Hof Amsterdam, 24-04-2008, nr. 106.004.792
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD2359, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
24-04-2008
- Zaaknummer
106.004.792
- LJN
BD2359
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD2359, Uitspraak, Hof Amsterdam, 24‑04‑2008
Cassatie: ECLI:NL:HR:2009:BJ1708, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 24‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Staat dient schade van enkele duizenden euro’s, door strafvorderlijk optreden tegen huurders, te vergoeden. Valt niet onder het normale maatschappelijke of bedrijfsrisico van sociale verhuurder. Verhuurder wist niet van strafrechtelijk handelen en had daar geen invloed op. Niet vooraf geïnformeerd.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Arrest
in de zaak
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Justitie),
waarvan de zetel is gevestigd te ’s-Gravenhage,
APPELLANT,
procureur: mr. P.N. van Regteren Altena,
t e g e n
de stichting WONINGSTICHTING WHERESTAD,
gevestigd te Purmerend,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. G. Meijers.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.Appellant
– de Staat – is bij dagvaarding van 3 april 2006 in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank te Haarlem, sector kanton, locatie Zaandam, verder: de kantonrechter – op 9 maart 2006 onder zaak/rolnummer 287403 CV EXPL 05-5636 tussen partijen heeft uitgesproken.
- 1.2.
Bij memorie van grieven – met producties – heeft de Staat drie grieven geformuleerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd zoals in die memorie is vermeld.
- 1.3.
Bij memorie van antwoord – met producties – heeft geïntimeerde – Wherestad – de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd zoals in die memorie is vermeld.
- 1.4.
Vervolgens hebben partijen de zaak aan de hand van nadien overgelegde pleitnotities doen bepleiten, de Staat door mr. R.W. Veldhuis, advocaat te ’s-Gravenhage, en Wherestad door mr. A.E. Jobse, advocaat te Amsterdam.
- 1.5.
Daarna is om arrest gevraagd op de gedingstukken van de beide instanties.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
3. Waarvan het hof uitgaat
In het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter onder “De feiten” sub 1 tot en met 4 een aantal in dit geding vaststaande feiten opgesomd. Die vaststelling is niet in geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1
De zaak betreft het volgende.
Op […] zijn de woningen gelegen aan de […] te Purmerend doorzocht nadat de hulpofficier van justitie daarvoor op [de dag tevoren] een machtiging had verleend op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie in samenhang met artikel 2 eerste lid van de Algemene Wet op het binnentreden.
Eigenaar van deze woningen is Wherestad. Deze had deze woningen verhuurd aan twee huurders, hierna S. en R.
Bij het strafvorderlijk optreden van 17 november 2003 is S. aangehouden.
De voordeuren en keukens van de door S. en R. gehuurde woningen zijn daarbij beschadigd. De schade is begroot op € 2.783,01.
Wherestad verhuurt in de regio Purmerend als sociale verhuurder ongeveer 5000 woningen.
4.2
In dit geding vordert Wherestad – voor zover thans van belang -:
- -
een verklaring voor recht dat de Staat gehouden is de schade te vergoeden die is veroorzaakt door de politie-invallen in de woningen aan de […] te Purmerend;
- -
de veroordeling van de Staat tot betaling aan Wherestad van een bedrag van € 2.783,01.
4.3
De kantonrechter heeft deze vorderingen integraal toegewezen.
4.4
Grief I betreft het oordeel van de kantonrechter dat door het strafvorderlijk optreden aan de voordeuren en keukens van de door S. en R. van Wherestad gehuurde woningen ontstane schade niet meer kan worden aangemerkt als geringe schade die Wherestad voor haar rekening dient te nemen en dat het feit dat Wherestad bedrijfsmatig verhuurder is van ongeveer 5000 woningen niet meebrengt dat deze niet geringe schade tot haar normale maatschappelijke risico of normale bedrijfsrisico behoort.
In de toelichting op deze grief betoogt de Staat dat de door het strafvorderlijk optreden ontstane schade het gevolg is van gedragingen van de huurders van Wherestad en dat Wherestad kan trachten deze schade te verhalen op die huurders. Deze omstandigheid brengt mee, aldus de Staat, dat deze schade tot het maatschappelijk risico of bedrijfsrisico van Wherestad moet worden gerekend (memorie van grieven, pag. 6 onder 3.8).
