheid dat de geschetste rechtspositionele problematiek vooralsnog wordt opgelost door middel van terbeschikkingstelling kan ik mij er tot nader order mee verenigen dat de heffing van omzetbelasting ter zake achterwege blijft, mits de terbeschikkingstelling structureel van karakter is en de betrokken euregio in materiële zin als werkgever optreedt. Aan deze voorwaarden, welke zijn ontleend aan de hiervoor in § 2. genoemde notitie (zie in het bijzonder hoofdstuk III, onderdeel 7.), wordt geacht te zijn voldaan indien:
- a.
de arbeidsovereenkomst met dan wel de aanstelling door de formele werkgever voor onbepaalde tijd geldt,
- b.
de euregio waar een werknemer dan wel ambtenaar daadwerkelijk zijn werkzaamheden gaat uitvoeren, inhoudelijk betrokken is (geweest) bij de sollicitatieprocedure van die persoon,
- c.
werknemer zijn werkzaamheden verricht bij de in de arbeidsovereenkomst c.a. met de formele werkgever te noemen euregio,
- d.
de vergoeding voor het ter beschikking stellen beperkt blijft tot de bruto-loonkosten van de betrokken werknemers casu quo ambtenaren en
- e.
beëindiging van de relatie tussen het publiekrechtelijke lichaam dat het personeel ter beschikking stelt en de betrokken euregio, de laatste verantwoordelijk is voor de gevolgen van de beëindiging van die relatie voor de bestaande arbeidsovereenkomst(en) en/of aanstelling(en) met casu quo van de personen die tot de datum van beëindiging van de relatie bij de betrokken euregio werkzaam waren. De hier bedoelde verantwoordelijkheid ziet op de financiële gevolgen voor de euregio van de beëindiging van bedoelde relatie.
§ 7. Bevordering arbeidsmobiliteit personeel publiekrechtelijke lichamen
§ 7.1. Algemeen
Publiekrechtelijke lichamen bevorderen in toenemende mate de (arbeids)mobiliteit van het bij hen in dienst zijnde personeel. Die ontwikkeling wordt door verschillende factoren opgeroepen, zoals:
- •
het streven naar verbetering van de inzetbaarheid van medewerkers en/of
- •
de wens tot doorstroming binnen de eigen organisatie en/of uitstroom naar andere organisaties teneinde te komen tot een personeelsbestand met een meer evenwichtige leeftijdsopbouw en/of
- •
een voorgenomen reorganisatie, decentralisatie, inkrimping of opheffing van een bepaald onderdeel van een publiekrechtelijk lichaam.
Bevordering van (arbeids)mobiliteit wordt onder meer vorm gegeven door personeel de mogelijkheid te bieden om — met behoud van de bestaande rechtspositie — gedurende een bepaalde periode kennis en ervaring op te doen binnen de eigen organisatie dan wel bij een andere organisatie. Veelal is dat een ander publiekrechtelijk lichaam, maar soms ook een privaatrechtelijke organisatie. Ook kan de (arbeids)mobiliteit erin bestaan dat een personeelslid — na een proefperiode — de bestaande publiekrechtelijke organisatie verlaat om in dienst te treden bij een andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organisatie.
De mogelijkheid om in het kader van (arbeids)mobiliteit kennis en ervaring op te doen in een andere organisatie geschiedt in veel gevallen door middel van het tegen vergoeding ter beschikking stellen van de betrokken personen aan een andere organisatie. In dit verband wordt ook wel gesproken van het detacheren van personeel.
§ 7.2. Toepassing Wet op de omzetbelasting 1968
Het ter beschikking stellen (of detacheren) van personeel door een publiekrechtelijk lichaam aan andere publiekrechtelijke en privaatrechtelijke lichamen is een prestatie die het betrokken publiekrechtelijk lichaam niet als overheid verricht, maar in de hoedanigheid van ondernemer. Dit is niet anders indien de terbeschikkingstelling plaatsvindt in het kader van de bevordering van de (arbeids)mobiliteit welke hiervoor in § 7.1 is beschreven. Omdat ter zake van die prestatie een vergoeding in rekening wordt gebracht, is het betrokken publiekrechtelijke lichaam daarover in beginsel 17,5% omzetbelasting verschuldigd. Gelet op het bijzondere karakter van het ter beschikking stellen van personeel in het kader van de hiervoor beschreven bevordering van (arbeids)mobiliteit kan ik mij er tot nader order echter mee verenigen dat de heffing van omzetbelasting terzake achterwege blijft, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de terbeschikkingstelling dient plaats te vinden binnen het kader van (arbeids)mobiliteit bevorderende maatregelen, welke in beginsel gelden voor alle personen die in dienst zijn bij het publiekrechtelijke lichaam dat in het kader van de bevordering van de (arbeids)mobiliteit personeel ter beschikking stelt;
- b.
aan de terbeschikkingstelling in het kader van de bevordering van de (arbeids)mobiliteit dient ten grondslag te liggen een schriftelijke afspraak tussen het publiekrechtelijk lichaam dat het personeel ter beschikking stelt, het betrokken personeelslid en de betrokken inlener. (Een dergelijke afspraak wordt in de praktijk wel een loopbaancontract genoemd.) Uit die schriftelijke afspraak (hierna: het loopbaancontract) moet duidelijk blijken dat sprake is van terbeschikkingstelling in het kader van de bevordering van de (arbeids)mobiliteit. Tevens dient daarin de periode van terbeschikkingstelling te worden vastgelegd. Voor de toepassing van de onderwerpelijke tegemoetkoming mag deze maximaal twaalf maanden zijn;
- c.
aan de terbeschikkingstelling dienen de betrokken personen tenminste drie jaren feitelijk en aaneengesloten werkzaam te zijn geweest bij het publiekrechtelijke lichaam dat die personen in het kader van de bevordering van de (arbeids)mobiliteit ter beschikking stelt;
- d.
indien met betrekking tot een bepaald personeelslid een eerste, in het loopbaancontract afgesproken periode van terbeschikkingstelling geëindigd is, kan ten aanzien van de eerst volgende terbeschikkingstelling van datzelfde personeelslid eveneens heffing van omzetbelasting achterwege blijven mits dat personeelslid niet aan dezelfde organisatie ter beschikking wordt gesteld. Met betrekking tot een derde en eventueel volgende periode(n) van terbeschikkingstelling kan heffing van omzetbelasting niet achterwege blijven;
- e.
arbeidsplaats die — tijdelijk — vrijkomt bij het publiekrechtelijke lichaam dat in het kader van de bevordering van de (arbeids)mobiliteit personen ter beschikking stelt, dient in beginsel niet te worden ‘opgevuld’. Voor toepassing van de onderwerpelijke tegemoetkoming is ‘opvulling’ van de vrijgekomen arbeidsplaats echter wel mogelijk indien dat geschiedt enkel gedurende de periode dat de betrokken werknemer elders werkzaam is in het kader van de bevordering van de (arbeids)mobiliteit. Dit kan bijvoorbeeld door het tijdelijk op die plaats inzetten van eigen werknemers dan wel door het inlenen van een persoon die eveneens in het kader van de bevordering van de (arbeids)mobiliteit ter beschikking wordt gesteld. In het laatste geval is in feite sprake van ‘ruil’ van (arbeids)mobiliteitskandidaten;
- f.
het publiekrechtelijke lichaam dat personeel ter beschikking stelt in het kader van de bevordering van de (arbeids)mobiliteit dient de verplichting te rusten de ter beschikking gestelde personen, indien deze daartoe de wens te kennen geven, na een bepaalde periode weer in de eigen organisatie te werk te stellen. In dit verband wordt wel gesproken van een terugnameverplichting, een terugkeergarantie of het terugkeerrecht;
- g.
de vergoeding voor de terbeschikkingstelling dient beperkt te blijven tot de bruto-loonkosten van het betrokken personeelslid;
- h.
het publiekrechtelijke lichaam dat gebruik maakt van de onderwerpelijke tegemoetkoming dient de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die betrekking hebben op de hiervoor onder a. tot en met g. gestelde voorwaarden, te bewaren en desgevraagd te overleggen aan de Belastingdienst.
§ 7.3. Onderwijspersoneel
Indien in het kader van de bevordering van de (arbeids)mobiliteit personeel ter beschikking wordt gesteld, dat werkzaam is in de onderwijssector (hierna: het onderwijspersoneel), is de hiervoor in § 7.2 neergelegde faciliteit van toepassing voorzover dat personeel in dienst is van een publiekrechtelijk lichaam. Met betrekking tot de terbeschikkingstelling van onderwijspersoneel dat niet in dienst is van een publiekrechtelijk lichaam, maar bijvoorbeeld van een vereniging of stichting, mist evenbedoelde faciliteit toepassing. Teneinde te voorkomen dat er in dit opzicht een verschil in belastingheffing zou ontstaan, kan ik mij er tot nader order mee verenigen dat de faciliteit van § 7.2 ook toepassing vindt ten aanzien van de terbeschikkingstelling van het hierna nader aangeduide onderwijspersoneel dat in dienst is van een niet-publiekrechtelijk lichaam. Bij die terbeschikkingstelling moet uiteraard worden voldaan aan de in § 7.2 onder a. tot met h. neergelegde voorwaarden. (Waar in die voorwaarden wordt gesproken van ‘publiekrechtelijk’ en ‘publiekrechtelijke’, dient in het kader van de toepassing van dit onderdeel van § 7 te worden gelezen ‘privaatrechtelijk’, respectievelijke ‘privaatrechtelijke’.)
De in deze paragraaf neergelegde faciliteit ziet op het onderwijspersoneel dat in dienst is van:
- a.
de instellingen vermeld in de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Deze instellingen worden bekostigd ten laste van beleidsterrein 21 van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: OCenW) voor het jaar 20001) en artikel 22.01 van die begroting1);
- d.
de instellingen waarvan de bekostiging is geregeld in artikel 1.3.1, eerste lid, artikel 12.3.8, eerste lid, en artikel 12.3.9, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
- e.
de instellingen die basisonderwijs, voortgezet onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekken.
De faciliteit voor het ter beschikking stellen van personeel door de hiervoor onder a. tot en met c bedoelde instellingen ziet enkel op het personeel met een aanstelling casu quo arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en tevens behoort tot één van de volgende categorieën personeel: hoogleraren, HBO- en universitaire hoofddocenten, HBO- en universitaire docenten, overig wetenschappelijk personeel alsmede personeel dat ondersteunende werkzaamheden en beheerwerkzaamheden verricht ten behoeve van het personeel dat daadwerkelijk onderwijs verstrekt.
§ 8. Reikwijdte van en voorwaarde verbonden aan goedkeuringen
§ 8.1. Reikwijdte goedkeuringen
De hiervoor in de §§ 3.2, 4.3, 5.3, 6.3, 7.2 en 7.3 vervatte goedkeuringen hebben uitsluitend betrekking op het ter beschikking stellen van personeel als hiervoor in § 2 is gedefinieerd. De vraag of ter zake van andere vormen van onderlinge dienstverlening eventueel omzetbelasting is verschuldigd, zal moeten worden beantwoord aan de hand van de algemeen geldende bepalingen van de omzetbelastingwetgeving.
§ 8.2. Voorwaarde voor toepassing van de goedkeuringen
Een beroep op de hiervoor in de §§ 3.2, 4.3, 5.3, 6.3, 7.2 en 7.3 neergelegde goedkeuringen is alleen mogelijk als het betrokken publiekrechtelijk lichaam, respectievelijk het betrokken privaatrechtelijk lichaam, dat het personeel ter beschikking stelt, terzake afziet van de aftrek van omzetbelasting.
§ 9. Ingangsdatum
Met het in de §§ 3.2, 4.3, 5.3 en 6.3 vervatte goedkeuringen kan vanaf 21 maart 1995 rekening worden gehouden. Met de in §§ 7.2 en 7.3 neergelegde goedkeuringen kan rekening worden gehouden vanaf 1 januari 1998. Indien eerder reeds is gehandeld als hiervoor omschreven, kan hierin worden berust. Overigens wordt op het verleden niet teruggekomen.
§ 10. Intrekking aanschrijving
In verband met het vorenstaande heeft de aanschrijving van 13 juli 1988, nr. VB 88/865 (BTW-227) haar belang verloren en wordt derhalve ingetrokken.
Voetnoten
De (artikel)indeling van de begroting van OCenW kan met ingang van het jaar 2002 wijzigingen ondergaan als gevolg van het zgn. VBTB-traject. (VBTB staat voor ‘Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording’.) De faciliteit zal echter ook dan uitsluitend toepassing kunnen vinden ten aanzien van het personeel dat in dienst is van de instellingen die thans vallen onder de werking van de hiervoor onder a tot en met c genoemde onderdelen van de begroting van OCenW.
De (artikel)indeling van de begroting van OCenW kan met ingang van het jaar 2002 wijzigingen ondergaan als gevolg van het zgn. VBTB-traject. (VBTB staat voor ‘Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording’.) De faciliteit zal echter ook dan uitsluitend toepassing kunnen vinden ten aanzien van het personeel dat in dienst is van de instellingen die thans vallen onder de werking van de hiervoor onder a tot en met c genoemde onderdelen van de begroting van OCenW.