NJ 2022/143
IPR. Personen- en familierecht. Procesrecht. Rechtsmacht inzake verzoek beëindiging ouderlijk gezag; begrip ‘gewone verblijfplaats’ in zin art. 8 lid 1 Brussel II-bis.
HR 25-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:440
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25 maart 2022
- Magistraten
Mrs. M.V. Polak, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide, G.C. Makkink
- Zaaknummer
21/02435
- Conclusie
A-G mr. P. Vlas
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS642157:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:440, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑03‑2022
ECLI:NL:PHR:2022:32, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑01‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑06‑2021
- Wetingang
Art. 8 Verordening Brussel II-bis
Essentie
IPR. Personen- en familierecht. Procesrecht. Rechtsmacht inzake verzoek beëindiging ouderlijk gezag; begrip ‘gewone verblijfplaats’ in zin art. 8 lid 1 Brussel II-bis.
Samenvatting
Art. 8 lid 1 Verordening Brussel II-bis bepaalt dat ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU (zie o.a. 28 juni 2018, C-512/17, NJ 2018/407) houdt deze maatstaf in dat de gewone verblijfplaats van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.