Voorts heeft de kantonrechter, aldus de Staat, een onjuist criterium gehanteerd door te overwegen dat schade als gevolg van strafvorderlijk optreden niet tot het ondernemingsrisico van Wherestad behoort omdat het verhuren van woningen naar zijn aard geen crimineel gedrag aantrekt.
Volgens de Staat gaat het er in deze om of het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat de schade van Wherestad vergoed dient te worden. Dit is niet het geval aangezien Wherestad als bedrijfsmatige verhuurder er voor gekozen heeft haar panden tegen betaling aan personen ter beschikking te stellen. Daarmee neemt zij het risico dat haar panden door het handelen van haar huurders beschadigd worden. Die schade dient, aldus nog steeds de Staat, voor rekening van Wherestad te blijven. Dat Wherestad wellicht niet bekend is met de criminele achtergrond van haar huurders doet daaraan volgens de Staat niet af.
4.5
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd weersproken, vast dat:
- -
het strafvorderlijk optreden niet tegen Wherestad was gericht maar wel ook jegens Wherestad als rechtmatig moet worden aangemerkt en dat bij dit optreden aan de eigendommen van Wherestad schade is ontstaan;
- -
Wherestad niet betrokken was bij enig strafbaar handelen van haar huurders buiten het gehuurde en van dit handelen van haar huurders ook geen weet had (memorie van antwoord, pag. 5 onder 14) alsmede dat zij pas achteraf van het strafvorderlijk optreden op de hoogte is gesteld en daardoor geen schadebeperkende maatregelen heeft kunnen treffen;
- -
Wherestad S. en R. aansprakelijk kan stellen voor de schade aan de betreffende woningen.
Niet in geschil is eveneens dat het toebrengen van schade bij rechtmatig strafvorderlijk optreden, onrechtmatig kan zijn (HR 30-3-2001, NJ 2003, 615).
4.6
Thans ligt ter beantwoording de vraag voor of de schade aan de voordeuren en keukens veroorzaakt door het strafvorderlijk optreden buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico van Wherestad valt. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met alle van belang zijnde omstandigheden.
4.7
In dat kader is het volgende relevant:
- 1.
onder normaal maatschappelijk risico of normaal bedrijfsrisico valt niet zonder meer schade aan zaken als gevolg van strafvorderlijk optreden tegen een ander dan de eigenaar van de beschadigde zaken (HR 17-9-2004, NJ 2005, 392);
- 2.
het strafvorderlijk optreden was niet gericht tegen Wherestad maar tegen twee van haar huurders op wier handelen Wherestad buiten het gehuurde geen invloed kan uitoefenen;
- 3.
Wherestad was niet betrokken bij en/of op de hoogte van het – volgens de Staat – strafbaar handelen van haar huurders;
- 4.
Wherestad heeft geen schadebeperkende maatregelen kunnen treffen aangezien zij pas na het strafvorderlijk optreden daarvan op de hoogte is gesteld;
5.
Wherestad treedt als sociale verhuurder op in de regio Purmerend. Zij is niet uit op economisch gewin maar dient een maatschappelijk doel: zij realiseert woonruimte voor minder draagkrachtigen;
6.
de schade bedraagt € 2.783,01.
- 4.8.
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat op grond van deze omstandigheden geoordeeld moet worden dat de ten processe bedoelde schade aan voordeuren en keukens van de door Wherestad aan S. en R. verhuurde woningen als gevolg van het strafvorderlijk optreden niet valt onder het normale maatschappelijke of normale bedrijfsrisico van Wherestad.
Het betreft immers schade ter hoogte van enkele duizenden Euro’s die door een sociale verhuurder die niet uit is op economisch gewin – onder deze omstandigheden derhalve geen geringe schade -, geleden is als gevolg van strafvorderlijk optreden tegen twee van haar huurders van wier strafrechtelijk handelen zij niet op de hoogte was en waarop zij ook geen invloed kon uitoefenen, terwijl deze verhuurder van het strafvorderlijk optreden pas op de hoogte werd gesteld nadat het was uitgevoerd, waardoor zij niet in de gelegenheid was schadebeperkende maatregelen te treffen.
- 4.9.
Dat Wherestad deze schade wellicht ook kan verhalen op S. en R. doet niet af aan de aansprakelijkheid van de Staat voor deze schade tegenover Wherestad en de mogelijkheid van Wherestad om deze schade op de Staat te verhalen.
Grief I faalt.
- 4.10.
Grief II is gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van het beroep van de Staat op artikel 6:101 BW.
In de toelichting op deze grief voert de Staat aan dat zijn vergoedingsplicht is komen te vervallen door de eigen gedragingen van Wherestad en door de gedragingen van de desbetreffende huurders, welke gedragingen op basis van artikel 6:101 lid 2 BW aan Wherestad dienen te worden toegerekend.
De schade aan de woningen is toegebracht als gevolg van strafvorderlijk optreden tegen de huurders van die woningen. Wherestad heeft, aldus de Staat, vanuit economisch oogpunt ervoor gekozen de woningen in de macht van de beide verdachten te brengen. Het strafvorderlijk optreden was veroorzaakt door de gedragingen van de beide huurders/verdachten. Er is dus sprake van eigen schuld van de verdachten, die Wherestad op grond van artikel 6:101 BW tegen zich moet laten gelden, aldus de Staat.
Subsidiair is de Staat van mening dat de schade gedeeltelijk aan Wherestad dient te worden toegerekend, omdat Wherestad in deze niet als een willekeurige derde kan worden aangemerkt. Dat Wherestad wellicht niet op de hoogte was van het criminele gedrag van beide huurders, doet daaraan volgens de Staat niet af.
- 4.11.
Ook deze grief mist doel.
Artikel 6:101 lid 1 BW bepaalt, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang, dat indien sprake is van schade die mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend – dus in diens risicosfeer valt -, de schadevergoedingsplicht verminderd wordt door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
Onder “een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend” vallen ook gedragingen van derden die niet als willekeurige derden moeten worden aangemerkt en die in de risicosfeer van de benadeelde vallen.
- 4.12.
Hiervoor – rechtsoverweging 4.8 - is reeds overwogen dat de schade als gevolg van strafvorderlijk optreden veroorzaakt door handelen van huurders van Wherestad niet valt onder het normale maatschappelijke risico of normale bedrijfsrisico van Wherestad. Reeds hierom dient het beroep van de Staat op artikel 6:101 BW te worden afgewezen. Immers daarmee is reeds gegeven dat zich in deze geen omstandigheid heeft voorgedaan die in de risicosfeer van Wherestad valt.
- 4.13.
De – subsidiaire - stelling van de Staat dat de schade gedeeltelijk aan Wherestad moet worden toegerekend omdat Wherestad niet als willekeurige derde in deze kan worden beschouwd, wordt verworpen omdat het hof - anders dan de Staat - de verhuurder in deze jegens de huurders als een willekeurige derde aanmerkt.
- 4.14.
Het beroep van de Staat op artikel 6:101 lid 2 BW dient te worden afgewezen, nu de strekking van dit artikel is om de houder van een zaak te beschermen tegen schadeclaims van de beschadiger via een tegenvordering, waarvoor hij zich tegenover de eigenaar van de zaak heeft gevrijwaard en deze situatie zich hier niet voordoet.
Al het door de Staat in dit verband nog gestelde noopt niet tot een ander oordeel.
- 4.15.
Grief III heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis en behoeft derhalve geen bespreking.
- 4.16.
Het bewijsaanbod van de Staat wordt als onvoldoende gespecificeerd gepasseerd.
5. Slotsom
Uit het vorenstaande volgt dat de grieven falen en het vonnis moet worden bekrachtigd.
De Staat dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het geding in hoger beroep te dragen.
6. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de Staat in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Wherestad tot aan dit arrest begroot op € 248,00 aan verschotten en € 1896,00 aan salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, M.W.E. Koopmann en A.M. Hol en is op 24 april 2008 in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken.